Alles dat in God is. Het belang van de klassieke Godsleer

De klassieke Godsleer staat onder zware kritiek. Ook theologen die bepaald niet als vrijzinnig of libe-raal kunnen worden getypeerd, blijken toch meer dan eens de klassieke Godsleer niet voor hun rekening te willen nemen. Dat zou teveel een filosofische constructie zijn. Te denken valt dan aan de onveranderlijkheid en eenvoudigheid van God en dat God een God is zonder passies/hartstochten (passiones). Meer dan eens heeft het vooral bij Bijbelwetenschappers te maken met onkunde van de kracht en de achtergrond van woorden in de klassieke Godsleer.

Wie de dogmatiek van Herman Bavinck met die van Gijsbert van den Brink en Kees van der Kooi vergelijkt, ziet juist op dit punt een groot verschil. Bavinck houdt onverkort vast aan de klassieke Godsleer waarbij God principieel boven de tijd staat. Terecht betuigde Bavinck dat God een oneindige en onmetelijke oceaan van Zijn is.

God is ongetwijfeld een God Die trouw blijft aan Zijn schepping, maar dat behoort niet tot het diepste wezen van God. Dat zou namelijk betekenen dat wij over God alleen in relatie tot Zijn schepping kunnen spreken. Zo wordt de volstrekte uniciteit van God geen recht gedaan.  God is trouwens niet alleen een God Die trouw blijft aan Zijn schepping maar ook een God Die toornt over de zonde.

De toorn van God blijft op iedereen die de Zoon van God ongehoorzaam is. Niet toevallig dat zij die de klassieke Godsleer opgeven en al helemaal zij die menen dat je over God alleen kunt spreken in het kader dat Hij trouw blijft aan de schepping en aan de mens, moeite krijgen met de leer van de eeuwige rampzaligheid.

Dat maakt al duidelijk dat je niet zomaar kunt zeggen dat de klassieke Godsleer een ongewenst pro-duct is van filosofische invloed op de christelijke theologie. Immers, de boodschap van de twee wegen behoort tot de diepste kern van wat God ons in Zijn Woord heeft geopenbaard. We mogen en moeten ook zeggen dat alleen omdat God echt boven de schepping staat en onveranderlijk is in Zijn wezen en besluiten, Hij ook trouw blijft aan hen aan wie Hij enkel en alleen om Christus’ wil Zijn genade bewijst.

Als het gaat om het feit dat volgens de klassieke Godsleer God geen passies/hartstochten heeft, wordt wel tegengeworpen dat de Bijbel toch spreekt over Gods toorn, liefde, verontwaardiging en verdriet. Dat wisten de theologen uit de Vroege Kerk, de Middeleeuwen en de Reformatie ook. Maar wel-bewust wenste men niet van passiones of pathèmata te spreken.

Hartstochten overvallen je en heb je niet zelf onder controle. Bij de Griekse goden vind je hartstoch-ten, maar niet bij de levende God. Hij is wel een God van gevoel, maar is en bljft daarbij wel volledig Zichzelf. Gods liefde, Zijn barmhartigheid enz. zijn zeer reëel, maar God wordt niet door deze gevoelens overrompeld. Zij behoren tot Zijn diepste wezen. In dat verband werd niet over passiones maar wel over affectiones of affectus gesproken. Daarbij moet worden onderstreept dat onze taal over God altijd maar ten dele is, omdat God God is en wij mensen zijn.

Kern van de klassieke Godsleer is dat God werkelijk van de schepping onderscheiden en boven de schepping is verheven. Dat uit Hem, door Hem en tot Hem echt alle dingen zijn en dat er geen enkele factor buiten God is, die ten opzichte van God zelfstandige betekenis heeft. Daarom moeten we ook zeggen dat God onveranderlijk is.

Hij verandert nooit ten kwade en behoeft niet ten goede te veranderen, want dat zou betekenen dat Hij niet het hoogste goed is. Hij komt nooit op Zijn raadsbesluiten terug. Het feit dat wij in de Bijbel lezen dat God berouw heeft, betekent dat Hij terugkomt op een door Hem genomen raadsbesluit. Hij verandert niet Zijn wil, maar wil, zoals Hij dat in Zijn raadsbesluit heeft opgenomen verandering.

Met een eenvoudigheid van God bedoelen wij dat God geheel Zichzelf is. Al wat in God is, moet tot God Zelf of tot Zijn wezen worden gerekend. We kunnen geen enkele eigenschap van God van Hem-zelf losmaken. Daarmee zou Hij ophouden God te zijn. Het behoort tot het diepste wezen van God dat Hij heilig is, rechtvaardig, liefdevol enz. Wij mensen kunnen een bepaalde eigenschap missen en toch blijven wij mens. Dat is met God niet het geval. Een eenvoudigheid van God onderstreept de godheid van God. God is volstrekt uniek. Er bestaat maar één wezen dat de naam van God waardig is.

De kerk der eeuwen heeft de woorden waarmee God Zichzelf in Exod. 3:14 openbaart, altijd in dit licht verstaan. Als God Zich openbaart als ‘Ik zal zijn, Die Ik zal zijn’ maakt Hij duidelijk dat Zijn beloften niet kunnen en zullen falen, omdat Hij naar Zijn diepste wezen volkomen zelfgenoegzaam is. Er is geen God met Hem te vergelijken. Menig Bijbelwetenschapper doet geen recht aan dit aspect van Gods eigennaam.

De Vroege Kerk ging in het kader van de leer van de Drie-eenheid van de eenvoudigheid van God uit. Het onderscheid tussen de Vader, de Zoon en de Heilige Geest slaat niet op het wezen van God. Elk van de drie personen heeft namelijk deel aan het volle wezen van God. De namen Vader, Zoon en Heilige Geest wijzen ons op de relaties tussen de drie personen.

Dat God Vader, Zoon en Heilige Geest is, is niet iets dat God is boven en buiten Zijn goddelijke wezen. Hoewel het waar is dat de kerk van het Westen binnen de drieheid meer de eenheid en die van het Oosten meer de drieheid binnen de eenheid heeft onderstreept,  zijn die accentverschillen binnen een gedeeld geloofsgoed. God is Zijn eigen natuur of wezen en de drie goddelijke personen zelf zijn Zijn wezen of natuur.

Ook de drie grote Capadociërs gaan zonder reserve van de eenvoudigheid van God uit. De zoge-naamde sociale triniteitsleer waarbij aan elk van de drie goddelijke personen een eigen wil en bewust-zijn wordt toegekend is niet alleen strijdig met de klassieke Godsleer, maar ook met de triniteitsleer van de Capadociërs. Het Nicaenum-Constantinopolitanum kan worden gezien als de vrucht van hun theologische reflectie over de triniteit.

De leer van de eenvoudigheid en onveranderlijkheid van God is niet gebaseerd op een enkele Bijbel-tekst, maar is evenals die van de drie-eenheid een gevolgtrekking van de Bijbelse boodschap als geheel, van datgene wat God in de Bijbel over Zichzelf heeft geopenbaard. Naast het fundamentele Bijbelse gegeven dat alle dingen door God zijn geschapen en God zijn scheppingswerk niet inzette bij een reeds bestaande materie, zijn vooral teksten uit de tweede helft van Jesaja van belang voor de klassieke Godsleer.

Ik noem ook de belijdenis van Nebucadnezar, nadat God hem had vernederd: ‘En al de inwoners der aarde zijn als niets geacht, en Hij doet naar Zijn wil met het heir des hemels en de inwoners der aarde, en er is niemand, die Zijn hand afslaan, of tot Hem zeggen kan: Wat doet Gij?’ (Dan. 4:35). God is de eerste en de laatste. Buiten Hem is er geen God. Niemand kan Gods wil weerstaan. De leer van de eenvoudigheid van God maakt duidelijk dat God alleen vanuit God kan worden verstaan en verklaard.

Al weer een aantal jaren geleden verscheen bij Reformation Heritage Books een korte maar wel diepgravende studie over de klassieke Godsleer. Auteur is James E. Dolezal, die als docent verbonden is aan de School of Divinity van Cairn University in Langhorne. Het is geen eenvoudige kost, maar ik kan dit boekje elke predikant en student in de theologie aanbevelen. De opbrengst die het lezen ervan geeft, valt helemaal weg tegen de winst die dat oplevert.

James E. Dolezal, All that is in God: Evangelical Theology and the Challenge of Classical Christian Theism (Grand Rapids: Reformation Heritage Books, 2017), paperback 162 pp., $18,– (ISBN 9781601785541)

Geef een reactie

Vul je gegevens in of klik op een icoon om in te loggen.

WordPress.com logo

Je reageert onder je WordPress.com account. Log uit /  Bijwerken )

Facebook foto

Je reageert onder je Facebook account. Log uit /  Bijwerken )

Verbinden met %s