Wat betekent ‘Christus alleen’? (1)

Alleen toegang tot God door Christus

Als het gaat om de betekenis van de Reformatie is een van de typeringen die wordt gebruikt Christus alleen (so­lus Christus). Daarmee wordt bedoeld dat de Reformatie heeft onderstreept dat wij alleen door Christus toegang tot God krijgen. Zijn offer is de enige en volkomen grond van onze zaligheid. Daar mogen en moeten wij elkaar op wijzen. We mogen voor anderen bidden dat zij daarop zicht houden en zicht krijgen. De voorbede van ontslapen kinderen van God hebben we daarbij niet nodig. Zelfs niet die van Maria, ook al hoeft een christen van de Reforma­tie op zich geen bedenkingen te hebben om haar moeder Gods te noemen.

Volgens de Rooms-Katholieke Kerk is de kerk een uitbrei­ding en voortzetting van de menswording van de Heere Jezus Christus. Alleen via de kerk kan men met de Hee­re Jezus in contact komen. Men is aangewezen op haar ambtsdragers in wie Christus Zelf op grond van hun wij­ding tegenwoordig is. In de eucharistie wordt Christus door de priester lichamelijk present gesteld en wordt, naar men meent, Zijn ene offer hernieuwd. Calvijn heeft geleerd dat de Heere Jezus werkelijk aanwezig is als het Heilig Avondmaal bediend wordt. Door Zijn Geest is Hij tegenwoordig en verbindt Hij al de Zijnen aan Zichzelf en bedient Hij hen uit Zichzelf. De Reformatie heeft gesteld dat wij de Heere Jezus Christus moeten zoeken aan de rechterhand van Zijn Vader.

De kerk heeft een verwijzende en geen bemiddelde func­tie als het gaat om het kennen van de Heere Jezus Chris­tus. Een ware ambtsdrager is daaraan te herkennen dat zijn boodschap kan worden samengevat in de woorden van Johannes de Doper: ‘Zie het Lam Gods Dat de zonde der wereld wegneemt’ (Joh. 1:29). De kerk is overal waar het Woord van God recht bediend wordt, dat wil zeggen overal waar de Heere Jezus Christus als de enige en volko­men Zaligmaker wordt verkondigd.

*

Aan Christus krijgen we deel door de werking van Gods Geest

Helaas is de typering ‘Christus alleen’ meer dan eens zo opgevat dat in de prediking enkel en uit-sluitend over het werk van de Heere Jezus Christus voor ons en bui­ten ons mag worden gesproken. Aandacht voor het werk van Zijn Geest in ons wordt dan als christenprediking en geen Christus-prediking afgedaan. Nu is het waar dat er op een onjuiste en ongezonde wijze over de kenmerken van de kinderen van God kan worden gesproken. Echter, dat betekent niet dat er daarom in het geheel niet over gesproken moet worden.

In de prediking behoort niet alleen Christus uitgeschilderd, voorgesteld en aangebo­den te worden, maar moet ook de vraag worden gesteld: hoe staat u tegenover Hem? Wat dunkt u van de Christus? In de vier evangeliën wordt allereerst een portret van de Heere Jezus Christus Zelf getekend, maar in relatie met dat portret worden ook Zijn volgelingen getypeerd en getekend. De Heere Jezus Zelf deed dat onder andere in de zaligsprekingen. Daar toont Hij ons wie het zijn die ge­hoor hebben gegeven aan Zijn roepstem: ‘Kom herwaarts tot Mij, allen die vermoeid en belast zijt en Ik zal u rust geven’ (Matth. 11:28).

Ik denk ook aan het boek van de Psalmen. Een boek dat bij uitstek een christologisch Bijbelboek is. Juist daarom is dit Bijbelboek het meest geciteerde Bijbelboek in het Nieu­we Testament. Uiteindelijk is in de Psalmen, in de persoon van de psalmisten, de Heere Jezus Zelf aan het Woord. De psalmisten spreken niet alleen over Hem maar ook namens Hem. Tegelijkertijd moeten we zeggen dat wij in de Psalmen Gods kinderen in het hart kijken. Wie niet over het werk dat Christus door Zijn Geest in ons werkt, wil spreken, loopt met de Psalmen vast.

Calvijn schreef in het derde boek van zijn Institutie: ‘En in de eerste plaats moeten wij weten, dat al wat Christus tot zaligheid van het menselijke geslacht geleden en gedaan heeft, voor ons zonder nut en van geen gewicht is, zo lang Christus buiten ons is en wij van Hem gescheiden zijn. Dus moet Hij, om ons te kunnen meedelen wat Hij van de Vader ontvangen heeft, de onze worden en in ons wonen.’ Hij maakt dan duidelijk dat wat over Christus gezegd is, ons ten voordeel is door de verborgen werking van de Heilige Geest.

Heel verdrietig en vooral ook on-Bijbels is het als de uitdrukking ‘Christus alleen’ gebruikt wordt om te zwij­gen over het vernieuwende en vertroostende werk van de Heilige Geest in ons. Dat is niet alleen on-Bijbels, het doet ook geen recht aan de gereformeerde belijdenis. Zo wordt in artikel 29 van de Nederlandse Geloofsbelijde­nis niet alleen over de kenmerken van de ware kerk maar ook over de merktekenen van de ware gelovigen gespro­ken.

Het volgende wordt dan genoemd: ‘te weten uit het geloof, en wanneer zij, aangenomen hebbende den enigen Zaligmaker Jezus Christus, de zonde vlieden en de gerechtigheid najagen, den waren God en hun naas­te liefhebben, niet afwijken, noch ter rechter-, noch ter linkerhand, en hun vlees kruisigen met zijn werken. Alzo nochtans niet, alsof er nog geen grote zwakheid in hen zij, maar zij strijden daartegen door den Geest al de da­gen huns levens; nemende gestadiglijk hun toevlucht tot het bloed, den dood, het lijden en de gehoorzaamheid des Heeren Jezus, in denwelken zij vergeving hunner zonden hebben, door het geloof in Hem.’

Dagelijks moet onze bede zijn: ‘Heere, maak mij Uwe we­gen door Uw Woord en Geest bekend’. In die weg krijgen we zicht op de Heere Jezus Christus en houden we zicht op Hem. Zo leren wij ook uit Hem en tot Hem te leven. Het werk van de Heere Christus buiten ons en voor ons wordt zo ons persoonlijk houvast. We leren zo samen met al de heiligen de liefde van Christus kennen die ons ver­stand te boven gaat. De liefde van Christus Die op het diepst gestalte kreeg in Zijn dood aan het kruis, wordt door de Geest van de opgestane Heere in onze harten uitgestort.

*

Het onderscheid tussen schepping, verzoe­ning en voleinding

In de twintigste eeuw is aan de uitdrukking ‘Christus al­leen’ een nieuwe wending en betekenis gegeven. Deze uitdrukking krijgt dan niet allereerst een soteriologische betekenis (we krijgen alleen door Christus toegang tot God), maar een epistemologische betekenis (we mogen over God enkel en alleen spreken vanuit het verzoenend werk van Christus). Zeker is dat wij sinds de zondeval al­leen vanuit de bijzondere openbaring waarvan Christus de hoofdinhoud is ware Godskennis kunnen hebben. Al­leen als we met God verzoend zijn door de dood van Zijn Zoon krijgen we echt zicht op God. Alleen in Zijn licht zien wij het licht.

Dat betekent niet dat we over God alleen in het licht van het verzoenend werk van Christus kunnen spreken. Nog voordat wij het werk van God als Schep­per en Verlosser aan de orde stellen, moeten we over Hem spreken als de drie-enige God. God is in Zichzelf de Drie-enige, afgezien van Zijn relatie tot de schepping. Bij­bels gezien kunnen wij nooit aan de schepping denken zonder aan God te denken, maar is het wel mogelijk aan God te denken zonder aan de schepping te denken. Dan denken we aan de Vader, de Zoon en de Heilige Geest. Ook daarom is het onjuist te stellen dat wij over God al­leen kunnen spreken in de context van het verzoenend werk van Christus.

‘Christus alleen’ in de zin van de Reformatie betekent even­min dat we over de schepping en over God als Schepper alleen maar kunnen spreken in het licht van de verzoe­ning. Schepping en  verzoening zijn twee onderscheiden werken van God en geen twee kanten van een en dezelf­de zaak. Dat laatste is door Karl Barth (1886-1968) gesteld. In Nederland werd zijn gedachtegoed niet in de laatste plaats door Oepke Noordmans (1871-1956) en Kornelis Heino Miskotte (1894-1976) verbreid. Nog altijd vindt het gedachtegoed van deze theologen ingang. Hun invloed neemt in delen van de kerk eerder toe dan af.

Geef een reactie

Vul je gegevens in of klik op een icoon om in te loggen.

WordPress.com logo

Je reageert onder je WordPress.com account. Log uit /  Bijwerken )

Facebook foto

Je reageert onder je Facebook account. Log uit /  Bijwerken )

Verbinden met %s