De vergeving van zonden blijft een wonder

Gods genade blijft nieuw

Als het gaat over de vergeving van zonden, zijn er maar twee mo­gelijkheden. Of je schuld staat nog open, of de rekening is door Chris­tus betaald. Het geloof in de vergeving der zon­den is echter een zaak die het hele leven lang beoefend wordt. Een kind dat een heel mooi cadeau krijgt, is er soms zo van onder de in­druk is dat het zegt dat zijn broers en zusjes er ook mee mogen spelen. Maar die woorden zijn vaak gauw verge­ten. Je moet niet gek opkijken als dat­zelfde kind na een week zegt: ‘Afblijven. Dat is van mij. Ik heb het gekregen.’ Zo moet dat nu niet zijn met de vergeving van zon­den. Dat blijft, als het goed is, een wonder. ‘Is dat nu echt voor mij? Als het voor mij kan, kan het zeker voor een ander.’

Spreken nu al Gods kinderen zo? De Bij­bel leert ons, dat het moge­lijk is dat wij onze eerste liefde verla­ten. De ver­geving van zonden be­gint vanzelfsprekend te worden. Het hoofd wordt gevuld met kennis. We zijn zeer goed thuis geraakt in de gere­formeerde leer en hebben heel wat bevinding opgedaan. Wat gaat er dan gebeuren? Wel, dan gaan wij ande­ren de les lezen. ‘Dit zal er moe­ten gebeuren en dat zal er moeten zijn.’

Als dat zo is, heeft de kennis ons opgebla­zen gemaakt. Het gaat om de lief­de, want de liefde sticht. Als wij onze eerste liefde verla­ten hebben, weet God ons wel te vin­den. Er kan een tijd overheen gaan, maar God laat het zo niet. Hij slaat ons. Het kan ge­beuren dat we heel hard geslagen worden. Dan blijft er niets van ons over. Er blijft niets over van onze bevin­ding. Er blijft niets over van onze bekering waarmee we anderen om de oren sloe­gen. Weet u wat er wel overblijft? De roep: ‘O God, wees mij zon­daar genadig.’

God han­delt zo met ons om ons weer op de juiste plaats te brengen. Hij wil dat de vergeving van zonden voor ons een wonder blijft. Hij zorgt er­voor dat het opnieuw een wonder voor ons wordt. Wij mogen God wel veel vragen om zelfken­nis. Wie toeneemt in zelfken­nis, gaat ook toenemen in de kennis van onze Heere Jezus Christus. Laat het toch zo zijn dat Gods barmhartig­heden elke mor­gen  nieuw voor ons zijn.

*

We hoeven nooit meer in Gods gericht te komen

In de Heidelbergse Catechismus staat ook nog dat de ver­ge­ving van zon­den betekent, dat wij nimmermeer in Gods gericht be­hoeven te komen. Wanneer een onbekeerd mens, een mens die niet gereinigd is door Chris­tus’ bloed, sterft, komt Hij voor Gods gericht te staan. Voor Gods kin­deren ligt dat anders. Zij worden met het sterven door hun Vader thuis gehaald. Zij mogen opgaan tot Gods altaren. ‘Tot God, hun God, de Bron van vreugd, Die, na kortstondig onge­neugt’, hen eindeloos ver­heugt.’

Een kind van God is in dit leven in Gods gericht ge­plaatst. Daar leerde hij het recht Gods goedkeuren. Daar leerde hij belijden dat hij de eeu­wige rampzaligheid verdiend heeft. Maar daar leerde hij ook het oog slaan op Christus, de overste Leidsman en Voleinder des geloofs. Gods kinderen zijn in dit leven vrijge­spro­ken van schuld en straf en daarom behoeven ze na dit leven niet meer in Gods gericht te verschijnen. Hun zonden, ook hun zondige aard waarmee ze hun leven lang te strij­den hebben, zijn hen om Christus’ wil vergeven. En die zon­dige aard wordt bij het ster­ven weggenomen door de kus van Gods eeuwi­ge liefde.

 Gods kinderen behoeven na dit leven niet in Gods ge­richt te ver­schijnen. En in dit leven? In dit leven evenmin, nadat God ons tot Zijn kinderen heeft aangenomen. Het kan gebeuren dat je hart je ver­oordeelt. Je komt zo veel zonden en ongerech­tigheden in jezelf tegen. Veel meer dan je ooit vermoed had. Je zondige aard be­zorgt je meer last dan je ooit gedacht had. Je hart veroordeelt je. Maar wat staat er dan in het on­feilba­re Woord van God? ‘God is meerder dan ons hart, en Hij kent alle dingen’ (1 Johannes 3 vers 20). Deze boodschap heeft God ons door mid­del van Zijn Woord be­kendgemaakt. Deze boodschap mag, ja deze bood­schap moet overal verkon­digd worden. ‘Predikt het Evan­ge­lie alle crea­turen’ (Marcus 16 vers 15).

Wie door het ge­loof met Christus verenigd is, moet van zijn ei­gen hart getuigen dat het hem keer op keer ver­oor­deelt. Zijn geweten klaagt hem aan dat hij nog steeds tot alle boos­heid geneigd is. Te­gen­over deze veroorde­ling door ons eigen hart, te­genover de aanklacht van ons geweten staat het vrij­sprekend vonnis van God. ‘Wie zal beschuldi­ging in­brengen tegen de uitverko­renen Gods? God is het, Die recht­vaar­dig maakt. Wie is het, die verdoemt?’ (Romeine­n 8 vers 33). En dat vrijsprekend vonnis beves­tigd God keer op keer. Zijn ja blijft ja. Zijn beloften zijn in Chris­tus ja en amen.

Geef een reactie

Vul je gegevens in of klik op een icoon om in te loggen.

WordPress.com logo

Je reageert onder je WordPress.com account. Log uit /  Bijwerken )

Facebook foto

Je reageert onder je Facebook account. Log uit /  Bijwerken )

Verbinden met %s