
Op deze website vindt u meerdere bij over ds. Hofman (1902-1975). Hofman kon zeer gevat zijn. Door genade was deze gevatheid geheiligd om eigengerechtigen terecht te wijzen en vooral om zondaren voor voor Christus te winnen. Ik vermeld drie voorvallen waaruit dat blijkt.
Het eerste voorval laat zien hoe Hofman met spanningen en meningsverschillen in zijn gemeente kon omgaan. Toen aan het einde van de negentiende eeuw de fiets als vervoersmiddel populair begon te worden, waren velen in kerkelijke kring van mening dat een vrouw niet behoorde te fietsen. In de jaren dertig van de twintigste eeuw werd deze opvatting in de gemeente van Hofman nog gevonden. Nu verloor een godvrezende vrouw uit zijn gemeente haar man. Om haar gezin te onderhouden ging zij op de fiets naar werkhuizen. Dat was de aanleiding dat een viertal gemeenteleden bij Hofman kwamen klagen. Hoe kon een vrouw die de fiets gebruikte., het Avondmaal vieren.
Hofman had zelf geen bezwaren tegen een dergelijk gebruik van de fiets, maar hij begon daarover geen discussie. Integendeel, hij zei dat hij blij was dat men met deze klachten bij hem kwam. Het probleem was echter, zo bracht hij naar voren, dat deze vrouw, ik meen, vijf gulden in de week nodig had om haar gezin te onderhouden. Dus als elk van hen wekelijks daarvan een kwart voor zijn rekening wilde nemen, dan was het probleem uit de wereld. Dan moeten we in ons geld aan een bedrag van een vijftig euro p[er week denken. De afloop zal waarschijnlijk duidelijk zijn. Tot het deze kant op ging, bleken de bezwaren toch minder diep te zitten en over het fietsen van deze weduwe zijn geen klachten meer gehoord.
Da nu twee voorvallen die laten zien hoe Hofman buitenstaanders voor Christus zocht te winnen. Hij bezocht eens één van zijn gemeenteleden in het Dijkzigtziekenhuis te Rotterdam. Toen hij een lift binnen stapte die al behoorlijk vol was, merkte één van de aanwezigen op: ‘Daar heb je weer zo’n doodgraver.’ Onmiddellijk reageerde ds. Hofman met de woorden: ‘Meneer, dat hebt u fout, ik ben geen begrafenisbedienaar, maar ik zit in de handel.’ Al de mensen in de lift luisterden inmiddels belangstellend. ‘Waar handelt u dan in?,’ vroeg de man die hem eerst een doodgraver genoemd had. Toen vertelde ds. Hofman dat hij in goud handelde en het voor niets weg wilde geven, maar dat niemand er belang bij had. In nog geen paar minuten tijd legde hij het Evangelie van verzoening door voldoening uit. Toen hij uit de lift stapte, zeiden al de mensen in de lift: ‘Dag, dominee.’ Zij hadden begrepen en bemerkt, dat zij met een dienstknecht van Christus te doen hadden, en hij had hen het goud aangeboden om niet.
Het tweede voorval vond plaats aan het einde van de jaren veertig. Aan ds. Hofman werd gevraagd de begrafenis te leiden van een vrouwtje uit een volksbuurt in Schiedam. Toen hij aan het sterfhuis kwam, voelde hij bij de familieleden de tegenstand. Zij moesten van een dominee in zijn zwarte pak niets hebben. Zij ontdooiden echter wat, toen ds. Hofman zei dat hij eigenlijk helemaal geen dominee was, maar slechts een eenvoudige schippersjongen. De zoons van de overledene kwamen er openlijk voor uit dat zij C.P.N. stemden, een partij die toen in havenbuurten zeer populair was. Tot hun grote verbazing, antwoordde ds. Hofman: ‘Dat kan ik goed begrijpen, want ik ben vroeger ook een communist geweest.’ Nu was het ijs helemaal gebroken. Daar wilden zij meer van weten.
Hij ging hen toen vertellen dat hij vroeger enkel en alleen zijn eigen ik had gezocht. Hij wilde zelf heer en meester zijn, en zich door niemand laten gezeggen. ‘Het echte communisme,’ zo ging hij voort, ‘is dat wij het belang van de ander zoeken en wat wij over hebben met anderen willen delen.’ ‘Maar zo was het bij mij niet,’ zei hij. ‘Ik wilde er alleen zelf beter van worden. Ik dacht niet aan een ander, maar alleen aan mezelf.’ De ruwe havenarbeiders gaven eerlijk toe, dat het bij hen eigenlijk niet anders was. ‘Eigenlijk zijn wij dan geen goede communisten,’ zei ds. Hofman. ‘Feitelijk is er maar één echte communist.’ Nu, de mannen waren benieuwd wie dat wel was.
‘De enige, echte communist,’ zo zei ds. Hofman, ‘is God Zelf.’ Dat hadden die havenarbeiders nog nooit gehoord. Heel eenvoudig heeft hij toen verteld dat God Zijn Zoon heeft gezonden niet om er Zelf beter van te worden, maar om verloren zondaren te redden. Hij betuigde hoe de Heere hem te sterk was geworden en hij met al zijn eigen goede bedoelingen overboord was gegaan om de zaligheid in Christus te vinden. De tijd vloog om. Toen hij opstapte, zei de familie: ‘Wij hadden nooit geweten dat een dominee zo was.’ Zonder enige problemen kon ds. Hofman de rouwdienst leiden en de familie heeft met eerbied en aandacht geluisterd.