Gereformeerde hermeneutiek vandaag

Inleiding

Niet alleen in de theologie maar ook daarbuiten wordt over hermeneutiek gesproken. In de zeventiende eeuw verstond men onder hermeneutica regels voor de uitleg van teksten in het al­gemeen en bij hermeneutica sacra ging het om regels voor de uitleg van de Schrift. Daar­achter lag het uitgangspunt dat de Schrift Gods Woord is waarin en waardoor Hij Zichzelf aan ons openbaart. De Schrift is de stem van de levende God en vormt dan ook een innerlijke eenheid. God spreekt zichzelf niet tegen. Dat wil niet zeggen dat het altijd eenvoudig is om de betekenis van passages en teksten uit de Schrift vast te stellen. Allerlei hulpmiddelen mogen daarbij worden gebruikt. Dan is het wel zaak dat al die middelen gebruikt worden met de bede om de bijstand en verlichting van de Heilige Geest.

Met Schleiermacher (1768-1834) krijgt hermeneutiek een nieuwe invulling. Voor Schleier­macher is de Bijbel een bundel van religieuze geschriften. Hermeneutica sacra wordt niet lan­ger onder­scheiden van hermeneutiek van andere teksten. Schleiermacher maakt een onder­scheid tus­sen ‘verklaren’ en ‘begrijpen’. ‘Verklaren’ heeft betrekking op de woorden, zinnen, achter­gron­den enz. Van begrijpen is pas sprake als wij ons helemaal inleven in de auteur.

Wat Schlei­er­macher van de klassiek christelijke en protestantse visie op hermeneutiek onder­scheidt is dat hij de menselijke auteurs losmaakt van de ene Goddelijke auteur. De Schrift is niet langer een eenheid. Wij kunnen niet langer zeggen: wat de Schrift betuigt, zegt God Zelf. Voor Schlei­er­­macher is de blijvende betekenis van de Schrift de persoon van Jezus in wie het afhankelijk­heids­besef van God zijn diepste gestalte heeft gekregen. Terwijl in de klassieke hermeneutiek de toepassing in de uitleg besloten is, betekent de benadering van Schleier­macher dat de re­le­vantie voor nu, niet rechtstreeks voortvloeit uit de betekenis die een auteur aan zijn woor­den toekende.

Via de (menselijke) auteur is in de twintigste eeuw de aandacht verschoven naar de tekst en vervolgens naar de lezer. Heel belangrijk is in dit verband de naam van H.G. Gadamer (1900-2002). Vol­gens hem is er de horizon van de tekst en de horizon van de lezer. De bedoeling is dat die twee versmelten. Het grote bezwaar tegen de benadering van Gadamer is dat de horizon van de lezer een zekere zelfstandige betekenis krijgt. Uiteindelijk kun je nooit zeggen: dit betekent deze tekst, maar: zo heb ik deze tekst leren verstaan en begrijpen. Tal van theologen zijn diep beïnvloed door de benade-ring van Gadamer. Vooral via de anglicaanse theoloog A.C. Thiselton (1937-heden) kreeg deze benadering wereldwijd ingang onder evan­gelicals, al ontbrak en ont­breekt het bepaald niet aan tegenstemmen.

Dit is zeker: Hermeneutiek is een heel brede discipline geworden. Het wordt opgevat als reflectie op ons verstaan niet alleen van teksten, maar ook van cultuuruitingen, van de geschie­denis, van de wereld om ons heen enz. Het is nodig deze ontwikkelingen te verstaan en er een op het getuigenis van de Schrift gefundeerd antwoord op te geven. Elementen uit nieuwe hermeneutische ontwikkelingen kunnen een plaats worden gegeven, maar dan wel in het kader van de klassieke hermeneutiek waarbij we eraan vasthouden dat de Bijbel de stem is van de levende God die tot ons komt via de woorden van de Bijbelschrijvers maar niet het Woord van God en mensen. Dan krijgt de menselijke factor van de Schrift een zelfstandige betekenis en gaat het onderscheid tussen de Schrift en de kerkgeschiedenis vervagen, ook al blijft de Schrift de primaire bron.

 

De opzet en strekking van de bundel ‘Gereformeerde hermeneutiek vandaag’

Na deze inleiding geef ik nu aandacht aan de bundel Gereformeerde hermeneutiek vandaag die uitgegeven is als deel 18 in de TU-Bezinningsreeks. Deze bundel is geschreven vanuit de overtuiging dat men in Kampen een achterstand heeft op het gebied van de hermeneutiek. Voor Jakob van Bruggen was hermeneutiek het afvegen van vocht dat je bril beslaat zodat je wer­kelijk leest wat in de Bijbel staat. Van deze visie neemt men afstand omdat die niet vol­doende recht zou doen aan het feit dat de Heilige Geest ons ook via schepping, kerkelijk traditie en ge­meenschap onderwijs geeft.

Gereformeerde hermeneutiek vandaag biedt geen volledig uitge­kristalliseerde visie. De ene auteur legt ander accenten dan de ander. Als ik de bijdrage van Gert Kwakkel lees, staat die naar mijn besef dichter bij de oude visie dan andere bijdragen. Met instemming noteer ik dat Rob van Houwelingen nadrukkelijk niet van een histo­risch-kritische of puur literaire benadering van de Schrift wil uitgaan, maar van de gramma­ticaal-theologische methode.

Echter, wat alle auteurs met elkaar verbindt, is dat de betekenis van de Schrift een wissel­werking is tussen Bijbel en de lezer of zoals de Theologische Universiteit Kampen zich naar buiten pre­senteert dat de Bijbel en het leven met elkaar verbonden moeten worden. Hier ligt mijn grote bedenking. Niet dat een grondige bezinning op hermeneutiek niet nodig zou zijn en evenmin dat meerdere nieuwe inzichten niet zonder waarde zijn.

Ook niet dat de lezer en zijn leven door de Bijbel en de Bijbelse boodschap moeten worden gestempeld, maar wel het feit dat de Bijbelse boodschap geen vaste en onveranderlijke inhoud lijkt te hebben, maar dat de toepassing ervan mede zelfstandig door deze lezer of ge­­meenschap mag worden bepaald. Het principiële onderscheid tussen het Woord van God en de kerk vervaagt. Daarom wordt nergens echt duidelijk hoe vanuit het Woord vastgesteld kan worden waar de kerk in haar concrete ver­schijning echt een kerk van Christus is.

In de bijdragen van Hans Burger maar ook in andere bijdragen komt telkens weer naar voren dat de Bijbel altijd in gemeenschap met de kerk en vanuit een bepaalde traditie wordt gelezen. De Bijbel is in de praktijk altijd een geïnterpreteerde Bijbel en er staan altijd meerdere inter­pretaties naast elkaar. Mijn bezwaar is dat dit het laatste woord is. Hoe zeer ons kennen ten dele is, de Bijbel heeft een vaste betekenis die wij steeds meer kunnen gaan begrijpen en zo door genade in ons leven gestalte geven. Als er meerdere afwijkende interpretaties naast elkaar staan, is de een juist en zijn anderen onjuist of eventueel allen onjuist. Ze zijn nooit allemaal waar.

De zienswijze die in Gereformeerde hermeneutiek vandaag wordt gegeven, heeft als onder­liggend uitgangspunt dat de betekenis of waarheid van de Schrift niet vast maar relationeel is. Reeds in de bundel Oog voor eigenheid bracht Erik de Boer naar voren dat er in Kampen meer herkenning is gekomen voor het destijds fel bekritiseerde rapport van de Gerefor­meerde Kerken ‘God met ons’. Het verschil is dat men Bijbelwetenschap en dog­matiek meer op elkaar wil betrekken en sterker het eigen karakter van het Bijbelse getui­genis benadrukt. De herkenning be­treft het relationele karakter van de waarheid.

Als het gaat om het feit dat de betekenis van de tekst niet vastligt, noemt Burger dat de Septuaginta vaak explicieter christologisch is dan de Hebreeuwse tekst van het Oude Testa­ment of zelfs een andere betekenis heeft. Dit is voor het Nieuwe Testament van belang omdat in het Nieuwe Testament het Oude Testament veelal in de vorm van de Septuaginta wordt ge­­citeerd. Echter, uit dit gebruik van de Septuaginta in het Nieuwe Testament mogen wij niet de algemene conclusie trekken dat de betekenis van een tekst kan veranderen.

Zonder de Septuaginta als geïnspireerd te beschouwen, is het wel een onvergelijkbare ver­taling die onder Gods bijzondere leiding tot stand kwam voordat er nog nieuwe open­baring kwam verbonden met de komst van Christus naar deze wereld. De Septuaginta bereidde daar op voor. Met de vorming van de nieuwtesta­mentische canon behoeven en mogen we echter geen nieuwe openbaring meer verwachten. Wel mogen we het gehele Oude Testament in het licht van de nieuwtesta­men­tische openbaring lezen. Echte exegese is ook altijd canonieke exegese.

Ik val Ad de Bruijne bij als hij stelt dat sola scriptura niet wil zeggen dat er geen andere, be­teke­nisvolle gezagsinstanties en hulpmiddelen zijn zoals traditie, ervaring en rede. Dat inzicht is in de gerefor-meerde orthodoxie van de zeventiende en achttiende eeuw overigens niet minder aanwezig dan in de Reformatie zelf. Maar als De Bruijne stelt dat de genoemde instanties het voor-ver­staan van de Reformatoren meebepaalden, blijft ongenoemd dat de Reformatoren zelf prin­cipieel deze instanties vanuit de Schrift begeerden te verstaan, hoezeer dat in de praktijk ook een worsteling geweest is.

Van Houwelingen wil een middenweg tussen de benadering in de lijn van Van Bruggen en de bena-dering die de betekenis van de tekst geheel van de lezer laat af­­hangen. De Bruijne meent dat er bij Van Bruggen zelf openingen zijn naar vernieuwing van de gangbare omgang met de Schrift. Ik ben door de voorbeelden die hij noemt niet over­tuigd. Hooguit worden opmerkingen van Van Bruggen waarbij een heel klein vraagtekentje ge­plaatst zou kunnen worden met de vraag naar een verdere toelichting, uit zijn verband gerukt. Als enige van de hoogleraren die gevraagd was commentaar te leverden op het beleids­rapport over de verhouding van man en vrouw van de Gereformeerde Kerken Vrijgemaakt, deed Van Bruggen dat op principieel kritische wijze. Men kan Van Bruggen trouwens zelf nog vragen of hij zich in de typering van De Bruijne herkent.

Mij valt de grote eerbied van Van Bruggen voor de Schrift als stem van de levende God op. Wel meen ik dat in zijn commentaren de theologische betekenis van de tekst meer aandacht had kunnen ontvangen, maar dat is iets anders dan een andere omgang met de Schrift. Jam­mer vind ik wel dat Van Bruggen in zijn boekje Het kompas van het christendom nauwe­lijks ingaat op de betekenis en plaats van de Heilige Geest bij het verstaan van de Schrift. Als het gaat om de grammaticale, semantische en historische aspecten van de tekst is het beeld van het schoon vegen van de bril toereikend. Luther noemde dat de uiterlijke klaarheid van de Schrift. Dat geldt niet als we denken aan de Schrift als venster op Gods heerlijkheid in Christus. Dan hebben onze ogen zelf heling nodig en is dat een genezingsproces dat ons gehele leven in beslag neemt. Luther sprak in dit verband over de inwendige klaarheid van de Schrift.

De geringe aandacht voor het werk van de Heilige Geest is een manco dat aan veel op zich Schrift-getrouwe werken over hermeneutiek uit de negen­tiende en twintigste eeuw kleeft. Een voorbeeld van hoe het wel moet, is voor mij nog altijd het werk van de zeventiende-eeuwse theoloog John Owen: Causes, Ways and Means of Under­standing the Mind of God. Owen beargumenteert daar hoe zinvol het is om alle moge­lijke hulpmiddelen te gebruiken om de Schrift te leren verstaan, maar dat deze hulpmiddelen alleen tot een echt verstaan en beter verstaan van de Schrift leiden als zij gebruikt worden, smekend om de vernieuwende en verlichtende werking van de Heilige Geest. Een eigentijds werk dat ik in dit verband kan aanbevelen is Biblische Hermeneutik van Gerhard Maier.

 

De inhoud en betekenis van de Schrift

Ter typering van de inhoud van de Schrift gebruiken zowel Hans Burger, Kees Haak en Kees de Ruijter het beeld van het script van het theodrama. Deze typering komt van Kevin Van­hoozer. Vanhoozer is ongetwijfeld een begaafd theoloog van wie we kunnen leren. Echter, nog afgezien van reserves die vanouds in gereformeerde kring bij toneel bestonden, is het beeld van het script van het theodrama niet het meest gelukkige. Dit beeld maakt niet voldoende duidelijk dat de Schrift een vaste inhoud heeft die van geslacht op geslacht moet worden bewaard en toegeëigend en eventueel nog beter verstaan moet worden.

Ik denk in dit verband aan de uit­drukking in het klassieke doopsformulier: ‘of u de leer die in het Oude en Nieuwe Testament, en in de Artikelen van het Christelijke geloof begrepen is, en in de Christelijke Kerk alhier ge­leerd wordt (dit is een zinspeling op de gereformeerde belijdenis; PdV), houdt voor de waar­achtige en volkomen leer van zaligheid?

Haak zegt dat de kerk een betrouwbare voortzetting moet geven van het verhaal van Jezus. Hij ziet het Evangelie als de matrix die de canon en de leer van de kerk aan de Bijbellezer ver­bindt. In deze benadering vervaagt het onderscheid tussen de Bijbelschrijvers en de Bijbel­lezers of anders gezegd tussen de inspiratie en de verlichting met de Heilige Geest. Dat laatste wordt ook heel duidelijk in de bijdrage van De Bruijne over ethiek en hermeneutiek. Niet con­crete Schriftwoorden met verdiscontering dat wij in de nieuwe bedeling leven, maar het grote kader van Gods werken in Christus wordt het criterium voor ethische beslissingen. Daarmee krijgt het Evangelie een zekere zelfstandigheid ten opzichte van de Schrift en staat het daar­mee ook open voor een eigen invulling. Qua levenswandel wordt de vraag: wat is het goede leven dat past bij Gods werken in Christus op weg naar het komende koninkrijk.

Concreet noemt De Bruijne dat onder andere in de Bijbel de vraag niet zou spelen wat een oprecht christen moet doen die bij zichzelf een onvrijwillige homoseksuele oriëntatie ontdekt. Echter, de Bijbel wijst nadrukkelijk alle homoseksuele gedragingen af. Zij zijn onverenigbaar met de ingang in het koninkrijk van God. Mij is niet duidelijk waarom De Bruijne wel dronken­schap onverenigbaar acht met de inwoning van Gods Geest en homoseksueel gedrag, van welke aard ook, niet. Temeer omdat er ook oprechte christenen zijn die hun leven lang – al drin­ken zij al jaren geen druppel alcohol meer – tegen alcoholverslaving moeten strijden.

 

De betekenis van de Heilige Geest en van wedergeboorte voor het verstaan van de Schrift

In meer dan één bijdrage van Gereformeerde hermeneutiek vandaag wordt heel uitdrukkelijk de Heilige Geest en de wedergeboorte genoemd als het gaat om wezenlijke factoren voor het verstaan van de Schrift. Dat lijkt gezien de voorafgaande opmerking over Owen verblijdend. Echter, ik meen dat in Gereformeerde hermeneutiek vandaag dit toch anders functioneert dan bij de Reformatoren en puriteinen als Owen het geval is. Burger stelt dat wij geleid door Gods Geest de werkelijkheid vrij en creatief leren duiden in het licht van God. Burger maakt meer­dere waardevolle opmerkingen over zelfverloochening en vernieuwing van ons bestaan, maar wat ik mis is dat de Geest ons bindt aan de Bijbel als het Woord van God. Sola scriptura is niet meer dan dat de kerk ontstaat uit het Evan­gelie dat wij in de Schrift vinden.

Kenmerkend voor allerlei nieuwe vormen van hermeneutiek is dat de Bijbellezer met een be­roep op de leiding van Gods Geest en het grote kader van de Schrift afstand een zekere af­stand mag houden ten opzichte van de Schrift zelf, omdat zijn context een andere is dan die van de Bijbelschrijver. De klassieke visie zou te weinig recht doen aan de betekenis van de Heilige Geest. Gereformeerde hermeneutiek vandaag zit helemaal op dit spoor. Voor wie be­nieuwd is naar een gron­dige weerlegging van deze visie, verwijs ik naar het vierde deel uit de serie God, Reve­lation and Authority van de Amerikaanse evangelical Carl F.H. Henry (1913-2003).

Meer dan eens komt in Gereformeerde Hermeneutiek vandaag, zoals ik al aangaf, naar voren dat wedergeboorte en verlichting door de Heilige Geest nodig is voor een goed verstaan en gebruik van de Schrift. Naast de vragen die ik al stelde bij de manier waarop dat gebeurt, maak ik nog een andere opmerking. Ik zou wensen dat veel concreter over de kenmerken van de gelovigen was ge­spro­ken dan nu gebeurt en ook hoe moet worden omgegaan in prediking en pastoraat met hen die deze kenmerken missen. Dat geldt allereerst mensen buiten de kerk (buiten de kerk is immers geen zaligheid), maar ook binnen de kerk zijn niet alleen wijze maar ook dwaze maagden.

Juist hier kan direct worden aangesloten bij de gereformeerde belijdenis. In artikel 29 van de Neder­landse Geloofsbelijdenis lezen we: ‘En aangaande degenen, die van de Kerk zijn, die kan men kennen uit de merktekenen der Christenen; te weten uit het geloof, en wanneer zij, aan­genomen hebbende den enigen Zaligmaker Jezus Christus, de zonde vlieden en de ge­rech­tigheid najagen, den waren God en hun naaste liefhebben, niet afwijken, noch ter rechter-, noch ter linkerhand, en hun vlees kruisigen met zijn werken. Alzo nochtans niet, alsof er nog geen grote zwakheid in hen zij, maar zij strijden daartegen door den Geest al de dagen huns levens; nemende voortdurend hun toevlucht tot het bloed, den dood, het lijden en de ge­hoor­zaamheid des Heeren Jezus, in Wie zij vergeving hunner zonden hebben, door het geloof in Hem.’

Ik noem ook de Dordtse Leerregels I, 12: ‘Van deze hun eeuwige en onveranderlijke ver­kiezing ter zaligheid worden de uitverkorenen te zijner tijd, hoewel bij onderscheidene trap­pen en met ongelijke mate, verzekerd; niet, als zij de verborgenheden en diepten Gods nieuws­gierig doorzoeken, maar als zij de onfeilbare vruchten der Verkiezing in het Woord van God aangewezen (als daar zijn: het waar geloof in Christus, kinderlijke vreze Gods, droefheid die naar God is over de zonde, honger en dorst naar de gerechtigheid, enz.), in zichzelf met een geestelijke blijdschap en heilige vermaking waarnemen (2 Kor. 13: 5).’

Schrift en belijdenis

Een tweetal bijdragen in Gereformeerde hermeneutiek vandaag zijn van de hand van Barend Kamphuis. Het eerste gaat over de duidelijkheid van de Schrift. De inaugurele rede van Kamp­huis was aan dit onderwerp gewijd en hij geeft aan hier nog steeds aan te willen vasthouden. Wel wil hij meer benadrukken dat het om een geloofswaarheid gaat en dat het ook een kritisch beginsel is. Anderen mogen ons vanuit de Schrift kritisch op onze opvattingen aanspreken. Mij dunkt dat wij noch tegen het een noch tegen het ander bezwaar kunnen hebben.

Wel vind ik het jammer dat Kamphuis niet wat Luther de innerlijke klaarheid van de Schrift noemt, aan de orde stelt. De uiterlijke klaarheid van de Schrift is voor Luther de grond om met wie dan ook op basis van de Schrift in gesprek te gaan. Bij innerlijke klaarheid denkt Luther aan de diepste kern van de Schrift. Die gaat alleen voor ons open als wij wegzinken voor Gods heilige wet en zo de troost van het Evangelie ontvangen. Dat is toch een zaak die ook gerefor­meerden van harte behoren te beamen. In de bekende driedeling van de Heidelbergse Cate­chismus beluisteren we dezelfde grondtoon. Als dit element uitdrukkelijk aan de orde was gesteld, was tegelijkertijd duidelijker geworden wat bijbels en confessioneel wedergeboorte inhoudt.

Ten aanzien van de gereformeerde belijdenis bepleit Kamphuis een relatieve binding aan de belijdenis met een beroep op het feit dat de belijdenis in een bepaalde historische context staat. Dat laatste is uiteraard waar. De belijdenis moet ook telkens weer aan de Schrift zelf worden getoetst en is bepaald niet uitputtend. Dat neemt niet weg dat de belijdenis een samen­vatting van de Bijbelse boodschap wil bieden waarover binnen de kerk overeen­stemming is of hoort te zijn. Dat laatste komt bij Kamphuis niet uit de verf. Zowel in de bijdragen van Kamphuis als Haak is de belijdenis een historische mijlpaal waarop de kerk zich blijvend moet oriënteren.

Dat is hetzelfde geluid dat in de Hervormde Kerk klonk rond het aannemen van de kerkorde van 1951. Onder protest van de hervormd-gereformeerde richting werd in de kerkorde vast­gel­egd dat wij ons geloof belijden ‘in gemeenschap met de vaderen’ en niet ‘in gemeenschap en in overeenstemming’. Ik merk ook nog op dat onder hervormden die geen moeite hadden met de genoemde uitdrukking er meerderen waren die toch concreter aan elementen uit de gereformeerde belijdenis wilden vasthouden dan in de meeste bijdragen van Gereformeerde herme­neutiek vandaag naar voren komt.

Mij viel ook op hoe weinig essentiële elementen uit de gereformeerde belijdenis een plaats heb­ben in Gereformeerde hermeneutiek vandaag. Ik denk niet in de laatste plaats aan de niet alleen gereformeerde maar ook klassiek christelijke notie van de toekomende toorn en in ver­band daarmee het werk van Christus als het wegnemen ervan. Burger noemt als het gaat om de betekenis van het Evangelie wel de overwinning van de zonde, de duivel en zijn mach­ten en de dood, maar niet de verlossing van de toekomende toorn. Hij spreekt wel over hoop voor de wereld maar niet dat de wederkomst van Christus ook oordeel betekent. Wie een samen­vatting van de Bijbelse boodschap geeft, mag deze essentiële elementen niet onge­noemd laten. Alleen in de bijdrage van Kwakkel lees ik expliciet dat een christen mag weten dat hij het oordeel van God niet zelf hoeft te dragen.

Uitleg en toepassing verbonden met de prediking van Christus

De Ruijter schreef een bijdrage over de prediking. Helemaal terecht constateert hij dat sinds de Verlichting de historische uitleg zo centraal is komen te staan dat veel commentaren wel heel weinig bieden voor de betekenis van de tekst in het heden. Ik merk op dat dit ook voor veel commentaren geldt die volledig vasthouden aan de historische betrouwbaarheid van de Schrift. In het verlengde hiervan kon prediking wel heel eenzijdig op exegese zijn gericht. Een preek is zo weinig meer dan een exegetische lezing. De Ruijter wenst een prediking die ook ingaat op de hoorder en zijn leefwereld. Dan gaat hij echter toch heel andere wegen dan de klassieke theologie. Voor hem zijn aansluitend bij Vanhoozer zowel de luisteraar als de prediker meer actor van het Woord dan dat hun houding gekenmerkt wordt met de woorden: Spreek want Uw knecht hoort.

Er is ook geen reden om afstand te doen van het klassieke schema dat prediking uitleg en toepassing van het Woord van God is. Daarbij is het wel zaak dat wij de uitleg niet te plat opvatten en beseffen dat de Schrift de stem is van de levende God. Als wij zo naar de Schrift luisteren kan uitleg nooit zonder toepassing en ligt als het goed is de toepassing in het verlengde van de uitleg.

Positief verwijst De Ruijter naar een studie van W. van Vlastuin over bevindelijke prediking waar­in deze bepleit dat de kern van de prediking de gemeenschap met Christus behoort te zijn. Echter bij een andere visie op de Schrift en de prediking krijgt ook het spreken over gemeenschap met Christus een andere invulling. Hoe dan ook ontbreekt bij De Ruijter nog dat in de prediking een appel moet klinken tot hen die nog buiten Christus zijn om Christus in het geloof te omhelzen en uit en voor Hem te gaan leven.

Conclusie

Samenvattend: Gereformeerde hermeneutiek vandaag stelt terecht dat uitleg van de Schrift en ook de Schrift zelf geen doel in zich is. De Schrift is ons gegeven opdat wij God leren ken­nen en met en voor Hem gaan leven. In dat kader worden tal van behartigenswaardige opmerkingen gemaakt. Dat neemt mijn grote reserves tegen deze bundel niet weg. Hier wordt bepaald geen gereformeerde hermeneutiek in de confessionele en normatieve betekenis van het woord ‘gereformeerd’ geboden. Dat de Schrift zelf de stem is van de levende God en zo het hart en leven van hoorders door de werking van Gods Geest gaat stempelen komt niet echt uit de verf, omdat de eigen context een zelfstandige betekenis krijgt. Daarmee wordt geen recht gedaan op wat in de gerefor­meerde belijdenis over de Schrift en haar gezag wordt betuigd.

Ik mis ook in andere opzichten een heldere afbakening van wat de auteurs van Gereformeerde hermeneutiek vandaag normatief onder gereformeerd verstaan. Temeer omdat een heel dyna­mische band aan de gereformeerde belijdenis wordt bepleit. Hoe rekbaar is die band en waar ligt de grens?! Zowel als het gaat om de visie op de Schrift en haar gezag als de wijze waarop men zich wil binden aan de belijdenis is de positie die in Gereformeerde hermeneutiek vandaag vergelijkbaar met die van de ethische richting in de Hervormde Kerk van de tweede helft van de negentiende en de eerste helft van de twintigste eeuw. Een verschil dat bij meerdere vertegenwoordigers van de ethische richting het besef dat een christen een vreem­deling op aarde is, veel sterker aanwezig is dan in deze door het klimaat van neo­calvinisme (zonder de strikte binding aan het gezag van de Schrift en de gereformeerde belij­denis van een vorige generatie neocalvinisten) gestempelde bundel. Ook ontbreekt de gevoeligheid van de bevindelijke vroomheid die je bij een aantal ethische theologen aantreft.

Ik wil zelf graag een voorzet geven van wat bij normatief gereformeerd behoort. De gerefor­meerde belijdenis betuigt dat alle andere gezags­bronnen in het licht van de Schrift moeten worden verstaan en niet ook maar voor een deel omgekeerd. Met de Vroege Kerk belijden gereformeerde christenen dat de levende God de Drie-enige God is en Jezus Christus God en mens in één Persoon. Met Augustinus geloven zij dat een mens louter uit genade zalig wordt. Met Anselmus maar nog dieper dan hij belijden zij dat Christus plaats­vervangend aan Gods recht voldeed. Zij onderscheiden heel nadrukkelijk recht­vaardiging als vrijspraak in Gods gericht en heiliging als het dragen van Christus beeld. De vrijspraak is gebaseerd op het werk van Christus en volledig. De grond van de recht­vaardiging ligt helemaal buiten ons. Het dragen van het beeld van Christus, het leven voor Hem blijft in dit leven altijd ten dele. De gerefor­meerde belijdenis maakt ons dan ook duidelijk dat een chris­ten zijn leven lang een zondaar en daarom een bedelaar blijft.

Tenslotte noem ik de klassiek-christelijke notie van het vreemdeling zijn. Een christen is zeer zeker rentmeester maar het rentmeesterschap moet altijd onder de koepel staan van het vreemdelingschap. Op de Drie-eenheid na en de leer van Christus mis ik eigenlijk al deze noties in Gereformeerde hermeneutiek vandaag.

In het verstaan en de uitleg van concrete teksten kan veel misgaan en dat christenen toch de kern van de Bijbelse waarheid verstaan en daarbij leven. Hoeveel misvattingen iemand kan hebben en toch nog een ware christen is, is niet aan ons om te bepalen. Als wij overtuigd zijn dat de gereformeerde belijdenis een betrouwbare samenvatting van de Bijbelse boodschap en de diepste expressie van het christelijke geloof is, zullen wij die belijdenis met anderen willen delen. Dan begeren wij ook zelf in de diepste zin van het woord een gereformeerd christen te zijn. Een christen die weet dat hij eerst blind was en dat het louter genade is dat hij nu mag zien. Een christen die wenst dat zijn leven steeds meer gereformeerd wordt om aan Christus gelijkvormig te worden.

Ad de Bruijne en Hans Burger (red.) Gereformeerde hermeneutiek vandaag. Theologische perspectieven, TU-Bezinningsreeks 18 (Barneveld: Vuurbaak, 2017), 284 p., €22,50 (ISBN 978-90-5560-533-0)

Geef een reactie

Vul je gegevens in of klik op een icoon om in te loggen.

WordPress.com logo

Je reageert onder je WordPress.com account. Log uit /  Bijwerken )

Twitter-afbeelding

Je reageert onder je Twitter account. Log uit /  Bijwerken )

Facebook foto

Je reageert onder je Facebook account. Log uit /  Bijwerken )

Verbinden met %s