
Wij zijn krachtens onze natuur zo dat dit werkverbond in ons bloed in het merg van ons gebeente zit. Laten we maar eens goed acht slaan op ons hart. Wij kunnen daar telkens opmerken: Wat moet ik doen, wat moet ik laten, hoe moet ik zijn? We zijn zo dwaas, Ik zelf heb wel geprobeerd, om net als mijn vader te gaan praten en gaan lopen en gaan doen, want ik geloofde dat in die man de wortel van de zaak lag. Dat was echt waar bij die man. En nu wilde ik op die manier mezelf ook een echt mens maken. Bij wie zijn niet dergelijke dingen?
Als het gaat over teksten en verzen, iedereen kan toch wel begrijpen, dat ik, omdat ik vijf, zes keer in de week moet preken met nog een stuk of wat catechisaties erbij, mijn gedachten altijd over de Bijbel gaan en over teksten en verzen, mijn werk brengt dat met zich mee. Maar dat zijn geen koninklijke gaven. Telkens als er bij mij nieuwe genade is, dan ben ik er zelf tussenuit. Dan kan ik geen gedachten meer denken, dan weet ik het niet meer, en als het dan is dat ik dan aan mijn kant helemaal ten einde ben, dat ik het niet meer weet, dan openbaren zich die koninklijke gaven, en dan hoef ik niet te vragen wat betekent dat of wat is dat. Neen, maar de genade beantwoordt zo in de armoede en de behoeften, zoals bus en deksel op elkaar passen.
*
Mag ik dan een ieder opwekken: Wees met uw belangen bij God aan de deur. Laat u door het Woord onderwijzen. Laat u door het Woord gezeggen. Dat die heilige en algoede God Zijn Woord daartoe heilige en dienstbaar stelle, dat wij ons daaraan alzo overgeven om te leren kennen, dat als wij in die weg treden dat de genadewateren tot de enkels komen om reine en schone voeten te verkrijgen, en dat het is dat wanneer men verder gaat het reikt tot de knieën, de dijen, en dat men ten laatste de grond verliest, men zwemt er in. Dat is: men verliest alles uit het oog. Genade, genade, genade, zaligheid geniet men hier al in geloof, wat hierboven in aanschouwing is.
*
Maar op één ding is satan tegen, en dat is: dat wij de toevlucht gaan zoeken bij God, dat we terug gaan naar onze Schepper en onze oorspronkelijke Eigenaar, want dan komt heel de hel in beroering. Want laten wij dit wel bedenken: satan heeft een ervaring van 6000 jaar; en hij weet dat God nog nooit iemand, die de toevlucht tot God nam heeft teruggewezen. Dus satan weet wel dat als daar mensen zijn die God zoeken met heel hun hart, dat hij ze dan kwijt raakt, en daarom gaat hij zo te keer.
Nu is het echter zó, dat de Raad des HEEREN zal bestaan, God doet al zijn welbehagen. Nu gebruikt God zelfs satan en zijn vijandschap nog daartoe dat wij geen leven hebben bij onszelf, opdat wij naar God toe zouden vluchten. Nu is het niet alleen zo dat wij gewaar worden dat het bij God goed is, maar het wordt ons hier zo benauwd gemaakt, dat, en men zegt wel eens dat het mes aan twee kanten snijdt, dat is hier zeker van toepassing, want dan nemen we daarin de toevlucht tot Gods eeuwige barmhartigheid.
*
Mijne vrienden, zo zijn die zaken. Het Woord toont ons onze staat in onze ellende, maar geeft ons ook de beantwoording daarin, en dat is krachtens Gods eeuwige welbehagen, en Zijn zondaarsliefde van voor de grondlegging der wereld. God heeft Zelf het werk van herstel, van zaligheid en leven uitgedacht, dus dat ligt buiten al het menselijke verstand en begrip. En nu gaan we uit het Woord horen: Het is een beantwoording in onze ellende, duisternis, in ons verdriet, in de strijd, en in het verderf van onze zonden, en dat kan zo zijn dat we soms verbaasd zijn en gaan zeggen: HEERE God, is er voor zo een als ik ben uitkomst bij U? Want dat hoor ik uit Uw Woord. En dan gaan we al uitzien naar de volgende preek om het Woord te kunnen horen.
*
Ik zal u een waar gebeurde geschiedenis vertellen: Er waren eens twee kinderen van God, de ene kon uit de weg met zijn bekering, maar toen hij ziek werd lag hij hard te roepen om de dokter, want hij wilde weer beter worden. De ander kon niet uit de weg met zijn bekering, en toen die ziek werd zei hij tegen de dokter: Dokter wees eens eerlijk, zou het einde er aan verbonden zijn? En het antwoord was, volgens mij wel. Toen zei de zieke: Goddank, dan zal ik al mijn kennissen, vrienden en vriendinnen hiervan op de hoogte stellen, want dan kan ik eerst eens hartelijk afscheid van hen nemen, voordat ik vertrek naar die hemelse gewesten. Ziet u het verschil, mijne vrienden?
De een lag om de dokter te roepen, want hij wilde blijven leven, maar de ander zag het als een verlossing, want hij ging naar het Vaderhuis, dat is het grote verschil. Want die hier boven mogen binnengaan, dat zijn uitgescheurde, ontgronde, ontblote mensen. Want er staat: Uwe werken zullen u loven, Uw gunstgenoten zullen u zegenen.
*
Wie heeft dan met mij lust om zo’n God te vrezen? Wie heeft met mij lust om Hem als het hoogste Goed van harte te zoeken met ingespannen krachten? Als er iemand kan troosten dan is Hij het, op Wie de Geest des HEEREN rust. Zoekt dan alle troost, alle sterkte bij Hem, want Hij is zodanig een Persoon, als wij Hem leren kennen en vervolgen te kennen dan moeten wij het uiteindelijk met een kind Gods bekennen: De Koning gaat als Zichzelf te boven in de openbaring van Zijn liefde! En dat, mijne vrienden, doet Hij in onze armoede en nooddruft. En het wordt daarom zo groot, omdat wij er niets tegenover kunnen stellen. Wij kunnen Hem alleen vragen: Wilt u maar over mij heersen, om in liefde tot Hem Zijn lijfeigene en slaaf te wezen.
*
Een christen is geen mens die het wéét, maar iemand die het niet weet. Dat brengt teweeg om aan de troon van God en van Zijn genade gebonden te zijn. Niet de bekering is de grond van onze zaligheid, maar God Die de bekering ten leven aan ons gaf. Het geloof maakt ons ook telkens weer werkzaam. Het werk van God is niet: ‘je moet maar afwachten’, maar het doet ons juist levende christenen zijn met een levend geloof aan God verbonden.