
Welsprekendheid in dienst van het evangelie
Mag welsprekendheid worden gebruikt in dienst van het Evangelie? Met een beroep op 1 Korinthe 2:4 wordt deze vraag nogal eens ontkennend beantwoord. Daar stelt Paulus namelijk: ‘En mijn rede, en mijn prediking was niet in bewegelijke woorden der menselijke wijsheid, maar in betoning des geestes en der kracht’. Het bezwaar tegen die ontkenning is onder andere dat je ook in de opzet van de brieven van Paulus schatplichtigheid aan inzichten van de Griekse retorica vindt.
Heel duidelijk geldt dit voor de brief aan de Galaten. Je kunt de regels die in de Oudheid golden voor de structuur van een rede, terugvinden in deze brief. Na een epistolair opschrift volgt de inleiding (1:1-5). Dan volgt de narratio of vertelling. Aan de hand van autobiografische opmerkingen wordt de relevantie van de rede belicht (1:11-2:14). De stelling geeft het thema van de rede aan (2:15-21). Dat thema wordt toegelicht in de bewijsvoering (3:1-6:10). Er wordt geëindigd met een aansporing (6:12-17). In Galaten 6:11 vind je dan de door Paulus eigenhandig geschreven letters, waaruit de authen-ticiteit van de brief kan worden afgeleid.
Wanneer Paulus zich kritisch uitlaat over welsprekendheid heeft hij aan de sofisten gedacht. Voor hen was welsprekendheid een doel op zichzelf en stond zij niet in dienst van de waarheid. Sofisten konden met evenveel gemak twee meningen, die elkaar volstrekt uitsloten, met hetzelfde vuur verdedigen als hen dat werd gevraagd.
De Bijbel bevat in literair opzicht tal van elementen van schoonheid. Dat moet ons op zijn minst voorzichtig maken om literaire schoonheid en de waarheid van het Evangelie als zaken te zien die niet met elkaar zijn te verbinden. Augustinus was vóór zijn bekering retor. Mede door de faam van Ambrosius als welsprekend prediker begaf Augustinus zich in Milaan onder diens gehoor. Na zijn bekering was voor Augustinus retorica ondergeschikt aan de boodschap van het Evangelie. Juist omdat welsprekendheid voor Augustinus geen doel op zich was, was hij als redenaar nog vuriger dan een antiek retor placht te zijn.
Wie was George Whitefield?
Wie onder predikers, die er in de loop van de eeuwen zijn geweest, naar een voorbeeld van een machtig redenaar zoekt, komt dan zeker de naam van George Whitefield tegen. In 2014 was het driehonderd jaar geleden dat hij werd geboren op 16 december van de toen nog in Groot-Brittannië gehanteerde Juliaanse kalender. Zijn moeder beheerde een herberg (inn) in Gloucester. Zij was al jong weduwe en een tweede huwelijk liep stuk. Bij het helpen in de herberg ontdekte George reeds op jeugdige leeftijd dat hij acteergaven had. Toch is Whitefield geen acteur maar prediker van het Evangelie geworden. Hij werd één van de leiders van het Evangelical Revival.
Toen hij aan het Pembroke College van de universiteit van Oxford studeerde, werd hij lid van de zogenaamde Holy Club. Dat was een studentenclub die strikt volgens de regels van de universiteit van Oxford wilde leven, ook als het ging om bestudering van de Bijbel, vasten en het dagelijks ten avondmaal gaan. De geestelijke kleur van de Holy Club was die van de hoogkerkelijke en sacramen-talistische richting binnen de Kerk van Engeland.
Opmerkelijk is dat bijna alle leden van de Holy Club vastliepen met de hoogkerkelijke vroomheid, en belijders en predikers werden van het Evangelie van vrije genade. De eerste bij wie het licht van het Evangelie opging, was Whitefield. Middel hiertoe was het lezen van het boek van de Schotse episco-pale theoloog Henry Scougal The Life of God in the Soul of Man (Het leven van God in de ziel van een mens). Niet lang daarna werd hij op 29 juni 1737 door Martin Benson, bisschop van Gloucester tot diaken bevestigd. Het diakenambt heeft in de Kerk van Engeland een andere invulling dan in het gereformeerde protestantisme. Evenals reeds in de Vroege Kerk het geval was, is het de laagste sport op de ladder van de kerkelijke hiërarchie. Als diaken ontving Whitefield het recht om te preken.
De indruk die Whitefields prediking maakte
Een week na zijn wijding tot diaken hield Whitefield zijn eerste preek in St. Mary de Crypt kerk in Gloucester over Prediker 4:9-12. De preek had als titel De noodzaak en natuur van gemeenschap in het algemeen en godsdienstige gemeenschap in het bijzonder. Whitefield beklemtoonde dat Christenen elkaar dienen bij te staan in de opbouw van het geloof. Hij wees erop dat allereerst wedergeboorte nodig is en dat de vrucht daarvan een godzalig leven is. De preek maakte op de vele aanwezigen een diepe indruk. Dat had te maken met de inhoud, maar ongetwijfeld toch ook met de voordracht.
Een aantal hoorders was het kennelijk niet met de prediking eens. Zij klaagden bij bisschop Benson dat vijftien mensen door de preek gek waren geworden. Benson deelde duidelijk niet de antipathie tegen een appellerende, onderscheidende en ontdekkende prediking die in de achttiende eeuw typerend was voor vrijwel alle prelaten. Zijn reactie was dat hij niet hoopte dat de gekheid vóór de komende zondag al vergeten zou zijn.
Op 17 februari 1739 ging Whitefield in Kingswood ten zuiden van Bristol voor het eerst in de open lucht voor. In dit mijnwerkersdistrict was geen kerkgebouw. Zo’n tweehonderd mijnwerkers, met hun vrouwen en kinderen meegerekend, kwamen onder zijn gehoor. Onder de prediking zag men de tranen van de mijnwerkers stromen over hun met kolengruis bedekte gezichten. Het vormde het begin van de vele openluchtpreken die Whitefield heeft gehouden. Met vele duizenden en soms naar Whitefields eigen schatting in Cambuslang in Schotland wel 30.000 hoorders. Een indrukwekkende prestatie in een tijd dat er nog geen geluidsversterkers waren.
Whitefield predikte vol passie. Hij kon ook zijn tranen de vrije loop laten. Zijn prediking was zeer beeldend en werd door tal van gebaren ondersteund. Al bereidde Whitefield zijn preken grondig voor, hij gebruikte geen aantekeningen bij het houden ervan. David Garrick, één van de bekendste en begaafdste Engelse acteurs uit de achttiende eeuw, zei eens dat hij er een vermogen voor over zou hebben als hij ‘Oh’ kon uitroepen zoals Whitefield dat deed of ‘Mesopotamië’ uitspreken als deze grote prediker.
Benjamin Franklin, één van de ‘founding fathers’ van de Verenigde Staten ging als het even kon Whitefield beluisteren en dat terwijl hij als deïst geen enkele affiniteit had met diens boodschap. Franklin merkte op: ‘Elke klemtoon, elke nadruk, elke verandering van stem was zo perfect geplaatst dat ook als men niet geïnteresseerd was in het onderwerp, men niet anders dan met vreugde naar de verhandeling kon luisteren, vergelijkbaar met het beluisteren van een excellent uitgevoerd muziek-stuk.’ Franklin kon ook altijd horen of Whitefield een bepaalde preek voor het eerst hield of het al meer dan eens had gedaan. In het laatste geval was de voordracht nog weer beter.
In zekere zin zouden we kunnen zeggen dat Whitefield als prediker acteerde, maar dan wel met het doel om zijn hoorders te doordringen van de waarheid van het Evangelie. Daarvan was ook Franklin overtuigd. Hij achtte hem een oprecht en integer mens. Maatschappelijk schatte hij ook de prediking van Whitefield positief in. Hij zag hoe levens ten goede veranderden waar deze prediking ingang vond. Whitefield en Franklin zijn bevriend geraakt. Het heeft Whitefield diep verdriet gedaan dat Franklin zelf nooit voor de waarheid van het Evangelie werd gewonnen en een maatschappelijk acceptabele levenswandel als genoegzaam zag voor de eeuwigheid.
Prediking moet de werkelijkheid van het Evangelie recht doen
In een preek over Henochs wandel met God geeft Whitefield zelf aan waarom hij alle gaven en middelen van welsprekendheid waarover hij beschikte in dienst van de prediking van het Evangelie gebruikte. Hij vertelt in deze preek hoe George Sheldon, aartsbisschop van Canterbury, in 1675 een ontmoeting had met de heer Butterton, een in die tijd bekende toneelspeler. De aartsbisschop vroeg hem: ‘Kunt u mij vertellen meneer Butterton hoe het mogelijk is dat jullie toneelspelers op de planken jullie toeschouwers diep kunnen ontroeren, terwijl het toch gaat om denkbeeldige zaken, terwijl wij in de kerk spreken over werkelijke dingen en onze luisteraars horen ze aan alsof ze denkbeeldig zijn.’
Het antwoord van Butterton was veelzeggend, zo merkt Whitefeld op. ‘Wel, Lord aartsbisschop,’ zo zei Butterton, ‘de reden is zeer duidelijk. Wij toneelspelers spreken op de planken over denkbeeldige dingen alsof zij werkelijk zijn, en u op de preekstoel spreekt over werkelijke dingen alsof zij denkbeeldig zijn.’ Nu dat laatste kon van Whitefield bepaald niet worden gezegd. Niet alle emotie die onder zijn prediking verwekt werd, was vrucht van de Heilige Geest. Bij het ouder worden, ging Whitefield zich dat meer realiseren. Echter, dat deed niets af aan zijn overtuiging dat hij zijn gaven van welspre-kendheid moest blijven gebruiken.
Inhoud van de prediking
Van meet af aan heeft Whitefield in zijn prediking zowel de noodzaak van de wedergeboorte als de oproep tot bekering naar voren gebracht. Al vrij spoedig kreeg ook de boodschap van de rechtvaardiging door het geloof een vaste plaats in zijn prediking. De vrijspraak van een christen is niet gebaseerd op iets in hem – en dat geldt ook van het werk van Gods Geest in hem – maar op de gerechtigheid van Christus buiten hem. Deze gerechtigheid wordt in het Evangelie aangeboden en omhelst door geloof.
Whitefield predikte dat de zaligheid alleen uit genade is. Hij wist dat God een mens tot de zaligheid heeft uitverkoren en niet omgekeerd. De zekerheid dat God de Zijnen nooit verlaat, gaf hem grote troost. De prediking van de soevereiniteit van God stond bij hem dan ook in het kader van de troost die dat biedt aan de kinderen van God. Hij wist ook dat juist deze leer een kind van God ootmoedig maakt. In een preek over 1 Kor. 1:30 merkte hij op: ‘Ik kan niet zien hoe ware ootmoed verkregen kan worden zonder kennis van de leer van de verkiezing’.
In een brief aan John Wesley die in tegenstelling tot Whitefield de leer van de verkiezing niet kon aanvaarden, schreef hij: ‘Hoewel ik vasthoud aan de leer van de bijzondere verkiezing, bied ik Christus vrij aan iedereen aan’. Hoe hij dat deed, komt naar voren uit een passage uit één van zijn preken: ‘O kom, kom, zie toch wat het is om eeuwig leven te hebben. Weiger dat toch niet. Zondaar, haast u. Moge de genade van de goede Herder u trekken. Als u Zijn stem nooit hebt gehoord, God geve dat het nu mag zijn. O kom, kom, kom tot de Heere Jezus Christus. Ik beveel u in Zijn hoede aan’.
Men schat dat Whitefield ongeveer dertigduizend maal het Woord heeft verkondigd. Dan gaat het om achttienduizend diensten en twaalfduizend andere toespraken. Whitefield is in Amerika overleden. Toen hij op zaterdagmiddag 29 september 1770 vanuit Portland in Exeter in Massachusetts aankwam, was hij niet van plan te preken. Er bleek echter een platform opgericht en duizenden mensen stonden te wachten. Hij besloot toch te preken. Een omstander merkte op toen hij naar het platform ging: „U lijkt mij meer geschikt om naar bed te gaan dan te preken.” Whitefield gaf hem gelijk, maar vervolgde terwijl iedereen het kon horen: „Heere Jezus, ik ben wel versleten in Uw dienst maar niet van Uw dienst. Als ik mijn loop nog niet heb geëindigd, laat mij gaan en nogmaals in de open lucht voor U spreken, Uw waarheid verzegelen, en dan naar huis gaan en sterven.”
Vervolgens is Whitefield vanuit Exeter naar Newburyport gereisd. ’s Avonds kwam hij aan bij de pastorie van Jonathan Parsons, predikant van Old South Presbyterian Church. Een grote schare bevond zich voor de pastorie en vroeg te preken. Ondanks zijn grote vermoeidheid durfde hij de mogelijkheid om het Evangelie te verkondigen niet af te slaan. Halverwege de trap leidend naar de deur van de pastorie preekte hij Christus, terwijl hij een kaars in zijn hand had. Vroeg in de zondagmorgen van 30 september 1770 overleed deze grote prediker die maar één wens had om al zijn talenten te gebruiken om zondaren tot Christus te leiden. Daarin is hij nog altijd navolgenswaardig, al zullen er weinig predikers zijn die de gave van welsprekendheid in die mate bezitten als Whitefield.
Arnold Dallimore, George Whitefield: Life and Times of the Great Evangelist of the 18th Century Revival, twee delen (Edinburgh: The Banner of Truth, 1980), hardcover 1232 pp., ₤48,– (ISBN 9780851517308)
De uitgebreidste biografie over Whitefield die tot dusver is verschenen. Dallimore plaatst Whitefield in het kader van zijn tijd en in dat van het Evangelical Revival. Een werkelijk schitterend werk.
The Sermons of George Whitefield, geredigeerd en van een inleiding voorzien door Lee Gatiss, twee delen (Wheaton: Crossway, 2012), hardcover 976 pp. $65,– (ISBN 9781433532450)
Lee Gatiss is de directeur van Church Society, een vereniging die als doel heeft de Kerk van Engeland te hervormen en terug te brengen tot het Bijbelse geloof. Zij doet dit in de wetenschap dat de Kerk van Engeland vanuit haar geschiedenis en belijdenis als een gereformeerde kerk moet worden gezien. Dit maakt begrijpelijk dat haar directeur de preken van George Whitefield redigeerde en opnieuw liet uitgeven.
Al zijn de gereformeerde anglicanen – zeker in Engeland zelf – een kleine minderheid, historisch hebben juist zij het recht zich anglicaan te noemen. De door Gatiss verzorgde uitgave bevat de 57 preken die Whitefield zelf heeft gepubliceerd met nog twee andere die van uitzonderlijk historisch en theologisch belang zijn. Whitefield zelf heeft geklaagd dat er preken van hem uitkwamen gebaseerd op stenoverslagen van hoorders, waarin hij zichzelf niet herkende
In zijn inleiding wijst Gatiss erop dat Whitefield een model is voor die op gereformeerde wijze anglicaan willen. Dan denkt hij niet in de laatste plaats aan de wijze waarop theologie en godsvrucht bij hem zijn verbonden. Prediking was voor hem meer dan louter uitleg. Echte prediking doet een appel op het hart. Zijn laagkerkelijke opstelling maakt het ook niet-anglicanen gemakkelijk zich met Whitefield te identificeren en van hem te leren.
Voor Whitefield overtrof het Evangelie van Gods genade de betekenis van kerkelijke scheidslijnen. Veel meer dan de gebroeders Wesley was hij bereid met christenen buiten de Kerk van Engeland samen te werken. Als schaduw kunnen we stellen dat hij zo een wat individualistische godsvrucht bevorderde. Terecht zegt Latiss dat het beste remedie daartegen een plaatselijke gemeente is die met het Evangelie ook buitenstaanders wil bereiken.
Latiss laat zien dat Whitefield bepaald niet van mening was dat prediking in betoning van Geest en kracht goede voorbereiding uitsluit. Hij was in staat een scala van klassieke auteurs te citeren als hij sprak voor een academisch publiek. Dat verklaart dat naast ongeschoolde mijnwerkers, mensen behorend tot de elite van Engeland de prediking van Whitefield konden waarderen. Inhoudelijk was zijn prediking gevormd door de theologie van reformatoren en puriteinen. Hij bestudeerde hun geschriften nauwkeurig om meer zicht te krijgen op de boodschap van de Bijbel. Dagelijks las hij ook het Griekse Nieuwe Testament.
Whitefield leefde in de achttiende eeuw. Dat was de eeuw van de Verlichting. De rede werd de maat van alle dingen. Latiss wijst erop dat voor Whitefield een goed gebruik van het verstand onderwerping aan Gods openbaring inhoudt. Dan is er niets zo dwaas en onredelijk dan in ongeloof en onbekeer-lijkheid voortleven.
Latiss legt er in zijn inleiding de vinger dat wij Whitefield geen recht doen als wij hem als een evangelist zien die geen belangstelling had voor theologie en dogmatiek. Telkens weer onderstreepte hoe esentieel het is de Bijbel als de volstrekt betrouwbare en de enige norm en bron van ons geloof te zien. Hij was diep overtuigd van de waarheid van Gods eeuwige en soevereine verkiezing en beleed dat onze rechtvaardiging enkel en alleen gegrond kan zijn op de toegerekende gerechtigheid van Christus.
In het belang dat hij hechtte aan de leer van het verbond blijkt hij een leerling van de puriteinen. Achter het verbond van de genade in de tijd staat de eeuwige vrederaad van God. Dat verklaart waarom het verbond van genade vast en onwankelbaar is. De leer van het verbond was voor Whitefield onlosmakelijk verbonden met die van de volharding van de heiligen. Terwijl het verbond der werken verbroken kon worden, is het verbond van genade een onverbreekbaar verbond en garandeert het de zaligheid van allen die er in de diepste zin toe behoren.