
Samen met de brief aan de Romeinen is de Efezebrief Paulus’ meest systematische brief. Zij bieden tal van bouwstenen voor de christelijke geloofsleer. Ik noem de rechtvaardiging door het geloof, de samenhang van rechtvaardiging en vernieuwing, de totale verlorenheid van de mens, de zaligheid uit genade, de verkiezing tot de zaligheid en de centrale betekenis van de gemeenschap met Christus. Dan ben ik bepaald nog niet volledig geweest. Voor de ambtsleer is vooral ook de brief aan de gemeente van Efeze van belang.
Om de Schrift beter te verstaan mogen we de Schrift samen met anderen lezen. Met de Kerk van alle eeuwen. We mogen ook onze winst doen met eigentijdse uitleggers van de Schrift. Zeker als zij naar de Schrift willen luisteren vanuit de overtuiging dat dit de gezaghebbende stem van God is. Voor twee commentaren op de brief van Paulus aan de gemeente van Efeze, die vanuit die overtuiging geschre-ven zijn, wil ik graag de aandacht vragen.
Frank Thielman, Ephesians, Baker Exegetical Commentary on the New Testament (Grand Rapids: Baker Acacdemic, 2010), hardcover 520 pp., $46,99 (ISBN 9780801026836)
Het doel van de Baker Exegetical Commentary on the New Testament is om een commentaar met academische diepgang te bieden dat tegelijkertijd goed leesbaar is. Bij de uitleg wil men nadrukkelijk ook aandacht vragen voor de theologische component van de tekst. Uitgangspunt is dat de Bijbel-boeken samen het unieke, geïnspireerde Woord van God vormen. Alle medewerkers aan de serie gaan uit van de betrouwbaarheid en eenheid van de Schrift. Zowel vanwege dit uitgangpunt, het acade-mische gehalte en de leesbaarheid is Baker Exegetical Commentary een van de reeksen die ik aan studenten aanbeveel.
Al weer bijna tien haar geleden verscheen in deze serie het deel over de brief van Paulus aan de gemeente van Efeze van de hand van Frank Thielman. De auteur is als hoogleraar Nieuwe Testament verbonden aan Beeson Divinity School in Engeland. De kwaliteit van deze serie blijkt ook in zijn behandeling van de brief aan de gemeente van Efeze.
Een van de vragen is of deze brief wel werkelijk van Paulus is. Al in de Vroege Kerk viel de bijzondere stijl ervan op. Dat was toen echter geen reden hem aan Paulus te ontzeggen. Dat werd in de negen-tiende eeuw anders. Onder nieuwtestamentici vormen zij die aan het auteurschap van Paulus vasthouden een minderheid zij het wel een redelijk omvangrijke. Tot die minderheid behoort ook Thielman.
Inderdaad heeft de brief aan de gemeente veel lange zinnen. De frequentie is voor Paulus uit-zonderlijk, maar niet de lange zinnen als zodanig. Chrysostomus ging ervan uit dat de bijzondere stijl van de brief aan Efeze verklaard moet worden uit het feit dat Paulus wilde aansluiten bij de reputatie die Efeze genoot als stad van wijsheid. Erasmus hield een amanuensis verantwoordelijk. Thielman oppert de gedachte dat Paulus vanwege zijn gevangenschap veel minder gelegenheid had de brieven die hij dicteerde, te reviseren.
De woorden ‘te Efeze’ (Ef.1 : 1) komen niet in alle handschriften voor. Met andere nieuwtestamentici gaat Thielman ervan uit dat ze wel oorspronkelijk zijn. Hij denkt dat een overschrijver ze wegliet om de brief een universeler karakter te geven. Hij wijst daarbij ook op het feit dat codex G van de Romeinenbrief in Rom. 1:7 de woorden ‘te Rome’ mist.
Als het gaat om de plaats van waaruit zowel de brieven aan Efeze en Kolosse zijn geschreven houdt Baker Exegetical Commentary on the New Testament Baker vast aan de klassieke visie dat Paulus deze brieven schreef toen hij te Rome gevangen zat en wel tegen het einde ervan.
De reden dat Paulus de gemeente van Efeze schreef ligt volgens Thielman in de maatschappelijke complicaties die in deze gemeente ontstonden om enerzijds vast te houden aan haar Joodse verworte-ling en zich tegelijkertijd van de hoofdstroom van het Jodendom te onderscheiden. Omdat sinds Paulus verblijf in Efeze ettelijke jaren verstreken waren en de diverse huisgemeenten in de stad nieuwe leden hadden verwelkomd in die jaren, kon Paulus geen beroep doen op het feit dat zijn lezers hem persoonlijk kenden.
Thielman laat zien hoe Paulus in zijn brief aan de gemeente van Efeze Gods verkiezende genade als bron van de zaligheid laat oplichten. Tegenover de hopeloosheid van de toestand van de mens staat het machtige ingrijpen van God in Christus. De tweede helft van de brief laat concreet zien hoe Gods genade tot een nieuw leven leidt.
Thomas M. Winger, Ephesians, Concordia Commentary (St. Louis: Concordia Publishing House, 2015), hardcover 895 pp., $54,99 (ISBN 9780570063131)
Al in meer dan één recensie heb ik de kwaliteiten van de Concordia Commentary geprezen. Ik som ze nog een keer op. De uitgangspunten voor de exegese zijn: 1. Schrift met Schrift vergelijken; 2. nauwgezette aandacht voor de brontekst; 3. de door de auteur bedoelde betekenis achterhalen; 4. gebruik maken van hulpwetenschappen om de tekst beter te verstaan (taalwetenschap, archeologie enz.); 5 kennisnemen van de geschiedenis van de exegese; 6. toepassen van de tekst vanuit de wetenschap dat hij gezaghebbend is; 7. bovenal de toepassing en vervulling van de tekst tekenen in het licht van Christus en Zijn kerk. De redactie geeft aan dat deze uitgangspunten ook door vele niet-lutheranen worden gehanteerd. In feite zijn ze klassiek reformatorisch en verbinden zij alle christenen die vast willen houden aan de erfenis van de Reformatie, met elkaar.
Toepassingen naar het persoonlijke en gemeentelijke leven krijgen aparte aandacht. Dat verhoogt de waarde van deze reeks. Op een goede wijze gaat wetenschappelijke Schriftuitleg met stichting samen. Wie heel nauwkeurig leest, zal hier en daar sporen ontdekken van de lutherse sacramentsleer.
In een aantal delen over de boeken van het Nieuwe Testament komt naar voren dat men bezwaren heeft tegen de gereformeerde verkiezingsleer. Men meent dat die de ruimte om het Evangelie aan allen te prediken inperkt. Een bezwaar dat geen recht doet aan het klassiek gereformeerde geloof, maar wel geldt voor het zogenaamde hypercalvinisme. Ook wie hier reserves heeft, zal merken dat het waardevolle van deze reeks zonder meer de overhand heeft.
Auteur van het deel over de brief van Paulus aan de gemeente van Efeze is Thomas M. Winger die sinds 2006 als hoogleraar en vanaf 2012 ook als president aan het Concordia Lutheran Theological Seminary in St. Cathernines, in Canada verbonden is. Winger schreef een zeer uitvoerig commentaar. Aan de eigenlijke uitleg gaat een inleiding van 166 pagina’s vooraf. Tal van zaken komen aan de orde. Zo gaat de auteur heel uitvoerig in op de kwestie van de orale overdracht van de tekst. Al te weinig realiseren we ons dat de leeskunst – totdat de boekdrukkunst kwam en boeken wijde verspreiding vonden – slechts door een minderheid van de bevolking werd beheerst. Paulus schreef zijn brieven welbewust in de wetenschap dat zij via voorlezen zijn lezers bereikten.
Met de brief aan de gemeente van Rome kan de brief aan de gemeente van Efeze, zo stelt Winger terecht, als een compendium van de theologie van Paulus worden getypeerd. Uitvoerig verdedigt hij het auteurschap van Paulus. Hij wijst erop dat de Vroege Kerk pseudonieme geschriften niet als canoniek erkende. Ook in de Vroege Kerk vielen de bijzonderheden in stijl van de brief aan Efeze op. Voor de kerkvaders die vele malen dichter bij het Grieks van het Nieuwe Testament stonden dan de huidige nieuwtestamentici was dit geen reden om aan het auteurschap van Paulus te twijfelen. Het feit dat de omvang van Paulus’ geschriften gering is, is al een reden voorzichtig te zijn met oordelen over de stijl die de apostel kenmerkt. Winger wijst er ook op dat hij ter wille van zijn lezers/hoorders in Efeze welbewust een meer Aziatische stijl hanteert.
Ook de eigen theologische accenten die wij in de brief aan Efeze zien, zijn geen reden om aan Paulus als schrijver te twijfelen. Al wordt het woord ‘rechtvaardigen’ in deze brief niet gebruikt, dan komt toch dezelfde boodschap van zaligheid alleen uit genade met goede werken als vrucht en niet als grond naar voren. Winger wijst op de vele overeenkomsten tussen de brief aan de gemeente van Kolosse en die aan de gemeente van Efeze. In de brief aan de gemeente van Kolosse valt het accent op Christus als hoofd van Zijn gemeente en in die aan Efeze op de gemeente als lichaam van Christus.
Uitgaande van de historische betrouwbaarheid van het boek Handelingen komt de relatie tussen gegevens uit Handelingen en de brief aan de gemeente van Efeze aan de orde. Winger meent dat de nadruk op de ene doop wel eens te maken kan hebben met het feit dat Apollos die gedoopt was met de doop van Johannes, in Efeze werkzaam is geweest. Zelf vraag ik mij af of dit meespeelt. Wat de apostel onderstreept is dat Jood en heiden dezelfde doop ontvangen. Winger meent ook dat de discipelen van Johannes de Doper die niet wisten dat er een Heilige Geest was, door Apollos onderwezen waren. Ik zie daarvoor geen aanleiding. Aan Apollos moest de weg van God nauwkeuriger uitgelegd worden door Aquila en Priscilla, maar deze discipelen waren fundamenteel onkundig. Als Apollos hen onderwezen had, zou er immers van fundamentele onkunde geen sprake meer zijn.
Zo blijven er altijd verschillen van inzicht bij een gemeenschappelijk buigen voor de Schrift als het Woord van God. Het zal duidelijk zijn dat de verschillen van inzicht die ik zojuist constateerde, niet de leer van het geloof raken. Zo’n verschil is er wel als het gaat om de wijze waarop Winger verkiezing en predestinatie verstaat. Bij de uitleg van Ef. 1:4 distantieert hij zich met verwijzing naar de Formula Concordiae van de gereformeerde verkiezingsleer. Hij wil op geen enkele wijze over de keerzijde van de verkiezing spreken. Hij meent dat God daarmee tot een auteur van de zonde wordt gemaakt. Een conclusie die in de Dordtse Leerregels nadrukkelijk van de hand wordt gewezen. Wie de Dordtse Leerregels leest, kan zien dat de gereformeerde verkiezingsleer de oproep tot geloof en bekering aan allen die het Evangelie horen niet, inperkt. Eerder blijkt hier sprake van een misverstand dan een werkelijk verschil.
Winger stelt dat zij die aangevochten worden over hun verkiezing gewezen mag worden op het feit dat zij gedoopt zijn. Dat kan een gereformeerd christen van harte beamen. Hij zal echter wel benadrukken dat dit nooit mag worden losgemaakt van het appel om als een schuldig zondaar de zaligheid buiten zichzelf in Christus te zoeken, de oude natuur te doden en godzalig te leven. Nu zou ik niet graag beweren dat Winger deze zaken ontkent. Echter, een gereformeerd christen is meer dan menig luthers christen beducht voor sacramentalisme. Naast de troost die de doop kan en mag geven is er ook het gevaar in het gedoopt zijn te rusten zonder dat men met Christus in een levend geloof verenigd is.
Winger pleit ervoor om de Efezebrief met de brieven aan de gemeente van Kolosse en aan Philemon te dateren tijdens de gevangenschap van Paulus te Caesarea. Zijn belangrijkste argument is, dat het onwaarschijnlijk is dat alle metgezellen van Paulus op weg naar Jeruzalem – die in Hand. 20:4 worden genoemd en die we vervolgens voor een deel ook in Kol. 4:10 tegenkomen – meegereisd zijn naar Rome na meer dan twee jaar in Judea te zijn geweest. Ik meen dat dit argument het overwegen waard is.
Inhoudelijk belangrijker is dat Winger zich naar mijn overtuiging terecht distantieert van de visie dat er bij Paulus zelf al een ontwikkeling te zien is van een meer charismatische naar een meer ambtelijke benadering en om die reden de brief aan de gemeente van Efeze aan Paulus te ontzeggen.
Hij wijst erop dat er geen reden is om aan te nemen dat het ambt niet van meet af een belangrijke plaats had in Paulus’denken. Hij laat zien dat het trouwens heel goed mogelijk is om de eerste brief van Paulus aan Timotheüs en zijn brief aan Titus tijdens zijn derde zendingsreis te situeren. De zorgen die doorschemeren in Paulus’ eerste brief aan Timotheüs sluiten aan bij de zorgen verwoord in Paulus’ afscheidswoorden aan de ouderlingen van Efeze die Lukas optekende in Handelingen 20.
Winger gaat op meer dan één plaats in op de Joodse achtergrond van de brief aan Efeze. Zo typeert hij Efeze 1:3 – 14 als een berachah-gebed en Efeze 1:15-23 als een hodayah-gebed. Hij stelt dat de christelijke gemeente met haar lofprijzing van God de vervulling is van de functie van de levitische koren in de tempel. Een gedachte die heel verrijkend is en ondersteund wordt door de woorden van Paulus in Efeze 5:19.
Winger stelt dat een van de meest centrale uitdrukkingen in de brief van Paulus aan de gemeente van Efeze, zo niet de allerbelangrijkste, de uitdrukking ‘in Christus’ is. Deze uitdrukking komt in totaal twaalf keer in de brief voor. De meeste vermeldingen vinden we in de eerste twee hoofdstukken. De uitdrukking bewijst dat een christen in Christus zijn werkelijke identiteit vindt.
Een realiteit die door doop wordt verzegeld. Winger stelt dat behalve dat de doop expliciet wordt genoemd, de brief ook een aantal zinspelingen erop bevat. Hij gaat ervan uit dat de brief een uitwerking is van eerdere apostolische uitspraken over de doop, de Heilige Geest, de eenheid van het lichaam van Christus en de christologie. In de brief aan de gemeente van Efeze worden als deze thema’s samen verwerkt. Ook wie hier Winger niet volgt, kan veel van zijn uitleg leren. Hij schreef een zeer waardevol commentaar.