(On)aangepaste prediking. De preken van John en Charles Wesley in de universiteitskerk van Oxford

Aanpassen of niet?

Moet of mag een prediker zich aanpassen aan zijn gehoor? Als het gaat om het taalkleed en de voor-beelden die worden gebruikt, is dat van belang. Ook in dit opzicht was de apostel Paulus de Joden een Jood en de Grieken een Griek om zowel Joden als Grieken voor Christus te winnen (vgl. 1 Kor. 9:20-21). Hoe Paulus aanknoopte bij datgene wat zijn hoorders wisten, zien we als we zijn toespraak in de synagoge van Antiochië in Pisidië (Hand. 13:16-41) vergelijken met zijn toespraak tot de leden van de Areopagus (Hand. 17:22-31). Het is waar dat alleen de Heilige Geest harten kan openen, maar om zijn gehoor te bereiken moet een prediker zich wel zo uitdrukken dat zijn hoorders hem kunnen begrijpen en zich niet behoeven of te vragen wat er wordt bedoeld.

Als het gaat om de inhoud van de Bijbelse boodschap dan mag er nooit van aanpassing en weglating sprake zijn. Altijd moet naar voren komen dat geloof in de Heere Jezus Christus en bekering tot God nodig zijn tot zaligheid. In eenvoudige woorden die niet voor tweeërlei uitleg vatbaar zijn moet en mag uiteengezet worden wat geloof en bekering inhoudt. Met de Romeinse stadhouder Felix sprak Paulus over rechtvaardigheid, matigheid en het toekomende oordeel (Hand. 24:25). In het openbaar en in de huizen (namelijk waarin christenen samenkwamen voor hun samenkomsten) betuigde Paulus Joden en Grieken de noodzaak van bekering tot God en het geloof in onze Heere Jezus Christus.

Als een prediker zich in zijn boodschap aanpast, dan moet hij juist dat element van de Bijbelse waar-heid benadrukken dat zijn hoorders nodig hebben. Daarom betuigde Amos zijn gehoor: Schik u, o Israël om uw God te ontmoeten.’ (Amos 5:12). Zij die op Christus leunen en Hem navolgen, mag betuigd worden dat niets hen van Gods liefde zal scheiden. (vgl. Rom. 8: 35) Zondaren die de vraag stellen hoe zij zalig moeten worden, mogen gewezen worden op het Lam van God dat de zonde van de wereld wegneemt. (vgl. Joh. 1:29).

*

De geestelijke gang van gebroeders Wesley

Als het gaat om prediking die enerzijds onaangepast en anderzijds toch aangepast was, denk ik aan de preken die de gebroeders John en Charles Wesley hielden in St. Mary’s Church in Oxford, de kerk van de universiteit van Oxford. De beide broers waren opgegroeid in een Anglicaans predikantsgezin. Hun beide ouders waren overtuigd aanhangers van de hoog-kerkelijke richting binnen de Kerk van Enge-land. Zij brachten hun kinderen de ernst van de eeuwigheid bij, maar de zaligheid werd feitelijk meer in de werken van de wet gezocht dan in de volkomen Zaligmaker Christus. Ernst en eenvoud, praktisch christendom en de wekelijkse gang naar het Heilig Avondmaal stonden hoog genoteerd.

John en Charles richtten bij hun studie aan de universiteit in Oxford een studentengroep op die de geestelijke sfeer ademde waarin zij waren opgevoed. Deze groep stond bekend als de ‘Holy Club’ (de heilige club). De gebroeders Wesley liepen steeds meer vast met hun hoog-kerkelijke godsdienst. Opmerkelijk is dat dat zij kort na elkaar tot de volle zekerheid kwamen dat zij de Heere Jezus Christus toebehoorden. Voor Charles was dat op eerste pinksterdag 21 mei 1738, toen hij voor zichzelf in de uitleg van Luther aan de Galaten las.

Op 24 mei 1739 bezocht John een samenkomst van de Moravische Broeders die werd gelegd in Aldergate Street. Het woord vooraf van Luthers uitleg op de brief aan de Romeinen werd daar voor-gelezen. Ongeveer kwart voor negen, terwijl de voorlezer in Luthers woorden de verandering uiteen-zette die God in het hart werkt door geloof in Jezus Christus, werd het hart van John naar zijn eigen getuigenis op wonderlijke wijze verwarmd. Hij mocht nu zeker weten dat al zijn zonden vergeven waren en dat Jezus Christus hem had verlost van de wet van de zonde en van de dood.

*

De preken van de gebroeders Wesley in St. Mary’s Church, Oxford

De geestelijke verandering bij de gebroeders Wesley was in hun prediking merkbaar. Ik denk niet in de laatste plaats aan de preken die zij hielden in St. Mary’s Church, de kerk van de universiteit van Oxford. John preekte op 25 juli 1741 over de woorden ‘Gij beweegt mijn bijna een christen te worden.’ (Hand. 26:28). De titel van de preek luidde ‘De bijna christen ontdekt.’ Zijn broer Charles preekt op 4 april 1742 over de woorden ‘Ontwaakt, gij die slaapt’ (Efeze 5:14a). Voor beiden was het de eerste en de laatste keer dat zij in deze universiteitskerk mochten preken. Hun preken werden niet geschikt geacht voor een academisch gehoor.

De broers hadden beiden in hun preken beklemtoond dat de gang naar de kerk en het ontvangen van de sacramenten geen garantie is dat wij het nieuwe Jeruzalem zullen binnengaan. Zij wezen op het verschil tussen een godsdienstig en deugdzaam leven en de waarachtige bekering tot God. In de lijn van de puriteinen maakten de broers een verschil tussen een ontwaakte zondaar en een geredde zon-daar. Een ontwaakte zondaar beseft dat hij een kind des toorns is en God niet kan ontmoeten. Gered is een zondaar alleen als hij leert vluchten tot Christus en steunt op Hem.

Charles had er in zijn preek over de woorden ‘ontwaakt, gij die slaapt’ op gewezen dat de zondaar die geestelijk nog niet wakker is geschud, weliswaar op allerlei terreinen veel kennis kan hebben, maar zelfkennis mist. Hij beseft niet dat hij wedergeboren moet worden. Charles hield zijn gehoor voor dat alleen als zij Christus hadden aangedaan (vgl. Rom. 13:14) en mochten weten van de vernieuwende en vertroostende werk van Gods Geest, zij zonder vrees God konden ontmoeten. Een hoop zonder dat men wist van deze zaak was een ijdele hoop en dacht men de zekerheid te hebben dat men een kind van God was, dan was dit een ingebeelde zekerheid.

Charles besloot zijn preek als volgt: ‘Mijn broeders, het is voor ons hoog tijd uit de slaap te ontwaken voordat de grote trompet van de Heere wordt geblazen en ons land tot een veld van bloed wordt. O zie spoedig de dingen te ontvangen die tot vrede (namelijk met God; PdV) nodig zijn, voordat zij verborgen worden voor onze ogen. Bekeer ons toch, o goede Heere, en laat Uw toorn van ons ophouden. ‘O God aanschouw uit den hemel, en zie, en bezoek dezen wijnstok.’ (vgl. Ps. 80:15). Geef dast wij acht slaan op de tijd van onze bezoeking (namelijk dat u ons nog nodigt tot weerkeer tot U; Pdv) (vgl. Luk 19:44). ‘Help ons, o God onzes heils! ter oorzake van de eer Uws Naams; en red ons, en doe verzoening over onze zonden, om Uws Naams wil.’ (Ps. 79:9) ‘Zo zullen wij van U niet terugkeren; behoud ons in het leven, zo zullen wij Uw Naam aanroepen. O HEERE, God der heirscharen! breng ons weder; laat Uw aanschijn lichten, zo zullen wij verlost worden.’ ‘Hem nu, Die machtig is meer dan overvloediglijk te doen, boven al wat wij bidden of denken, naar de kracht, die in ons werkt, Hem, zeg ik, zij de heerlijkheid in de Gemeente, door Christus Jezus, in alle geslachten, tot alle eeuwigheid. Amen.’ (Efeze 3:20-21).

De gebroeders Wesley namen de gereformeerde verkiezingsleer niet voor hun rekening. Zij bena-drukten in hun prediking wel zeer nadrukkelijk de noodzaak van wedergeboorte als een werk van God alleen en de kracht van een persoonlijk en levend geloof. Niet ten onrechte zijn zij daarom meer dan eens als inconsistente calvinisten getypeerd. Zeker is dat zij als het gaat om deze zaken in hun prediking meer met de gereformeerde belijdenis overeenkwamen dan menig theoloog of predikant die zich her-vormd of gereformeerd noemt. Veel meer dan menig gereformeerd of hervormd prediker hanteerden zij in hun prediking echt de sleutels van het koninkrijk der hemelen.

Zij verkondigden namelijk  volgens het bevel van Christus, aan alle gelovigen dat hun, zo vaak als zij de belofte van het Evangelie met een waar geloof aannemen, waarachtig al hun zonden van God, om der verdiensten van Christus’ wil, vergeven zijn; maar ook betuigden zij alle ongelovigen, en die zich niet van harte bekeren, dat de toorn Gods en de eeuwige verdoemenis op hen rust. Dat deden zij omdat zij er volkomen van overtuigd waren dat God naar dit getuigenis van het Evangelie zal oordelen, zowel in dit en in het toekomende leven. (vgl. antwoord 84 van de Heidelbergse Catechismus. Hierin zijn ze ons tot een voorbeeld.

‘Want als de bazuin een onhelder geluid geeft, wie zal zich op de strijd voorbereiden? ’ (1 Kor. 14:8). Een helder geluid geven van zonde en genade, schuld en vergeving, vloek en zegen en van de eerste Adam en de tweede Adam, onze Heere Jezus Christus is niet alleen de roeping en taak van elke predikant maar ook van elke christen. Laten we vragen of de Heere ons getrouw maakt. Dat gebed hebben we elke dag nodig.

Plaats een reactie