
Hoe lezen we de Bijbel? Wanneer versta je de Bijbel op de juiste wijze? Dat zijn belangrijke vragen. Vragen, die de eeuwen door zijn gesteld. In onze tijd zijn de vragen naar de betekenis en relevantie van het Bijbelse getuigenis onder andere verbonden met de problematiek van de verhouding van geloof en wetenschap. Ook de wijze waarop de Bijbel over de verhouding van man en vrouw spreekt en over huwelijk en seksualiteit kan worden genoemd.
Arnold Huijgen die als hoogleraar systematische theologie aan de Theologische Universiteit van Apeldoorn is verbonden, laat ons in zijn studie Lezen en laten lezen delen in de vrucht van een bezin-ning van meerdere jaren op deze thematiek. Bij het lezen ervan heb ik uitroeptekens geplaatst maar ook vraagtekens. Uiteindelijk hebben de vraagtekens de overhand. Ik wil met de uitroeptekens beginnen.
De auteur benadrukt dat de Bijbel of de Schrift geen boek is als andere boeken. God spreekt namelijk in en door de Schrift tot ons. De theopneustie van de Schrift is niet een activiteit die wij tot het verleden mogen beperken. Omdat de Schrift door Gods Geest is ingegeven, kunnen we haar nooit losmaken van God Zelf. Wie de Schrift leest zoals zij is bedoeld, moet zich door God Zelf laten lezen. God zoekt in en door de Schrift communicatie met mensen.
Uitvoerig komt Luther ter sprake. Huijgen wijst erop dat Luther gebed, meditatie en aanvechting nodig acht om de Schrift te verstaan. Het opvallende van Luther is vooral de betekenis die hij toekent aan aanvechting. Dat Luther de aanvechting allereerst in de politieke omstandigheden van zijn dagen lokaliseert en niet in zijn hart, zeg ik Huijgen niet na. Het een was voor Luther nauw met het andere verbonden. Wat de auteur schrijft, kan eerder als een typering voor Calvijn dan voor Luther gelden.
De auteur gaat uitvoerig in op het karakter van de Bijbelse geschiedschrijving en de historiciteit van de daarin vermelde gebeurtenissen met een toespitsing op de opstanding. Terecht stelt hij dat de opstanding niet minder, maar meer is dan historisch. Dat de Bijbelschrijvers minder en anders in histo-rie geïnteresseerd waren, is ten dele juist. We moeten namelijk wel constateren dat de schrijvers van het Nieuwe Testament (en trouwens ook de Joodse geschiedschrijver Josephus) geen enkele twijfel hadden bij de feitelijkheid van historische gebeurtenissen die in het Oude Testament worden vermeld. Of het nu om de zondvloed, de uittocht of Jona in de vis ging. Dat is in de kerk tot aan de Verlichting zo gebleven.
Daarom vind ik de kritiek van Huijgen op de Chicago Statement on Inerrancy niet erg billijk. Hij leest deze verklaring wel erg onwelwillend. Het moet de auteur worden toegegeven dat in deze verklaring vooral op de historische betrouwbaarheid van de Schrift wordt ingezoomd. Maar eigenlijk wil men toch niet meer zeggen dan dat wij ook na de Verlichting ook hier het zelfgetuigenis van de Schrift moeten blijven honoreren. Dat Luther en Calvijn geen stress hadden, dat er fouten in de Bijbel staan, is wel erg kort door de bocht. Beter is te zeggen dat zij er heel ongecompliceerd vanuit gaan dat dit niet het geval is. Boeken als Judith en Tobith laten hun niet-canonieke karakter volgens Luther zien in het feit dat zij historisch niet betrouwbaar zijn.
Het voorbeeld dat Huijgen gebruikt namelijk dat Calvijn stelt dat in Mat. 27:9 de naam Jeremia een fout is, is juist geen bewijs voor wat hij beweert. Calvijn gebruikt hier namelijk het woord ‘obrepserit’ (ingeslopen). Kennelijk denkt hij aan een overschrijvingsfout. Ik ga nu niet in op de vraag of deze suggestie van Calvijn juist is. Echter, duidelijk is dat ook Calvijn de houding heeft dat de Schrift geen echte tegenstrijdigheden bevat.
Met Huijgen ben ik van gedachte dat de aandacht voor het oplossen van schijnbare tegenstrijdigheden van de eigenlijke bedoeling van een Bijbelgedeelte kan afleiden. Hij wijst op de verschillende manieren waarop de genezing bij Jericho door Mattheüs, Marcus en Lukas wordt verhaald. Inderdaad mag bij de uitleg van deze geschiedenis door de ene evangelist niet centraal staan hoe zijn representatie zich tot die van de andere twee verhoudt. Echter, dan nog blijft de vraag of wij te maken hebben met geschied-schrijving of met historiserende fictie.
Wie van het eerste uitgaat, zal als hem naar een oplossing wordt gevraagd toch een harmoniserende verklaring zoeken. Augustinus zegt in zijn boek De consensu evangelistarum dat niemand wil dat de evangelisten elkaar tegenspreken, behalve mensen die liever geloven dat het evangelie liegt. Ook Calvijn komt hier met een harmoniserende oplossing. De afwijzende houding van Huijgen ten opzichte van harmonisatie is daarom wel kort door de bocht.
Als het gaat om de inhoud van de Bijbelse boodschap wil Huijgen terecht Gods interactie met mensen volledig recht doen. Voor Huijgen betekent dit dat wij niet op klassieke wijze over Gods onveranderlijkheid en almacht kunnen spreken. God is voor hem onveranderlijk in Zijn kwetsbaarheid voor menselijke afwijzing. Echter, waar blijft zo de voluit Bijbelse notie dat God alle dingen werkt naar de raad van Zijn wil. God lijkt op te gaan in Zijn relatie tot mensen en niet werkelijk boven de geschiedenis te staan. Over Gods almacht kunnen we volgens Huijgen alleen spreken in het kader van het feit dat de Vader Zich geïdentificeerd heeft met de gekruisigde Zoon. Ongetwijfeld blijkt Gods macht in de kruisdood en de opstanding van Christus, maar wie ze daartoe beperkt, verlaat het spoor van de klassieke theologie.
Mijn grootste bezwaar tegen wat Huijgen in zijn publicatie naar voren brengt, heb ik nog niet genoemd. Dat is dat niet duidelijk wordt dat de Schrift, juist omdat zij de stem van God is, een vaste inhoud heeft. Ook al zal ons zicht op die inhoud in dit leven altijd ten dele zijn. Huijgen wil niet weten van de Schrift als fundament en criterium van kennis over God. Hij meent dat men de Schrift alleen vanuit eigen leven en eigen culturele gevoeligheid kan lezen. Echter, ons leven en onze culturele gevoeligheid mogen nooit een zelfstandige factor zijn. Zij moeten door de vaste inhoud van de Schrift worden vernieuwd en er steeds meer door worden gestempeld.
Veelzeggend, maar ook merkwaardig is in dit kader de opmerking van de auteur dat het bij de vragen of vrouwen ambtsdrager in de christelijke gemeente mogen zijn, of homoseksuele relaties zijn toegestaan en bij die van de evolutie om problemen gaat waar de Bijbelschrijvers geen weet van hadden. Tot op zekere hoogte geldt dit voor evolutie. Echter, het Bijbelse getuigenis van de schepping en zondeval was wel wezenlijk anders dan verklaringen over de oorsprong van de werkelijkheid en van de zonde die buiten Israël en buiten de vroegste christelijke kerk klonken. Een verklaring van de oorsprong van de mens en van de werkelijkheid die geen recht doet aan het feit dat er aan het begin van de geschiedenis een historisch paradijs was met een eerste mensenpaar dat door eigen schuld uit het paradijs is verdreven en van wie heel de mensheid afstamt, moet dan ook van de hand worden gewezen.
Heel nadrukkelijk stelt de Schrift dat ouderlingen/opzieners en diakenen mannen zijn. Het is waar dat onder Israël geen openlijke homoseksuele relaties voorkwamen en wel eenvoudig, omdat alle vormen van homoseksualiteit werden afgewezen. Echter, in de Grieks-Romeinse wereld waarbinnen de christelijke kerk haar intrede deed, kwamen alle vormen van homoseksueel gedrag voor die wij nu in onze samenleving zien. Van volstrekte promiscuïteit tot stabiele homoseksuele relaties die beëindigd werden bij de dood van een van de partners. Met de opmerking die Huijgen maakt, onttrekt hij feitelijke bepaalde levensgebieden aan het gezag van de levende God. Bij de genoemde zaken is de vraag of wij naar de Schrift als de stem van God willen luisteren of dat wij de Schrift zien als de eerste menselijke reflectie op de stem van God.
Terecht fundeert Huijgen het gezag van de Schrift in haar autopistie. Als hij ook het innerlijke getuigenis van Gods Geest als fundament van haar gezag noemt is dat misverstandwekkend. Dat getuigenis is de diepste reden waarom een christen het gezag van de Schrift aanvaard. Echter, de Schrift heeft gezag ook voor wie haar niet aanvaardt. Huijgen spreekt alleen over de inhoud van de Schrift in relatie tot de mens die gelooft. Hij schrijft: ‘Wij blijken zondaren te zijn. Maar God laat het daar niet bij. Hij oordeelt ook dat wij gerechtvaardigd zijn om Christus’ wil.’
Deze wijze van spreken doet geen recht aan de boodschap van de twee wegen die wij zowel in het Oude als het Nieuwe Testament vinden. Ieder mens ligt in Adam onder Gods oordeel. Pas als wij door een levend geloof Christus zijn ingeplant, geldt dat wij in Christus rechtvaardig voor God zijn. Een zaak die altijd verbonden is met vernieuwing van het leven. De boodschap van de twee wegen en de oproep om over te gaan van de duisternis in het koninkrijk van de Zoon van Gods liefde ben ik in Lezen en laten lezen nergens tegengekomen.
Schrijvend over het toekomende oordeel laat de auteur ook na te vermelden dat dit oordeel ook scheiding met zich meebrengt. De ernst van de eeuwigheid en de noodzaak om voorbereid te zijn op de ontmoeting met Christus bij Zijn wederkomst worden nergens aan de orde gesteld. Wel lees ik dat wij het Oude Testament in zijn gerichtheid op deze wereld ernstig moeten nemen, maar niet het Nieuwe Testament in zijn gerichtheid op de eeuwigheid.
Ik ga besluiten. Met uitzondering van Luther zijn de theologen naar wie Huijgen met instemming verwijst, vrijwel zonder uitzondering theologen die behoorden bij (Miskotte, Noordmans, Jan Wit) of bepalend waren voor (Bonhoeffer) de brede middenstroom in de Hervormde Kerk. Nu zeg ik niet dat wij van deze mannen niets kunnen leren, maar iets anders is om juist hen als gids te zien. Dan ga je andere wegen dan Boer, Tukker en Vroegindeweij en naar mij dunkt ook andere wegen dan Van der Schuit, Van der Meiden en Kremer. Ook van al deze mannen gold dat zij slechts ten dele kenden, maar als wij de kerk nodig hebben om de Schrift in haar rijkdom te verstaan, zijn dit namen die ik graag noem.
Huijgen heeft noch de gereformeerde gezindte noch de kerken waartoe hij behoort een dienst bewe-zen met zijn jongste publicatie. Waar het gedachtegoed dat hij heeft ontvouwt ingang vindt zal het geestelijke klimaat steeds meer het karakter krijgen van de breed-orthodoxe middenstroom in de PKN. Grote delen van de gereformeerde gezindte zijn al die kant opgegaan. Het zou verdrietig zijn als de gehele gereformeerde gezindte die kleur zou krijgen.
Ik hoop vurig dat de auteur terugkomt op inzichten die hij heeft ontvouwt. Feitelijk reikt hij zelf de oplossing aan. Zonder enige reserve luisteren naar de Schrift als de stem van de levende God. Daarin wordt ons ontvouwd hoe schuldige zondaren met God worden verzoend en wedergeboren door Gods Geest. De Schrift is onze reisgids op weg naar de rechterstoel van Christus. Zij leert ons op aarde een pelgrim te zijn en zo ook een rentmeester. Zij wijst ons Christus als volkomen Zaligmaker en geeft ons ook de vruchten die kenmerkend zijn voor het toebehoren aan Hem.
Arnold Huijgen, Lezen en laten lezen. Gelovig omgaan met de Bijbel (Utrecht: KokBoekencentrum, 2019), paperback 240 pp., €19,99 (ISBN 9789023958697)