Kuyper en Bavinck. Cultuur en bevinding

De openheid van Bavinck en Kuyper naar de cultuur

In het RD stond dinsdag 22 november jl. een bijdrage waarin verwezen werd Bavinck en Kuyper. Daarbij werd hun openheid naar de samenleving onderstreept. Zowel Kuyper als Bavinck waren van mening dat het beeld van God na de zondeval niet alleen zichtbaar wordt binnen de kerk waar zondaren gereinigd worden door Christus’ bloed en vernieuwd door Zijn Geest, maar dat ook de ontplooiing van de cul­tuur in relatie moet worden gebracht met het beeld van God. Bavinck schreef in zijn Gerefor­meer­de Dogmatiek in dit verband dat het beeld Gods alleen in een mensheid met miljoenen leden het enigermate in zijn diepte en rijkdom kan worden ontvouwd. Het woord ‘eniger-mate’ laat zien dat hij toch voorzichtiger was dan Kuyper.

Het is helaas mede deze visie op de cultuur ge­weest die de geestelijke neergang van de Gerefor-meerde Kerken in gang heeft gezet. Het vreemdelingschap maakte plaats voor een op alle terreinen van het leven activis­tisch en triomfalistisch strijden voor Christus. Het cultuurmandaat of de alge-mene genade kreeg in het neocalvinisme in onderscheid met het klassieke calvinisme een zelfstandige plaats.

Ongetwijfeld heeft een christen een taak in de samenleving. Bij de eerste vertegenwoordigers van de Nadere Reformatie ging het beklemtonen van de noodzaak van een beleefd geloof samen met de overtuiging dat een christen actief behoort bij te dragen aan de ordening van de samenleving. In de bijdrage in het RD, die afkomstig was van een predikant van de Gereformeerde Kerken Vrijgemaakt, werd wel de distantie van de cultuur van hen die in het voetspoor van de Nadere Reformatie gaan genoemd, maar dit element werd niet vermeld.

Er werd trouwens wel een heel rechte lijn van Bavinck en Kuyper naar de Christen Unie en het ND getrokken. Zeker als we denken aan het feit dat zowel de Christen Unie als het ND ruimte zien voor homoseksuele relaties en dat  het ND die lijn zeer actief promoot, staat dat ver af van Bavinck en Kuyper. Zij waren niet alleen neogereformeerd, maar ook gereformeerd en dat zijn zij altijd gebleven.

Ik denk ook aan Groen van Prinsterer. Bavinck en vooral Kuyper wisten zich in politiek opzicht een leerling van hem. Groen voorzag de gevaren van een neutrale staat. Hij vreesde dat de staat niet echt neutraal zou blijven en zich door normen en waarden zou laten leiden die vrijheid van christenen zou kunnen gaan bedreigen.

Echter, de bekende historicus A.Th. van Deursen heeft eens geschreven dat Groen zelfs in zijn som-berste dromen niet had kunnen voorstellen dat een verbintenis tussen twee mensen van hetzelfde geslacht door de overheid als een huwelijk zou worden gezien. Dan was voor Groen al helemaal ondenkbaar geweest dat de kerk de mogelijkheid zou bieden een homoseksuele relatie van een zegen te voorzien. Dat is inmiddels wel een lijn waarmee noch de Christen Unie noch het ND moeite hebben. Dan zijn we wel heel ver verwijderd van het klimaat waarin Kuyper en Bavinck zich bewogen.

Daar komt nog wat bij. Als het gaat om de plaats van de vrouw in de samenleving, was Kuyper conservatiever dan Bavinck. Dan moeten we eerlijk zeggen dat hij tegenwoordig met zijn visie daarop meer bij de rechtervleugel van de SGP past. Wie Kuypers openheid naar de cultuur benoemt, mag dit element niet verzwijgen.

*

Bavinck over het geestelijke leven

Daar komt nog iets bij wat de gereformeerd vrijgemaakte predikant in zijn bijdrage in het RD geheel niet vermelde. Bavinck maar ook Kuyper waren niet alleen welbewust gereformeerd maar hadden beiden een bevindelijke zijde. Een zijde die al spoedig bij de meeste van hun geestelijke nazaten ontbrak. Bavinck en zeker Kuyper waren door hun gaven te groot om in één groep of kring te passen, maar terecht is al meer dan eens opgemerkt dat Kuyper en Bavinck nu het best zouden passen in de rechtervleugel van de Christelijke Gereformeerde Kerken, in de rechtervleugel van de Gereformeerde Bond of in de Hersteld Hervormde Kerk.

Kenmerken van het klimaat waarin Bavinck opgroeide waren: de wetenschap dat God Zijn verbond van kind tot kind be­ves­tigt, de noodzaak van persoonlijk geloof en bekering en de notie dat een christen een vreem­­deling op de aarde is. In overeenstemming van de levensinstelling van de Afge­schei­denen werd Bavinck van huis een zekere distantie tot de cultuur bijgebracht. Dan kunnen we denken aan de woorden van Paulus dat de wandel van een christen matig, rechtvaardig en godzalig behoort te zijn.

Echter, Bavinck werd niet in wettische geest opgevoed. De distantie tot de cultuur werd niet als een knellend juk ervaren. In gebondenheid aan Gods Woord was er sprake van christelijke vrijheid. Hij is met al zijn openheid naar de cultuur en zijn onderstrepen van de taak van een christen in de samen-leving toch ook altijd een predikant gebleven die zich verbonden wist met bevindelijke klimaat van de Afscheiding.

Bavinck wist uit eigen ervaring dat het zekere weten en het vaste vertrouwen van het geloof nooit zonder strijd en aanvechting is. Toen aan het begin van de twintigste eeuw een herdruk verscheen van de werken van de Erskines, schreef hij in een voorrede daarop onder andere het volgende: ‘Er is hier een belangrijk element, dat ons veelszins ontbreekt. Wij missen de geestelijke zielenkennis. Het is of wij het niet meer weten, wat zonde en genade, wat schuld en vergeving, wat wedergeboorte en bekering is. In theorie kennen wij ze wel; maar wij kennen ze niet meer in de ontzagwekkende realiteit van het leven.’

Frappant is ook de uitspraak uit het in diezelfde tijd gepubliceerde werk De zekerheid van het geloof: ‘Wij zijn er heden ten dage op uit om de gansche wereld te bekeeren, om alle levensterreinen, gelijk het heet voor Christus te veroveren; maar wij laten menigmaal na, te vra­gen of wij zelven in waarheid tot God zijn bekeerd en in leven en sterven het eigendom van Christus zijn. En toch, op die vraag komt het wel degelijk aan; zij mag niet, onder het brandmerk van piëtistisch of methodistische bekrompen-heid, uit ons persoonlijk of kerkelijk leven gebannen worden. Wat zou het een mensch baten, of hij de gansche wereld, zelfs voor zijn Christelijk stelsel gewon, indien hij zijner eigene ziele schade leed.’

Een jaar na zijn dood schreef ds. J.H. Landwehr, een van Bavincks leerlingen uit de tijd dat hij aan de Theologisch School in Kampen was verbonden, een In memoriam over zijn leermeester. In deze korte biografie wordt ook iets over het levenseinde van Bavinck meegedeeld. Landwehr schrijft dan onder andere het volgende: ‘Toen werd de werkzame man stil en, wat het grootste voorrecht was, de kracht des geloofs begon zich heerlijk te openbaren. Hij verloor alles, zijn kennis, zin wetenschap, letterlijk alles en hij werd weder arm zondaar voor God. Toen mocht weder door hem worden betuigd: ik heb het geloof behouden. En een vrede begon hem te vervullen, die alle verstand te boven gaat, die zoete rust des geloofs, die heerlijke wetenschap, dat wij des Heeren zijn.’

Van ds. Landwehr zelf is trouwens uit familieoverlevering van de familie De Vries nog het volgende bekend. Mijn overgrootmoeder van vaderszijde behoorde tot de Gereformeerde Kerk van Lekkerkerk en is in 1915 op 49-jarige leeftijd in de volle zekerheid van het geloof overleden. Zij is tijdens een preek van Landwehr over de witte keursteen (Openb. 2:17) tot geestelijke ruimte gekomen. Mijn opa die toen een jaar of vijf was, liep aan haar hand uit de kerk. Omdat zijn moeder huilde, begon hij ook te huilen. De reactie van zijn moeder is mijn opa nooit vergeten. Zij zei tegen haar zoontje: ‘Maar Pieter, ik huil niet van verdriet maar van blijdschap.’

*

De bevindelijke zijde van Kuyper

Kuyper is voor mij nooit een geestelijke gids geweest. Dat waren en zijn de reformatoren. Kohlbrugge en de puriteinen. Als de betekenis van Kuyper wordt geroemd, kan ik niet nalaten op de schaduwen van zijn geestelijke erfenis te wijzen. Echter, als heel negatief over Kuyper wordt gedaan onderstreept ik telkens dat menigeen die nu bij de zogenaamde reformatorische gezindte behoort, verder dan Kuyper afstaat van de bevinding en de praktijk van de godzaligheid van de puriteinen. Kuyper kende Owen, Voetius en Comrie en wist zich aan hen schatplichtig en geestelijk met hen verbonden.

Kuyper had een andere achtergrond dan Bavinck. Zijn vader was een gematigd orthodox hervormd predikant. Tijdens zijn studie in Leiden werd hij vrijzinnig maar tegen het einde daarvan voltrok zich een wending. Toen Kuyper als jong predikant zijn ambtelijke arbeid in Beesd begon, kon hij als vertegenwoordiger van de ethische richting worden gezien. In Beesd maakte Kuyper kennis met vertegenwoordigers van het gezelschapsleven gestempeld door de Nadere Reformatie. Zij kwamen niet bij hem naar de kerk, omdat zij bij hem naar hun overtuiging stenen voor brood krijgen. Ondanks het feit dat dit hem recht in het gezicht werd gezegd, bleef hij deze mensen bezoeken. Kuyper betuigt dat hij in deze tijd gewonnen is voor het Evangelie van Gods vrije genade en voor de boodschap van de soevereiniteit van God.

Na zijn dood stelden zijn twee dochters uit materiaal dat hen werd toegezonden een bundel samen die de titel kreeg Herinneringen van de oude garde. Een dame die in Beesd was opgegroeid schreef na de dood van hun vader aan zijn dochters een brief met daarin onder andere de volgende passage: ‘Uw Vader kwam in Beesd dikwijls bij mijn ouders aan huis, waar hij de Gereformeerde Waarheid leerde kennen. Hoewel ik nog een klein meisje was, herinner ik mij dat zeer goed. Toen hij naar Utrecht vertrok in het jaar 1867, kwam hij bij mijn ouders afscheid nemen. En toen hij allen goede dag gezegd had, en stond om heen te gaan, wendde hij zich tot mij en, legde zijn hand op mijn hoofd en zeide: ‘Kind, zal je vroeg den Heere Jezus zoeken? Ik heb Hem niet gezocht. Maar Hij heeft mij gezocht en gevonden.’ Hier sloeg Kuyper dezelfde tonen aan als Ledeboer die een gedicht voor kinderen maakte dat luidde: ‘Zoek Jezus veel, zoek Jezus vroeg, wie Jezus heeft die heeft genoeg.’

Eens drukte ik zonder zijn naam erbij te vermelden twee meditaties af van Kuyper. Mensen van oudgereformeerde achtergrond die bij mij kerkten, bleken er zeer door gesticht te zijn. Zij wisten niet wat zij hoorden toen zij begrepen dat hij van Kuyper was. Het maakt wel duidelijk waarom het ook voor bevindelijke hervormden een worsteling was of zij Kuyper al dan niet kerkelijk zouden volgen. Niet iedereen voorzag dat zijn theologie ook bedenkelijke zijden had. Het maakt ook duidelijk dat Kuyper wel eens al te onbillijk wordt beoordeeld. Dan nu de meditaties waarom het ging.

*

Twee meditaties van Kuyper

‘Maar mij aangaande, het is mij goed nabij God te wezen; ik zet mijn betrouwen op den Heere HEERE, om al Uw werken te vertellen.’ (Psalm 73:28)

Het waarachtige kennen van God komt eerst, als de liefde tot God een persoonlijk karakter aan­neemt, als u voor het eerst op uw levensweg God hebt ontmoet. Als de Heere u een Ik tegen­over uw ik is geworden. Zo God en gij in een bewuste, levende en persoonlijke, bij­zon­dere betrekking zijn getreden. Hij uw Vader en, gij Zijn kind. Niet maar één van Gods kin­de­ren, nee maar Zijn kind op een eigen wijze, in een persoonlijk verband. Weer anders dan an­de­re kinderen Gods. De intiemste gemeenschap die zich in de hemel of op aarde laat den­ken. Hij uw Vader, uw Herder, uw Zielsvriend en uw God.

Als het tot een ontmoeting met God zal komen, gaat het van beide zijden. God komt tot hem en hij komt tot God. Eerst van verre en dan al naderbij. Tot uiteindelijk de afstand wegvalt en dan is er de zalige ontmoeting. Een ogenblik van nooit uit te spreken volzaligheid. En dan, maar ook dan eerst, komt het nabij. Want in dat ‘het is mij goed nabij God te zijn’, ligt het. Ook wie die geheimenis nog niet inging, kan wel meezingen: ‘Het is mij goed, mijn zaligst lot, nabij te wezen bij mij God’, maar hij vat het nog niet. De keurige berijmer van Psalm 73 die vatte het wel. Die zong daarom dat in zulk een nabij God te wezen het zaligst lot is. Maar daar zingt men dan overheen en bedoelt een algemene vrome stemming zonder de vonk van die innigste, intiemste, meest persoonlijke liefde in het hart te voelen branden. Aanbidding, be­wondering, inroeping van genade, maar de verkleefdheid van de liefde nog niet.

Wreed is de wereld, zoals de wereld u daarbij de voet dwars zet. Vooral voor de jongeren on­der ons, voor onze lieve kinderen is de wreedheid van de wereld zo uiterst gevaarlijk. Toch moed houden. God weet dat, en Hij zal in Zijn eeuwige ontferming iets dichter, iets nader, iets sneller naar u en naar uw lievelingen toekomen, opdat u zo met hen nabij God mag zijn. Maar dan met geen halfheid vrede genomen. Meer dan ooit zal de vage liefde voor een God Die u verre bleef, u in de steek laten. Wat alleen redden kan, is het ingaan tot dat innige leven, dat kan jubelen: ‘God heb ik lief’, en niet van verre bleef, maar doordringt tot het nabij, tot vlak nabij uw God, in de persoonlijke ontmoeting van uw ziel met de Eeuwige.

*

‘Mijn hart zegt tot U: Gij zegt: Zoek Mijn aangezicht; ik zoek Uw aangezicht, o HEERE!’ (Psalm 27:8)

Het bevindelijke kennen van God vindt in de Schriften velerlei uitdrukking. We horen gedurig van Gods verborgen omgang, van verkeren in Gods tent, van wandelen met God en zoveel meer en het Evangelie verdiept dit tot de rijke, heerlijke gedachte dat de Vader bij ons komt en woning bij ons maakt, maar toch de meest gebruikte term om dat hogere kennen van God uit te drukken, wordt ontleend aan het aangezicht Gods.

Over Mozes, de man Gods, staat dit als het hoogste, het hem van alle profeten onder­schei­den­de opgetekend, dat God met Mozes sprak van aangezicht tot aangezicht, zoals een man tot zijn vriend spreekt. Wat aangezicht hier in Ps. 27:8 betekent, wijst zich aan. Als dan ook de Schrift met de betuiging des Heeren tot ons komt: ‘Zoekt Mijn aangezicht’, schuilt hierin een diepe zin. Men kan iemand uit de verte waarnemen. Men kan iemand horen en merken dat hij er is, zonder tot hem te zijn gegaan, zonder zich voor hem geplaatst te hebben, zonder zich nog tegenover hem te hebben gevoeld en zonder zich zo tegenover hem te hebben bevonden dat hij ons aanzag en wij hem.

Zo is er ook in het leven van Gods kind een ogenblik dat hij de drang en behoefte voelt niet te rusten voordat hij zijn God vindt, voordat hij, na Hem gevonden te hebben, zich voor Hem ge­steld heeft en nu voor Hem staande, Zijn aangezicht zoekt en met dat zoeken van Zijn aan­ge­zicht niet kan stoppen, voordat hij Gods oog heeft ontmoet en in dat ontmoeten de aangrij­pende gewaarwording ontving, dat God hem in de ziel ziet en hij God in Zijn genadeoog. En pas wanneer het daartoe komt, ontsluit zich het mysterie van Gods genade.

*

Het slot van Kuypers rede bij de opening van de Vrije Universiteit

Ik eindig deze bijdrage met de slotwoorden Kuypers rede Soevereiniteit in eigen kring bij de opening van de Vrije Universiteit. Woorden die laten zien welke bril hij nodig achtte om wetenschap – en zeker Godgeleerdheid (aan dat woord gaf Kuyper de voorkeur boven ‘theologie’) – te bedrijven. De slotwoorden waren een gebed.

‘Onze Vader Die in de hemelen zijt, Springader van alle waarheid, Fontein aller waarachtige kennisse en aller wijsheid Bron! Van U afzwervend vindt uw schepsel niets dan donkerheid, niets dan matheid, niets dan gebondenheid der ziele. Maar nabij U; ons badend in Uw leven; dan doorstroomt ons het licht; doortintelt kracht ons de aderen; en ontplooit zich in zalige verrukking de vrijheid des geloofs. Aanbiddelijke, eeuwige Majesteit, zie dan in gunste op deze Stichting neder. Zij uit U haar goud, haar kracht, ál haar wijsheid. Zwere ze nooit bij een minder, bij een ander, dan Uw heilig Woord. Gij Die onze nieren proeft, o Rechter van onze natie en Oordelaar ook van de scholen der wetenschap, breek Zelf de muren dezer stich­ting af, en delg ze uit van voor Uw aangezicht, indien zij ooit iets anders bedoelen, ooit iets anders zou willen dan te roemen in het kruis van de Zoon Uwer tederste liefde! Heere, Heere God! Laat in uw Naam alléén, in Uw Naam ál onze hulpe staan! Amen.’

Plaats een reactie