
Deze vraag wordt heel verschillend beantwoord. Wat we er verder meer over zeggen, dit is wel het belangrijkste: waar het Brood des levens in de prediking wordt uitgedeeld. Dat brengt mij een vrouw die ik in mijn eerste gemeente leerde kennen in herinnering. Zij heette Geertje van de Kamp en kwam van de plaatselijke Gereformeerde Kerk naar de Hervormde Gemeente over. Zij was begin vijftig en ongetrouwd.
Aanvankelijk heeft de Gereformeerde Kerk van Zwartebroek die in de tijd van de Doleantie vanuit Voorthuizen was ontstaan, heel duidelijk een bevindelijke inslag en ligging gehad. Mr.dr. Willem van den Bergh, die zowel in de theologie als de rechten was gepromoveerd, koos als hervormd predikant van Voorthuizen voor de Doleantie. Hij was een voluit een bevindelijk man bij wie leer en leven één waren. Zoals toen alom gebruikelijk was, moesten ook in zijn gemeente jongelui die wat men noemde een gedwongen huwelijk moesten aangaan, schuld belijden en werd hen, als zij belijdende leden waren, voor een jaar de toegang tot het Heilig Avondmaal ontzegd. Een gedwongen huwelijk wilde zeggen dat jongelui trouwden, omdat het meisje zwanger was. Men had op het huwelijk vooruit-gegrepen.
Zo’n schuldbelijdenis werd ook door Van den Bergh verwacht. Echter, hij beleed dan ook zelf schuld en vastte een dag. Hij had namelijk nog vuriger voor de jonge mensen in zijn gemeente moeten bidden. Een van de ouderlingen uit de gemeente vertelde meer dan eens dat zij hij bij een gereformeerde meester in schoonschrift in een schrift de tekst moet schrijven: Tenzij dat iemand wederom geboren wordt hij kan het koninkrijk van God niet zien.’ In de loop van de jaren was uit de prediking het bevindelijk en onderscheidend element verdwenen, als wisten ouderen, zowel gereformeerden als hervormden dat dit anders was geweest. Er waren gereformeerden die zich niet meer thuis voelden onder de prediking in eigen gemeente.
In het begin van mijn predikantschap kwam Geertje van de Kamp naar de Hervormde Gemeente over. Als meisje had zij verkering gehad met een hervormde jongen uit Voorthuizen. Gezien de prediking die in de jaren vijftig van de vorige eeuw in de Gereformeerde kerk van Zwartebroek werd gebracht, zag hij een kerkelijke overgang niet zitten. Hij miste in de prediking de noodzaak van wedergeboorte en persoonlijk geloof. Geertje wilde wel overwegen hervormd te worden. Echter, toen zij raad vroeg aan een gereformeerde ouderling, beweerde deze dat een overgang naar de Hervormde Kerk de kortste weg was naar de eeuwige rampzaligheid.
Reeds als jong meisje had Geertje maar één begeerte en dat was zalig worden. Zij stelde geen vragen bij de opvatting van de bewuste ouderling. Zij maakte de verkering uit. Liever bleef zij haar leven lang ongetrouwd (en dat is ook gebeurd) dan dat zij het nieuwe Jeruzalem niet zou binnen gaan. Toen in de Gereformeerde Kerken steeds meer zaken begonnen te verschuiven, had de bewuste ouderling daar geen moeite mee. Hij verschoof mee, maar voor Geertje lag dat anders. Op een gegeven moment was zij de enige vrouw die nog een hoofddeksel droeg in de diensten van de Gereformeerde Kerk.
Haar geestelijk voedsel vond zij in het blad De vriend van oud en jong, in de preken van Wulfert Floor en ds. F. Bakker en in de Redelijke godsdienst van Wilhelmus à Brakel. Lang was zij in de Gerefor-meerde Kerk gebleven, ook toen zij zich er geestelijk al lang niet meer thuis voelde. Tenslotte ging het niet meer. Zij bezweek bijna van honger naar het levende Brood. Ik leerde Geertje van de Kamp kennen als een vrouw die de Heere liefhad en diende en bescheiden, maar toch ook heel vrijmoedig voor Zijn Naam uitkwam. Zij roemde alleen in het kruis van Christus. Ik was al lang uit Zwartebroek-Terschuur vertrokken, toen zij in grote geloofszekerheid mocht afreizen naar een beter vaderland. Wie hier bij de strijdende kerk mag behoren, zal eenmaal deel uitmaken van de triomferende kerk. Ik hoop dat elke lezer deze kerkelijke overgang meemaakt.