Kunnen we ons direct op de Schrift beroepen voor onze geloofsovertuiging en levenswandel?

Is het Bijbelse getuigenis incompleet?

Wereldwijd zien wij al een aantal decennia dat er in kringen die vanouds Schriftgetrouw waren sprake is van een omkeer in de visie op het Schriftgezag niet in de laatste plaats als het gaat om vragen met de betrekking tot levensstijl in de brede zin van het woord. Zo klinkt bijvoorbeeld de roep tot aan­­­vaarding van de vrouw in het ambt steeds luider. Hetzelfde geldt voor aanvaarding van homoseksuele relaties. Een werkje dat in dit opzicht kenmerkend is voor genoemde ontwikkeling is Beyond the Bible, de neerslag van een aantal lezingen die I. Howard Marshall (1934-2015), een toonaangevende con­ser­vatief nieuw­testamen­ti­cus, hield in Acadia Divinity College in Nova Scotia, Canada.

De titel van dit al enige jaren ge­leden gepubliceerde werkje geeft onder andere aan dat wij in de kerk en theologie niet kun­nen volstaan met een puur herhalen van bijbelse woorden en tek­sten. De boodschap van de Schrift moet in woor­den die een antwoord geven op de eigen situa­tie worden weergegeven. Zo ontstonden bij­voorbeeld in de Vroege Kerk het dogma van de Drie-eenheid en van de twee­­naturenleer. Hier kan Marshall helemaal worden bijgevallen. Daarbij is wel van belang dat duidelijk is dat de in de kerkgeschiedenis geformuleerde uitdrukkingen recht doen aan de boodschap van de Schrift en ons daarbij bewaren. Dat had de auteur nadrukkelijker kunnen en moeten ver-woorden.

Dat staat helaas niet op zich. Marshall meent dat wij die verder staan in de tijd dan de Bijbelschrijvers, redenen kunnen hebben om concrete Schriftgegevens te negeren met een beroep op hoofdlijnen die in Schrift zelf al zichtbaar zijn. De apostolische boodschap en een houding gestempeld door het Evangelie mogen en moeten volgens Marshall de criteria zijn bij eigentijdse leerstellige verwoor-dingen van het Evangelie en bij ethische beslissingen.

Het Bijbelse getuigenis draagt naar zijn overtuiging een incompleet karakter. Daarom moeten wij volgens hem boven de Bijbel uitgaan om de Bijbelse boodschap in het heden te vertolken. Dat kan zelfs betekenen dat wij concrete Bijbelse gegevens in onze tijd niet meer toepassen. Zijn argument is dan dat wij inmiddels aanvoelen dat er ook in het Nieuwe Testament zaken staan die op gespannen staan met de kern van de apostolische boodschap.

 

Slavernij

Als voorbeeld noemt Marshall de slavernij. Hij argumenteert dat wij het pleidooi tot af­schaf­fing van de slavernij een voorttrekken is van een ontwikkeling die in de Bijbel zelf is ingezet, maar wel boven de bijbelse gegevens uitgaat. Ik zou hierbij willen opmerken dat als wij nadenken over slavernij moeten oppassen om van onze eigentijdse definitie daarvan en ons eigentijdse gevoel daarbij uit te gaan.

Een regeling waarbij een werknemer of toekomstig werknemer zich verplicht een aantal jaren bij een bedrijf of instelling te werken, is Bijbels gezien een vorm van slavernij. Toch zal er denk ik niemand zijn die al dergelijke regelingen zou willen afschaffen. Als die periode echter wel extreem lang of zelfs levenslang is, zullen wij bezwaren krijgen, naar ik vermoed. Stel dat er zo’n regeling en iemand kan daar van af, dan zullen we hem dat aanraden. Dit voorbeeld werpt licht op de woorden van Paulus: ‘Een iegelijk blijve in die beroeping, daar hij in geroepen is. Zijt gij, een dienstknecht zijnde, geroepen, laat u dat niet bekommeren; maar indien gij ook kunt vrij worden, gebruik dat liever.’ (1 Kor. 7:20–21).

Het Evangelie is allereerst de boodschap van vrede met God door het bloed van Christus. Die boodschap staat in het kader van de naderende wederkomst. De verkondiging van het Evangelie heeft niet als spits een nieuwe maatschappij. Echter, als het Evangelie harten treft en de Kerk als lichaam van het Christus een stad op een berg is, zal dat doorwerken naar de ordening van de samenleving. Nooit echter mogen we de ordening van de samenleving rechtstreeks met het nieuwe Jeruzalem verbinden.

Niet de samenleving maar de Kerk is de voorpost van het nieuwe Jeruzalem op aarde. En dat is de Kerk dat nog maar heel ten dele. Richtsnoer voor de samenleving is niet de gerechtigheid van het Evangelie maar de burgerlijke gerechtigheid. De overheid kan niet de vrede met God geven, maar heeft wel tot taak de aardse vrede te bevorderen. Zo hebben de kerkvaders en de reformatoren – waarbij ieder eigen accenten legde – over kerk en overheid gesproken.

Terugkomend op slavernij. Deze kon ongetwijfeld pijnlijke tot heel pijnlijke kanten hebben. De wetgeving Mozes verzachtte slavernij. Vergeleken met bijvoorbeeld de wetgeving van Hammurabi werd in Israël een slaaf humaner behandeld. Was een slaaf een Israëliet, dan kon zijn slavernij nooit langer duren dan zeven jaar, tenzij hij uit eigener beweging bij zijn meester wilde blijven.

Wie de lijn doortrekt naar het Nieuwe Testament kan daaruit afleiden dat het een christelijke meester betaamt zijn slaven de mogelijkheid vrij te worden aan te bieden. Wanneer Paulus Philemon adviseert om Onesimus niet meer als een dienstknecht maar als een broeder te ontvangen, wijst alles erop dat hij de vrijlating van Onesimus bepleit (Filemon 1:16).

 

De positie van de vrouw

Marshall is niet de enige die het voorbeeld van slavernij aangrijpt om opening te maken de ambten voor de vrouw open te stellen. Echter, ten onrechte. Slavernij is bepaald geen scheppingsordering. De onderlinge verhouding tussen man en vrouw gaat daarentegen terug tot hun beider schepping naar Gods beeld en het feit dat Adam eerst gemaakt is en zijn vrouw haar naam gaf. Dat laat zowel de essentiële gelijkheid van man en vrouw zien als het verschil in positie.

Na de zondeval heeft de man vaak zijn positie als hoofd misbruikt, terwijl de vrouw lang niet altijd in liefde haar man heeft gehoorzaamd. Echter, het is niet zo dat met de zondeval de scheppingsorde zelf wordt gerelativeerd. Had Adam eerst gezondigd, dan zou dat nog als argument kunnen worden aangevoerd, maar Eva zondigde als eerste. (1 Tim. 2:14). De verhouding tussen Christus en Zijn Kerk wordt onder de nieuwe bedeling het voorbeeld voor de verhouding van man en vrouw in het huwelijk. Christus heeft de scheppingsorde niet op maar verinnigt die. (Efeze 5:22-25).

Onmiskenbaar is dat Christus alleen mannen tot apostelen riep. De tweeënzeventig die naast de twaalf werden uitgezonden waren allen mannen. Als er in de gemeente van Jeruzalem problemen ontstaan bij het dagelijkse dienstbetoon, stellen de apostelen voor zeven mannen en te verkiezen, opdat hun taak ontlast wordt. De ouderlingen en diakenen van wie in het Nieuwe Testament sprake is zijn alle mannen. De enige georganiseerde vrouwendienst die in het Nieuwe Testament vermeld wordt is de weduwendienst waarover Paulus schrijft in zijn eerste brief aan Timotheüs. Dan gaat het om oudere weduwen die ingezet worden bij dienstbetoon.

Ongetwijfeld krijgen vrouwen meer nog dan in het Oude Testament in het Nieuwe Testament een ereplaats. Vrouwen zijn de eerste opstandingsgetuigen. Met haar man Priscilla gaf Aquila aan Apollos onderwijs. (Hand. 18:26). Aannemen dat het om een vrouw ging was Junia met haar man Andronicus door een gemeente uitgezonden. (Rom. 16:7). Phébe, een vermogende dame, was patrones van de gemeente van Kenchreeën. Zij zal onder andere haar huis beschikbaar hebben gesteld voor de samenkomsten van de gemeente en zo de gemeente hebben gediend.

Echter de vrouw is niet tot het onderwijzen en leiden van de gemeente geroepen. (1 Tim. 2:11-12). Terwijl onder de oude bedeling ongehuwd zijn een schande was, ligt dan onder de nieuwe bedeling anders. Paulus bleef welbewust ongehuwd om al zijn krachten aan de verbreiding van het Evangelie te wijden. (1 Kor. 7:7; 9:5) Van ongehuwde dochter van Filippus wordt vermeld dat zij profeteerden. (Hand. 21:9). Dan is van belang te realiseren dat profeteren iets anders is dan het reguliere onderwijzen binnen de gemeente. Oudere vrouwen mogen wel voor jongere vrouwen leraressen van het goede zijn. (Titus 2:2).

Is een vrouw getrouwd, dan zal haar eerste wens zijn dat als haar huwelijk met de kinderzegen wordt bekroond, die kinderen voor de Heere op te voeden. (1 Tim. 2:13). Een christelijk huwelijk houdt in dat er in principe van meet af aan de bereidheid is de kinderzegen te ontvangen. Wanneer betracht wordt dat de eerste (niet de enige) taak van de getrouwde vrouw richting haar man en kinderen ligt, geeft dat richting en schrompelen vragen in. Op allerlei wijze kunnen getrouwde en ongetrouwde vrouwen het Evangelie verbreiden en met hun levenswandel versieren, ook al dienen zij de gemeente niet als herder en leraar, ouderling, opziener of diaken.

Met een beroep op het feit dat de Schrift onvolkomen zou zijn, verdedigt Marshall dat in onze cultuur de vrouwen tot de kerkelijke ambten mogen worden toegelaten. Uitspraken in de Nieuwe Testament die een andere geluid laten horen, worden als cultureel bepaalde en tijdgebonden uitspraken gezien die niet geldig zijn voor alle eeuwen. Wij mogen hier boven de Schrift uitgaan en dat betekent in de praktijk dat wij hier tegen concrete Schriftgegevens mogen ingaan.

Punt is dat de Schrift zelf geen aanleiding geeft de ondergeschiktheid van de man aan de vrouw als tijdgebonden te zien. Dan hadden wij een andere scheppingsgeschiedenis moeten hebben en had in het Nieuwe Testament nooit de onderdanigheid van de vrouw aan haar man verbonden kunnen worden aan de onderdanigheid van de gemeente aan Christus. Exegetisch volstrekt onverantwoord is om de vermaning: ‘Weest elkaar onderdanig in de vreze Gods’ (Efeze 5:21) een relativering van de gehoorzaamheid betekent omdat niet alleen een vrouw haar man maar ook een man zijn vrouw zou moeten gehoorzamen en niet alleen kinderen hun ouders maar ook ouders hun kinderen. Wat Paulus – en daarmee de Heilige Geest – bedoelt is blijkens het vervolg dat een vrouw haar man gehoorzaamd, kinderen hun ouders en knechten hun heren. Zo wordt het woord ‘elkaar’ ingevuld.

Achter de benadering van Marshall dat de Schrift onvolkomen, zit de gedachte dat de Schrift niet in rechtstreekse zin openbaring is, maar de primaire neerslag van de openbaring. De leiding en  verlichting van de Heilige Geest heeft in zijn visie niet uitsluitend betrekking op het verstaan en de toepassing van het afgesloten Schriftgetuigenis, maar ook op het feit dat wij onder de leiding van de Heilige Geest boven de Schrift uit en zelfs tegen concrete Schriftgegevens in mogen gaan, omdat die niet tot de kern van de Bijbelse boodschap zouden behoren. In deze benadering is de Schrift niet zelf bepalend om aan te geven wat blijvend normatief is en wat niet. De eigen cultuur wordt een zelfstandige factor en de leiding van Gods Geest gaat uit boven het Woord.

Eenzelfde geluid als Marshall gaf klinkt in het rapport Mannen en vrouw in dienst van het evangelie van de Gereformeerde Kerken Vrijgemaakt. Een aantal gereformeerd vrijgemaakte en christelijke gereformeerde hoogleraren gaf commentaar op dit rapport. De enige die echt een andere lijn bepleitte dan het rapport en de onderliggende hermeneutiek niet blijkt te delen  is prof. dr. J. van Bruggen. Ook in de kring van de Gereformeerde Bond klonk al heel wat jaren geleden eenzelfde geluid als verwoord in het rapport van de Gereformeerde Kerken Vrijgemaakt. Prof. dr. C. Graafland voerde de laatste jaren van zijn leven een pleidooi de vrouw in alle ambten te aanvaarden. De Christelijke Gerefor-meerde Kerken namen een rapport dat liet zien dat de Schrift geen ruimte biedt de ambten voor de vrouw open te stellen, maar raken op dit punt steeds meer verdeeld.

Kenmerkend voor de klassiek gereformeerde hermeneutiek is dat het Woord Zichzelf uitlegt en een volkomen richtsnoer is voor leer en leven. Wie trouwens als protestant stelt dat Gods leiding wel bij de Schrift aansluit maar er toch ook boven uitgaat, heeft geen weerwoord tegen Rome. De rooms-katholieke kerk verbindt de leiding van Gods Geest met het levende leergezag van de kerk. Een leergezag waaraan de paus gestalte geeft. Wanneer in protestantse kring gesteld dat wij geleid door Gods Geest mogen weten dat in onze tijd de ambten wel door vrouwen mogen worden vervuld, kan worden opgemerkt dat de veruit grootste kerk die op deze wijze over de leiding van Gods Geest denkt, dan kennelijk nog altijd anders ziet.

 

Homoseksualiteit

Het boekje van Marshall geeft een indruk hoe evangelicals de nieuwe hermeneutiek in hun theologie integreren. Zowel Kevin VanHoozer als Stanley Porter geven een reactie op Marshall. Minder expliciet dan VanHoozer gaat Porter op Marshall in. Duidelijk is wel dat hij evenals Marshall geen moeite heeft om de vrouw in het ambt te aanvaarden. Hij brengt wel onder woorden dat wij uiteraard zo niet met het Bijbelse getuigenis over (homo)seksualiteit kunnen omgaan. Dat is niet contextueel bepaald, maar behoort tot de kern van de Schrift. Echter, zo wordt juist de zwakte van de benadering van Marshall zichtbaar. Menigeen meent inmiddels dat het Bijbelse getuigenis over homoseksualiteit ook con-textueel bepaald is en dat het in de geest van de grote lijn van de Schrift is om homoseksuele relaties in liefde en trouw te aanvaarden.

Kenmerkend van deze gedachtegang is dat de Wet van God wordt losgemaakt van het Evangelie en Gods liefde van Zijn recht. Marshall die zich niet uitlaat over de vraag of vormen van homoseksueel gedrag aanvaardbaar zijn, stelt dat Christus aandacht had voor gemarginaliseerden en dat dit ertoe mag leiden concrete Schriftgegevens die aan die aandacht afbreuk zouden doen, contextueel en tijdgebonden te zien. Echter, de aandacht van Christus voor hoeren en tollenaren houdt geen relati-vering van Gods gebod. Christus heeft het wangedrag van tollenaren en de praktijk van prostitutie nooit getolereerd.

De realiteit van bekering maakt een wezenlijk onderdeel uit van Zijn onderwijs aangaande Gods koninkrijk. Dat laat onder andere de gelijkenis van de verloren zoon zien. Alleen verloren zonen die tot inkeer komen gaan het koninkrijk van God binnen. En dan blijken er tollenaas en hoeren tot inkeer te komen en zin er farizeeërs en Schriftgeleerden die denken dat zij geen bekering nodig hebben.

De Heere Jezus laat ons in Zijn onderwijs en optreden zien dat iedereen bekering nodig heeft en ook dat wij niemand mogen uitsluiten van Gods appel tot geloof en bekering. Wij mogen nooit menen dat een dergelijk appel niet meer mag uitgaan of niet aan iemand is besteed. God barmhartigheid betekent dat niemand in dit leven buiten het bereik van de vergeving van zonde en buiten het bereik van het appel tot geloof en bekering dat nodig is om daarin te delen valt. Dan schenkt God telkens weer geloof en bekering aan hen van wie wij dat niet hadden gedacht.

De uitdrukking een ‘homoseksuele in liefde en trouw’ is Bijbels gezien trouwens heel aanvechtbaar. Hier worden namelijk liefde en trouw heel anders ingevuld dan de Schrift dat doet. Uitgaande van de scheppingsorde is er sprake van een ongeordende liefde en wie luistert naar de Schrift moet spreken over trouw aan de zonde. Daarmee bedoel ik niet de grote worsteling te relativeren die mensen hebben wanneer zij homoseksuele gevoelens bij zichzelf waarnemen. Homoseksuele gevoelens horen niet bij het goede beeld van God. Dat geldt van ook van overspelige gevoelens of hebzuchtige en wraakgierige gevoelens. De gedachte dat homoseksueel gedrag onjuist is, maar homoseksuele gevoelens neutraal zijn, kan de toestand van de Schrift niet doorstaan.

Echter, terwijl homoseksueel gedrag onverenigbaar is met ingang in Gods koninkrijk – iets wat ook geldt voor overspel – kunnen we dat niet zeggen dat homoseksuele gevoelens of welke zondige gevoelens ook. Wel moet worden gesteld dat als wij Christus toebehoren en wij mogen weten van de inwoning van Zijn Geest, zondige gevoelens ons verdriet doen en wij er gaan olie maar water op gooien.

Tegenwoordig horen we ook wel dat enerzijds homoseksuele relaties worden afgewezen, maar anderzijds wordt gesteld dat homoseksueel gedrag geen zonde is die mensen buiten de hemel houdt en dat er dan ook geen reden is een homokoppel de toegang tot het Heilig Avondmaal te ontzeggen. Een predikant verwoordde het zo: ‘Als wij iemand vragen die ene homoseksuele relatie in liefde en trouw heeft of hij Jezus liefheeft en het antwoord ‘ja’ wie zijn wij dan om dan hem te toegaan tot het avondmaal te ontzeggen. Hier wordt het mogelijk geacht dat iemand Christus liefheeft maar Zijn geboden overtreedt. De Heere Jezus Zelf zegt echter: ‘Die Mijn geboden heeft, en dezelve bewaart, die is het, die Mij liefheeft; en die Mij liefheeft, zal van Mijn Vader geliefd worden; en Ik zal hem liefhebben, en Ik zal Mijzelven aan hem openbaren.’ (Joh. 14:21).

Zo’n houding is temeer zo ernstig omdat de Schrift ons leert: Of weet gij niet, dat de onrechtvaardigen het Koninkrijk Gods niet zullen beërven? Dwaalt niet; noch hoereerders, noch afgodendienaars, noch overspelers, noch ontuchtigen, noch die bij mannen liggen, noch dieven, noch gierigaards, noch dronkaards, geen lasteraars, geen rovers zullen het Koninkrijk Gods beërven. (1 Kor. 6:9-10).

Wanneer een gemeente het niet als een probleem ziet degenen die een homoseksuele relatie hebben tot het Heilig Avondmaal toe te laten (het geldt overigens niet minder voor dronkaars en gierigaards) vertoont zij voluit wat in de artikel 29 van de Nederlandse Geloofsbelijdenis de kenmerken van de valse kerk worden genoemd. Een predikant die zo spreekt beantwoord volledig aan het portret dat de Bijbel van een valse profeet of dwaalleraar tekent. Hij houdt namelijk hen die de brede weg bewandelen voor dat zij het nieuwe Jeruzalem zullen binnengaan.

Dat laat zien hoe ernstig het is als deze opvattingen binnen de kerken ingang vinden. Daarmee is niet ontkend dat degenen die genoemde opvattingen huldigen niet heel goed bedoelend en sympathiek kunnen zijn. Echter, het zou wel heel kortzichtig zijn te menen dat onder de valse profeten en dwaalleraars over wie het Oude en Nieuwe Testament spreken ook geen goedbedoelende en sympathieke personen hebben gezeten. Dat is echter niet de norm, maar Gods Woord en wil.

Nogmaals wil ik benadrukken dat dit nooit mag betekenen dat wij menen dat het appel van geloof en bekering aan bepaalde mensen niet is besteed en zij daarom buiten het bereik van Gods barmhartigheid vallen. Hoe troostrijk zijn dan de woorden die volgen op de waarschuwing van 1 Kor. 6:9-10: ‘En dit waart gij sommigen; maar gij zijt afgewassen, maar gij zijt geheiligd, maar gij zijt gerechtvaardigd, in den Naam van den Heere Jezus, en door den Geest onzes Gods.’ (1 Kor. 6:11). Juist als ons bedrag uiterlijk onbesproken is, lopen wij het gevaar te menen dat wij geen bekering nodig hebben. Dan geldt de waarschuwing van de Heere Jezus: ‘Voorwaar, Ik zeg u, dat de tollenaars en de hoeren u voorgaan in het Koninkrijk Gods.’ (Mat. 21:31).

 

De eeuwige rampzaligheid

Zoals ik al aangaf stelt Marshall het thema homoseksueel gedrag niet aan de orde en wil Porter juist daar een grens leggen. Marshall gaat wel in op het spreken van de Schrift over de eeuwige rampzaligheid. Juist in het onderwijs van Jezus komt dat heel uitdrukkelijk naar voren. In dat kader worden indringende beelden gebruikt. Dan kunnen we denken aan: ‘Doch deze mijn vijanden, die niet hebben gewild, dat ik over hen koning zoude zijn, brengt ze hier, en slaat ze hier voor mij dood.’ (Luk 19:27). Ik noem ook: ‘Toen zeide de koning tot de dienaars: Bindt zijn handen en voeten, neemt hem weg, en werpt hem uit in de buitenste duisternis; daar zal zijn wening en knersing der tanden.’ (Mat. 22:13).

Marshall stelt dat deze wijze van spreken over Gods oordeel in onze tijd onaanvaardbaar is.  Wij kunnen en mogen naar zijn overtuiging niet meer op deze wijze over God spreken en over God denken. In zijn reactie op Marshall gaat Kevin VanHoozer hierin niet mee. Terecht geeft hij aan dat hij daarmee de ernst van Gods oordeel wordt geminimaliseerd. God wordt aan onze menselijke maatstaven beoordeeld in plaats dat het omgekeerde het geval is. VanHoozer stelt dat wij niet boven de canon van de Schrift uit mogen gaan bij de beantwoording van de vraag wie God is en wat Hij van ons wil. Wel had hij dat richting Marshall nog wat dringender moeten verwoorden.

Het feit dat Marshall door mee te gaan met een hermeneutiek die zich niet uitsluitend op de Schrift baseert en daarmee de realiteit van de toekomende zo niet ontkent toch wel ernstig relativeert, laat zien hoezeer de Godsleer en de Schriftleer met elkaar zijn verbonden. Wie de Schrift niet zonder reserve als Woord van God aanvaard, zal een foute kijk op God Zelf krijgen. Daarmee is overigens niet gesteld dat een orthodoxe visie op de Schrift altijd samengaat met de echte lofprijzing en aanbidding van de levende God.

Echter, wie wil weten wie God is, moet biddend de Schriften onderzoeken. Als de toekomende toorn geen realiteit is, schiet de Schrift ernstig tekort in het tekenen van de levende God. Wie echter maakt uit dat de Schrift daar tekort schiet. Dat degenen die een homoseksuele relatie hebben het nieuwe Jeruzalem kunnen binnengaan zonder dat er sprake was van het belijden en nalaten van deze zonden, kan alleen worden volgehouden als God anders is dan Hij in Zijn Woord zegt te zijn.

Maar wat als het portret dat de levende God tekent echt volledig betrouwbaar is?! Waarom zouden wij trouwens Christus nodig hebben als Zaligmaker Die redt van de toekomende toorn als die toorn een tijdgebonden concept is. Is dan het kruis van Christus tot wegneming van Gods toorn en tot verzoening met God geen tijdgebonden concept? Een vraag die de vrijzinnigheid volmondig met ‘ja’ beantwoordt.

Werkelijk geloven is een zeker weten waardoor ik alles voor waarachtig houdt wat God ons in Zijn Woord heeft geopenbaard en een vast vertrouwen dat het bloed van Christus van alle zonden reinigt. Dat er in dat bloed ook voor mijn zonden vergeving is. Bij een levend geloof behoort waarachtige bekering. Norm is de Wet van God en krachtbron het Evangelie van Gods genade.

Laten wij vasthouden aan het getuigenis van de Schrift: ‘Wij dan, wetende den schrik des Heeren, bewegen de mensen tot het geloof (….) Zo zijn wij dan gezanten van Christus wege, alsof God door ons bade; wij bidden van Christus wege: laat u met God verzoenen. Want Dien, Die geen zonde gekend heeft, heeft Hij zonde voor ons gemaakt, opdat wij zouden worden rechtvaardigheid Gods in Hem.’ (2 Kor. 5:10, 20-21). Laten wij de Bijbel lezen en onderzoeken in de wetenschap dat zij antwoord geeft op alle vragen die betrekking hebben op het geloof in God en het leven tot Zijn eer. ‘Antwort auf alle Fragen gibt uns Dien Wort. Antwort auf alle Fragen zeigt uns Dien Wort’

N.a.v. I. Howard Marshall, Beyond the Bible: Moving from Scripture to Theology, met reacties van Kevin J. VanHoozer en Stanley E. Porter (Grand Rapids/Milton Keynes: Baker Academic/Paternoster, 2004), paperback. 136 pp., ₤ 9,99 (ISBN 0-8010-2775-6).

Geef een reactie

Vul je gegevens in of klik op een icoon om in te loggen.

WordPress.com logo

Je reageert onder je WordPress.com account. Log uit /  Bijwerken )

Facebook foto

Je reageert onder je Facebook account. Log uit /  Bijwerken )

Verbinden met %s