
Een bijbels-theologische en dogmatische studie over het spreken van God
In Een stem uit de hemel Gods spreken in de Bijbel en in onze tijd gaan dr. Mart-Jan Paul en dr. Jan Hoek in op de betekenis van Gods spreken. In het eerste deel, van de hand van Paul, komt aan de orde hoe in de Schift zelf over het spreken van God wordt gesproken. Hoek behandelt in het tweede deel de betekenis van Gods spreken voor het gezag en de uitleg van de Bijbel.
Paul laat zien dat volgens het Bijbelse getuigenis God door hoorbare stemmen sprak, door ver-schijningen, door bemiddeling van engelen, door dromen en visioenen. De eerbied voor het gezag van de Schrift doortrekt de bijdrage van Paul. Al heeft God mensen met hun eigen achtergronden inge-schakeld, Hij maakte Zichzelf en Zijn wil werkelijk door deze mensen bekend. Terecht stelt Paul dat het een groot manco is dat in de meeste publicaties over de inleidingsvragen van Bijbelboeken helaas het spreken van God niet aan de orde wordt gesteld.
In het tweede deel ontvouwt Hoek hoe wij het spreken van God in de Bijbel dogmatisch moeten verwerken. Voluit wil hij vasthouden aan de Schrift als het gezaghebbende Woord van God. God heeft werkelijk gesproken en spreekt werkelijk door de Schrift. De openbaring is erop gericht dat er relatie gelegd wordt tussen God en mens, zo stelt Hoek, maar terecht wijst hij erop dat dit niet betekent dat openbaring niet ook een bron van kennis is. Als voorbeeld komt onder andere Genesis 1-3 naar voren. Daar wordt kernachtig verteld boven de kennishorizon van de schrijver uit hoe God alles maakte.
*
Hoe komt in de Schrift zelf het spreken van God aan de orde
Paul begint zijn deel met een inleiding en vraagstelling. Hij laat de benadering van een aantal personen uit de kerkgeschiedenis zien. Hij begint in het betrekkelijk recente verleden met Hendrikus Berkhof. Voor Berkhof is Gods openbaring aan Mozes een reflectie van latere geslachten, al neemt hij wel een historische kern aan. De visie van Berkhof is met allerlei nuanceringen onder Bijbelwetenschappers en theologen wijd verbreid. Paul gaat er nadrukkelijk niet in mee.
De eerste in de kerkgeschiedenis die schreef over het spreken van God, zo brengt Paul naar voren, is Augustinus in zijn werk De Stad van God. Voor de kerkvader leidt het geen twijfel dat God werkelijk heeft gesproken. Hij stelt dan de verschillende manieren waarop dit gebeurt aan de orde en Paul houdt dezelfde lijn aan.
Paul eindigt zijn korte overzicht met Kuyper en Bavinck. Deze theologen kunnen we als neocalvinisten typeren, als wij dan weer wel verdisconteren dat zij in hun Schriftleer de lijn van Augustinus en de Reformatie voortzetten in confrontatie met eigentijdse vragen. In zijn waardering voor Kuyper en Bavinck val ik Paul helemaal bij. Ik geef een citaat van Kuyper weer dat Paul instemmend aanhaalt: ‘Laat ons daarom dat spreken Gods toch in onverzwakte, volle zin laten gelden. Adam, Eva, Kaïn, Noach, Abraham, ze hebben allen duidelijk en klaar hetzelfde gehoord, wat wij ontwaren als een mens tot ons spreekt.’
Met instemming haalt Paul ook de vroegere Amerikaanse hoogleraar Edward J. Young aan die aan-geeft dat ‘En God zei’ niet puur figuurlijk mag worden opgevat. Het gaat om een werkelijke activiteit van Godswege. Zelf kwam ik met de geschriften van Young in aanraking bij mijn studie in Utrecht, al werd ik er overigens niet door docenten op gewezen. Ik heb veel van deze bekwame oudtestamenticus met zijn grote eerbied voor de Bijbel als het Woord van God geleerd. Maar dat terzijde.
In het volgende hoofdstuk komt het speken van God in Genesis aan de orde. Dan begint Paul uiteraard met de scheppingsweek en eindigt hij met het doorgeven van woorden van God door Jozef en Jakob. Het derde hoofdstuk draagt als titel ‘Zichtbare hemelse boodschappers’. Paul opent dit hoofdstuk met de verschijning van de drie mannen aan Abraham (Genesis 18-19). Heel terecht houdt Paul aan de klassieke opvatting vast dat Jakob aan de Jabbok met God Zelf heeft gestreden. Daarvoor geeft hij ook ter zake doende argumenten. Heel mooi laat Paul het derde hoofdstuk uitlopen op de verschijning van Jezus Christus Die veel meer is dan een hemelse boodschapper maar in Wie God wel het diepst op zichtbare wijze aan mensen is verschenen.
Paul laat zien dat verschijningen van engelen, afgezien van wat wij in het boek Daniël lezen, na de tijd van David niet meer voorkomen onder de oude bedeling. Rond de geboorte van de Heere Jezus en ook na Zijn opstanding zijn er echter weer diverse engelenverschijningen. In de nieuwtestamentische brieven komt dit niet terug. God blijft wel spreken door visioenen.
Ik loop niet alle hoofdstukken na, maar wijs erop dat Paul in het twaalfde hoofdstuk aan de orde stelt dat God niet alleen op hoorbare, maar ook zichtbare wijze heeft gesproken. In dat kader komen de tabernakel, de offerdienst en de jaarlijkse feesten aan de orde. Voor de nieuwe bedeling wijst Paul uiteraard op doop en avondmaal, waardoor de Heere nog steeds zichtbaar onderwijs geeft.
*
Betrouwbaarheid en vrijheid van vormgeving
Aparte aandacht schenk ik het zeventiende hoofdstuk over de historische betrouwbaarheid en de vrijheid van vormgeving van de Bijbelse gegevens. Als eerste voorbeeld bespreekt Paul de twee versies van de tien geboden. Er zijn meerdere mogelijkheden om de verschillen tussen de beide versies te verklaren. Paul geeft als optie dat de versie in Exodus 20 de oorspronkelijke is en dat Mozes in Deut. 5 de sabbat in aanvulling op de motivering vanuit nu de schepping in Ex. 20 vanuit de uittocht motiveert. Zeker is dat de sabbat na de uittocht ook het karakter van verbondsteken ontving. De verschillen tussen Samuël en Koningen enerzijds en Kronieken anderzijds verklaart hij uit de verschillende doelstellingen van de geschriften en de lezers die men voor ogen had.
Er wordt nogal eens beweerd dat de Bijbelse geschiedschrijvers niet de pretentie hadden nauwkeurig betrouwbaar te zijn. Feit en fictie zouden zij meer dan eens met elkaar vermengen. De oudste buiten-Bijbelse getuige is de Joodse geschiedschrijver Flavius Josephus. Paul wijst erop dat deze zonder reserve de betrouwbaarheid van de Bijbelse geschiedschrijving aanvaardde.
Wel gaf, zo laat Paul zien, Josephus in zijn De Oude Geschiedenis van de Joden de Bijbelse gebeurtenissen soms vrij weer, echter zonder inhoudelijke veranderingen aan te brengen. Als het gaat om de verschillen tussen de oudtestamentische handschriften verdedigt Paul de stelling dat de protomasoretische handschriften (dan gaat het om handschriften die hetzelfde teksttype vertonen als de latere masoretische tekst waarvan de oudste handschriften uit de elfde eeuw dateren) in het tempelarchief de norm zijn geweest. Ik val hem daarin bij.
*
Consequenties voor de uitleg.
Het slothoofdstuk van het eerste deel van Een Stem uit de hemel stelt de consequenties van wat naar voren is gebracht voor de uitleg van de Schrift aan de orde. Heel mooi stelt Paul dat de belangrijkste consequentie met betrekking tot het spreken van God luisteren en gehoorzamen is. Hij wijst erop dat in het Nieuwe Testament van het historische karakter van de eerste hoofdstukken van Genesis wordt uitgegaan. Ook al is er in de weergave aanpassing aan het bevattingsvermogen van de Israëliet het gaat om werkelijk spreken en handelen van God.
Bij het boek Job bepleit Paul een vroege datering en denkt hij aan de tijd van Mozes. Allerlei gegevens wijzen erop dat het bij Job en zijn vrienden om historische personen gaat. Dat sluit niet uit dat de toespraken welbewust dichterlijk zijn weergegeven. In het boek Jesaja blijkt dat de HEERE al van oudsher de verhoudingen van de wereldmachten overziet en bepaalt. De spreker namens God presenteert zich niet als een tijdgenoot van de ballingen – dan zou de argumentatie vervallen – maar als de profeet Jesaja uit de achtste eeuw vóór Chr. Paul houdt aan het standpunt van de eenheid van Jesaja vast.
Bij het boek Daniël dat voor een niet onbelangrijk deel in de tweede eeuw vóór Chr. tot vervulling kwam, is de vraag of het hierbij om een bemoediging achteraf ging of om openbaring van God aan Daniël in de zesde eeuw vóór Chr. zoals het boek zelf aangeeft. Terecht stelt Paul dat de keuze die men maakt voor de uitleg grote gevolgen heeft.
Paul merkt aan het slot van dit hoofdstuk op dat wie let op het spreken van God in de Bijbelboeken, slechts onder de indruk kan komen van het grote gezag waarmee God spreekt. Dat is de kracht van datgene wat Paul ons biedt. Hij heeft over dit onderwerp geschreven met de intentie dat bij ons een diep ontzag is voor de levende en sprekende God. Daarom mogen we hem dankbaar zijn dat hij op deze wijze anderen in de grote kennis die hij heeft van met name het Oude Testament, heeft willen laten delen.
*
Bavinck en Kuyper, Barth en Berkouwer
Hoek brengt in het door hem verzorgde tweede deel van Een Stem uit de hemel naar voren dat het onbillijk is om degenen die uitgaan van de onfeilbaarheid (inerrancy) van de Schrift om die reden van rationalisme te beschuldigen. Het beroep op het zelfgetuigenis van de Schrift heeft hier een grote plaats. Bavinck en Kuyper ontwikkelden hun organische inspiratieleer in onderscheid van wat zij de mechanische inspiratieleer noemden. Met Hoek val ik de intenties van Bavinck en Kuyper bij. Bavinck en Kuyper wilden vasthouden aan de Bijbel als het gezaghebbende Woord van God, maar ook verdisconteren dat Gods Woord via menselijke bemiddeling tot ons kwam.
Wel zou ik willen opmerken dat de terminologie ‘mechanisch/organisch’ typisch negentiende-eeuws is en als men bij theologen uit de eeuwen daarvoor een mechanische inspiratieleer opmerkte, dat dat toch wat anachronistisch is. Dan wordt vanuit de negentiende eeuw naar het verleden wordt teruggeblikt. Hoek geeft trouwens zelf aan dat men wel eens al te gemakkelijk theologen van een mechanische inspiratieleer heeft beschuldigd. Ook bij de term ‘organisch’ zijn naar mijn overtuiging vragen te stellen, maar als men meent bij Kuyper en vooral bij Bavinck openingen te vinden naar een Schriftkritische benadering, zeg ik met Hoek dat men daarmee deze theologen geen recht doet.
Wat de Schrift als historische gebeurtenis meedeelt, moeten we ook als zodanig aanvaarden. Daarom plaats hij kritische kanttekeningen bij het rapport Klare Wijn dat in 1967 wordt aangeboden door de Hervormde Kerk. Kritisch wordt door Hoek ook de vinger gelegd bij de zienswijze van Karl Barth en C.G. Berkouwer. Voor Barth is de Bijbel niet meer dan een feilbare heenwijzing naar Gods openbaring, maar geen openbaring in directe zin. Barth meent dat de Bijbel zo tot object wordt gemaakt. Terecht wijst Hoek deze voorstelling van zaken van de hand. Het gaat bij de gelijkstelling van de Bijbel met Gods openbaring om de bereidheid ons denken werkelijk aan de Schrift te onderwerpen.
Berkouwer gaf in zijn denken over de Schrift tenslotte geen plaats meer aan het formele gezag van de Schrift, hij wilde in zijn latere jaren het gezag van de Schrift uitsluitend aan haar heilsinhoud verbinden. We kunnen volgens Berkouwer over de inhoud van de Schrift alleen in correlatie met ons gelovig verstaan ervan spreken. Dat betekent dat je geen recht kunt doen aan de Bijbelse boodschap van de twee wegen.
Voor Berkouwer functioneert dan ook de hel als waarschuwing, maar over de hel als objectieve realiteit kan in ieder geval met ongelovigen niet worden gesproken. Dan doen je geen recht aan wat hij de correlatie noemt. Hoek laat zien dat het niet mogelijk is het inhoudelijk gezag van de Schrift volledig recht te doen zonder te aanvaarden dat de Bijbel als zodanig het Woord van God is.
*
Wij kennen ten dele. Blinde vlekken
Met Hoek ben ik ervan overtuigd dat wij ons verstaan van de Bijbel niet een op een gelijk moeten stellen met het Bijbelse getuigenis zelf. We moeten bereid zijn naar anderen te luisteren en zo nodig ons door anderen te laten corrigeren. Ons verstaan blijft ook altijd ten dele. In ontmoetingen met medechristenen kunnen we oog krijgen voor aspecten van de Bijbelse boodschap die wij tot dusver over het hoofd zagen.
Als het gaat om blinde vlekken noemt Hoek onder andere het toedekken van de apartheid. Dat is helaas binnen de gereformeerde gezindte gebeurd. Ik kan in dit verband niet nalaten iets te vermelden waar ik pas een aantal jaren geleden achter kwam. De Free Presbyterian Church of Scotland, die in Nederland bekend is door het werk van de Mbumazending, was de eerste kerk in het Verenigd Koninkrijk die de apartheidspolitiek veroordeelde. Dat was in de jaren zestig van de overige eeuw.
Welbewust werd in de hoogtijdagen van de apartheidspolitiek een zwarte predikant uit Zimbabwe, dat toen nog Rhodesië heette, tot synodepreses gekozen. Theologen die inhoudelijk ver van deze zeer behoudende gereformeerde kerk afstonden, hebben de Free Presbyterian Church om haar moed geprezen. Wel heb ik mij afgevraagd, toen ik hier achter kwam, waarom in Nederland hiervoor in de jaren zestig nooit aandacht is gevraagd. Er waren toch meerdere contacten vanuit Nederland met Free Presbyterian Church of Scotland.
*
Leven uit en met het Woord
Met nadruk houdt Hoek eraan vast dat de Bijbeltekst een objectieve betekenis heeft die wij in principe op het spoor kunnen komen. In samenhang daarmee verdedigt hij dat de toepassing (significance) in het verlengde van de uitleg (meaning) moet liggen en er niet haaks op mag staan. De Heilige Geest gaat in de toepassing niet in tegen wat Hij gezegd heeft in de Schrift.
De Bijbel, zo stelt Hoek, is niet allereerst een boek dat ons in intellectuele verlegenheid brengt. Ze is gegeven om ons wijs te maken tot zaligheid. In dat perspectief zien we allerlei problemen in de juiste proporties. Er is meer nodig dan rechtzinnige Schriftbeschouwing en een weldoortimmerde inspiratie-leer. Het gaat om het leven uit en met het Woord.
Dr. Mart-Jan Paul en dr. Jan Hoek, Een stem uit de hemel. Gods spreken in de Bijbel en in onze tijd (Apeldoorn: Labarum Academic, 2022), paperback 480 pp., €26,95 (ISBN: 9789087185770)