Wandelen naar Gods geboden

Wie God liefheeft, wandelt naar Gods geboden. Het wandelen naar Gods geboden heeft niet in de laatste plaats te maken met een drietal zaken die onlosmakelijk aan elkaar verbonden zijn, en wel het huwe­lijk, het gezin en de roeping van het moe­der­schap. Het gezin is de klein­ste cel van de samen­leving. Het ge­zin be­hoort een kweekplaats van god­za­ligheid te zijn. Be­kend is, dat de eer­ste ch­ris­tenen in­druk op hun omgeving maak­ten door hun huwelijks- en ge­zinsle­ven. In de antieke samenleving, waa­rin trouw in het huwelijk een zeer spaarzaam artikel was, vielen de chris­tenen op. Kuis­heid en trouw sto­nden bij hen zeer hoog aangeschre­ven. Zij beleden dat niet al­leen, maar leef­den er ook naar.

Evenals de an­tie­ke cultuur wordt ook de onze gekenmerkt door seksu­ele losbandig­heid. Met de ge­per­fectioneer­de voor­behoedmidde­len is er nu nog veel meer moge­lijk dan toen. De drempels zijn veel lager geworden. Wij kij­ken niet meer op van vrij­blijvende seksuele con­tacten, samenwonen, over­spel, echt­schei­ding. Al deze zaken zijn hele­maal inge­burgerd. Maar dat wil niet zeg­gen, dat wij eraan mo­gen wen­nen. Het is erg ge­noeg dat vele christenen hierin ook geen voor­beeld ge­ven.

Het huwelijks- en gezinsleven, zoals de Bijbel ons dat voor­houdt, is niet vanzelfsprekend meer. Zeker hier moe­ten wij te­gen de stroom van de tijd ingaan. In het klassie­ke huwelijks­formu­lier wordt van de man ge­vraagd dat hij naar zijn vermogen zijn vrouw ver­standig zal leiden, troosten en bescher­men. De vrouw wordt voorgehou­den dat zij haar man moet lief­hebben, eren en vre­zen én hem ook in alle dingen die recht en billijk zijn, ge­hoorza­men.

Dit alles staat heel ver af van de emancipatiegedachte die in onze tijd zo zeer gepropa­geerd wordt. Tegenover de onbe­lemmerde zelfont­plooiing en zelf­ver­wer­kelij­king stelt de Bijbel de zelf­ver­loochening. Daar­toe zijn in het huwe­lijk zowel de man als de vrouw geroepen. Geven zij daaraan, ziende op Christus, gestalte dan wordt in het huwelijk de praktijk der godza­lig­heid beoefend.

Het is God, Die de baarmoeder opent en sluit. Niet elk hu­welijk wordt met de kinderzegen be­kroond. In het gebed dat wij vinden in het klas­sieke huwelijksformulier, wordt ge­spro­ken over de kinde­ren “die het U belieft hun te geven.” Wel moeten wij stellen dat een christelijk huwe­lijk van meet af aan de be­reidheid insluit kinde­ren te ontvangen. Wij mo­gen huwe­lijk en kinder­zegen niet van el­kaar los­ma­ken.

Hoe be­langrijk is het vervolgens, dat het gezin voor de kin­de­ren die ertoe mogen be­horen een veili­ge haven is. Hoe­vele jonge men­sen zijn van de kerk ver­vreemd, omdat zij met hun vragen thuis niet terecht konden, omdat het gezin geen echt thuis was. Niet minder waar is: hoeveel jon­ge men­sen zijn bij de kerk bewaard, omdat zij in hun ouderlijk huis de kracht van het chris­telijk ge­loof van nabij zagen. Vader en moeder leefden uit hetgeen zij be­leden. Hun kinde­ren wisten dat zij hen dage­lijks in het ge­bed aan de Heere opdroegen.

In onze zozeer geseculariseerde tijd is de waarde van een chris­telijk gezinsleven nog veel groter dan voor­heen. Overal wor­den wij met zaken geconfronteerd die strijdig zijn met God en Zijn Woord. Op straat, in win­kels, op het werk en in veel gevallen ook op school. Voor de een geldt dat in veel ster­kere mate dan voor de ander. De si­tuatie van de een is in vergelij­king met die van de ander nog sterk be­schermd te noemen.

Dat neemt niet weg, dat wij allemaal ervaren dat wij in een gesecu­lari­seerde sa­men­leving le­ven. Wat is het dan belang­rijk dat het gezinsle­ven door de vreze des Heeren ge­stempeld wordt; dat er thuis iets we­zenlijk anders gesteld wordt tegen­over al datgene wat ons van­uit onze gesecu­lari­seerde samenle­ving aangereikt wordt. Allereerst is dat een zaak van de ge­zindheid van het hart. Dat er van de ouders iets uit­straal­t naar de kinderen toe.

Onlosmakelijk verbonden met het Bijbelse getuigenis over huwe­lijk en gezin is de plaats die volgens de Schrift aan de vrouw toe­komt. De botsing tussen de geest van de tijd en het christelijk ge­loof voltrekt zich met name op deze punten. De emancipatie van de vrouw staat in onze tijd hoog geno­teerd. Men wil af van de tradi­tione­le rolverdeling tussen man en vrouw af, waarbij de taak van de vrouw allereerst in het gezin ligt.

Volgens de feministische bewe­ging kan de vrouw alleen tot haar recht komen, als de sociale en maat­schappelijke ver­schillen tus­sen man en vrouw volledig opge­he­ven wor­den. De vrouw moet van de heer­schappij van de man bevrijd worden. Van het bijbelse getui­genis dat de vrouw aan de man ge­hoorzaamheid verschul­digd is, distan­tieert men zich vol­ledig. Dat ziet men juist als de oor­zaak van het leed en on­recht dat door mannen vrouwen is aange­daan.

Wat moeten wij hiervan zeg­gen? Het valt niet te ontken­nen dat de eeuwen door tal van mannen zich ten opzichte van hun vrouwen mis­dragen heb­ben. Dat de emancipatiege­dachte daar­aan een einde zal ma­ken, waag ik te betwijfe­len. Wie meent dat het bij­bel­se getui­genis over de verhou­ding tussen man en vrouw daartoe aanleiding geeft, heeft het in ieder geval mis. Dat de vrouw aan de man ge­hoorzaamheid ver­schuldigd is bete­kent niet dat hij met haar doen mag wat hij wil. Als hoofd van het gezin is hij geroepen haar te leiden en te beschermen.

De verhouding tussen man en vrouw in het huwelijk moet een afspie­ge­ling zijn van de verhouding tus­sen Christus en Zijn Kerk. Dat door de af­braak van wat be­kend staat als de traditio­nele rol­ver­deling van man en vrouw het ge­luk van de vrouw verhoog­d wordt, ontken ik zonder meer. De nood en ontred­dering van onze samenle­ving komen vooral ook voort uit het feit, dat het bijbelse ge­tuigenis over hu­welijk en gezin niet ter harte wordt genomen.

Het is niet mijn bedoeling de Bijbelse ge­ge­vens over de taak en plaats van de vrouw zowel binnen als buiten het hu­welijk nu uit­put­tend te bespreken. Hier wil ik in het kader van de praktijk der god­zalig­heid alleen een pleidooi voeren voor de hoge roe­ping van de ge­trouwde vrouw als moe­der. In 1 Ti­mot­heüs 2:15 schrijft de apos­tel Paulus over de ge­trouwde vrouw: ‘Doch zij zal zalig worden in kinderen te baren, zo zij blijft in het geloof en lief­de, en heiligma­king, met ma­tig­heid.’ Zalig worden is enkel gena­de.

De boom wordt echter wel aan zijn vruchten gekend. Wie in Chri­stus is, is een nieuw schep­sel. Voor een getrouwde vrouw bete­kent dat de bereid­heid kinde­ren te baren, on­danks alle zor­gen en moei­ten die dat met zich mee bren­gt. Wanneer Pau­lus over baren spreekt, moeten wij dat trouwens niet be­perken tot het fysie­ke pro­ces van het ter wereld brengen van een kind. Een vrouw is zalig in het baren van kinderen “zo zij blijft in het geloof en lief­de, en heilig­ma­king, met matigheid.” Dat laat zien dat haar roe­ping is haar kinderen tot eer van God op te voeden.

Een echte moeder laat (noodgevallen daargelaten) de opvoe­ding en opvang van haar kin­de­ren niet zo spoedig mogelijk aan ande­ren over. Niets kan de zorg van een moeder over haar kin­deren ver­van­gen. Ik denk in dit ver­band aan een uitspraak van Groen van Prinste­rer: ‘Het belij­den is het uitkomen voor de waar­heid waar de verde­di­ging bezwaar­lijk is, waar het belijden met lij­den ver­gezeld is.’

Vaak zijn het niet in de laatste plaats materialistische motieven die gehuwden ertoe brengt voorlopig van de kinderzegen af te zien. Dat geldt ook voor het werken van getrouwde vrouwen buitenshuis ten koste van de opvang en opvoeding van de kinderen. Naar mijn vaste overtui­ging is één van de grootste geva­ren die de gereformeerde gezindte be­dreigt het materialis­me. Christus heeft ons ge­leerd: ‘Maar zoekt eerst het Konink­rijk Gods en Zijn ge­rech­tig­heid, en al deze din­gen zullen u toegewor­pen wor­den.’ (Mat­theüs 6:33).  Wie deze woorden ter harte neemt, zal bemerken dat God Zijn gunst wil schenken en Zijn hulp en bijstand niet wil onthouwen, ook wanneer wij dat niet meer verwachten. Wie op God vertrouwt en met God wandelt, komt nooit beschaamd uit.

Plaats een reactie