John Newton (1725-1807) spreekt nog door zijn gezangen en brieven

Inleiding

John Newton (1725-1807) is de dichter van het meest gezongen gezang ter wereld Amazing grace (Genade Gods oneindig groot). Samen met zijn gemeentelid en vriend William Cowper dichtte hij de Olney-hymns waarvan Amazing grace er één was. Naast zijn gedichten heeft deze Angli­caanse predi-kant méér dan door zijn preken door zijn brieven betekenis gehad.

In 1764 verscheen zijn levens­verhaal in een veertiental brie­ven; een levensverhaal een jaar of wat geleden in het Nederlands verscheen onder de titel Genade brengt mij thuis.  Het levensverhaal van Newton was een combinatie van een liefdesgeschiedenis (Newton verhaalt van zijn vurige liefde voor Betsy Catlett die ten­­slotte zijn vrouw werd), een verslag van zeereizen met een bijna schipbreuk (deze verslagen zijn de eeuwen door populair geweest en niet in de laatste plaats gold dat de achttiende eeuw) en vooral een geloofsgetuigenis (Newton vertelt hoe hij geestelijke schipbreuk leed en alle dingen schade leerde achten om de uitnemendheid van de kennis van Christus).

Newton werd door deze publicatie een nationaal bekend persoon. Het was ook de aan­leiding dat William Legge (1731–1801), de tweede graaf van Dartmouth, hem tot hulp­pre­diker van Olney be-noemde. Gewapend met een aanbevelingsbrief van deze Lord ver­voegde Newton zich bij de bisschop van Lincoln. Deze bevestigde hem op 29 april in het ambt van diaken voor Olney en op 17 juni 1764 in dat van priester. Aan­vankelijk leek het erop dat de weg aan het predikantschap in de Anglicaanse Kerk voor Newton onbe­gaan­baar. Kerkelijke hoogwaardigheidsbekleders hadden hun medewerking gewei-gerd omdat hij niet in Oxford of Cambridge had gestudeerd.

John Wesley heeft naar aanleiding daarvan het volgende opgemerkt: ‘Onze kerk eist dat pre­di­­kanten mannen van geleerd­heid zijn, en daarom ontvangen zij een universitaire op­leiding. Maar hoevelen hebben een universitaire opleiding en toch geen enkele geleerd­heid. Toch zijn deze mannen geordend. En nu, iemand van eminente geleerdheid en ook onberispelijk in levens­­wandel kan niet geor­dend worden, omdat hij niet aan een uni­ver­siteit heeft gestudeerd.’ Op wonderlijke wijze baande de Heere echter voor Newton de weg.

*

Enkele feiten uit Newtons leven

In de studeerkamer van de pastorie die hij te Olney betrok, liet Newton boven de haard een steen met een tweetal teksten aanbrengen, namelijk Jes. 43:4 (‘Van toen af, dat gij kostelijk zijt geweest in Mijn ogen, zijt gij verheerlijkt geweest’) en Deut. 15:15 (‘En gij zult gedenken, dat gij een dienstknecht in Egypteland geweest zijt, en dat u de HEERE, uw God, verlost heeft’). Dat had alles te maken met Gods genade aan hem betoond.

John Newton kwam op 22-jarige leeftijd op 21 maart 1748 (10 maart oude tijd­re­ke­ning) bij een storm op de Mid-Atalantic tot bekering. Hij is op 24 juli 1725 geboren in Wapping, een voorstadje van Londen gelegen aan de Thames. Twee dagen later werd hij ge­­doopt in de Old Gravel Lane Independent Meeting, de gemeente waartoe zijn moeder behoorde. Zijn vader die van beroep zeekapitein was, was anglicaan.

Johns moe­der had een zwak­ke ge­zond­­heid. Zij mocht de Heere vrezen. John was haar enige kind. Elizabeth Newton leerde haar zoon de Korte Catechismus, op­ge­steld op de synode van Westminster, een aantal cate­chis­mi op­ge­steld door Isaac Watts, en daar­naast diens gezangen voor kinderen. Haar diep­ste wens was dat haar zoon predikant zou worden. John was nog geen zeven jaar toen zijn moe­­der aan tuberculose (toen een ziekte nog meer gevreesd dan kanker nu) overleed. Het zaad dat zijn moeder has gestrooid, ontkiemde jaren na haar dood.

Als jong ging Newton met zijn vader mee op zeereizen. Hij was een echte autodidact. Zowel op het gebied van wiskunde als van de talen was hij bepaald niet onbegaafd. Bij het uitbreken van een oorlog met Frankrijk in 1744 werd hij gedwongen dienst te nemen bij de marine. Zijn positie als adelborst raakte hij kwijt omdat hij poogde te deserteren. Geestelijk was Newton inmiddels een volstrekte vrij-denker. Op eigen zijn ver­­zoek werd Newton in de haven van Madeira overgeplaatst naar het handels-schip de Per­gasus dat op Guinee voer.

De Pergasus was een slavenschip. Toen de Pergasus het eiland Benaroes verliet, bleef New­ton daar achter in dienst van een slavenhandelaar in de hoop zo fortuin te maken. Deze leefde samen met een zwarte vrouw. Behalve vloeken, spotten en seksuele losbandigheid werd deze periode van zijn leven gekenmerkt door belangstelling voor magische en occulte prak­tijken die in West-Afrika volop werden beoefend. In plaats dat hij fortuin maakte, kwam Newton feitelijk zelf in de slavernij terecht van de zwarte vrouw met wie zijn baas samenleefde.

Na een jaar kwam hij in dienst van andere hande­laar. Hier was zijn positie beter. Meer dan eens werd hij wonderlijk bewaard. In 1747 gaat hij sa­men met een vriend aan boord van de Greyhound om naar Engelland terug te keren. Bij deze terugreis vindt de beslissende wending in Newtons leven plaats

In Engeland aangekomen bezocht hij Mary Catlett, het meisje op wie hij voordat hij bij de marine ging verliefd was geworden. Newton was de jaren erop eerst stuurman en later kapitein op een slaven-schip. Hij behandelde de slaven op menselijke wijze maar zag pas later het zondige van de slaven-handel als zodanig in. Vóór zijn vertrek naar zee deed hij Mary Catlett per brief een aanzoek.

Toen hij terugkwam van zijn eerste zeereis als stuurman vroeg hij Mary metterdaad ten huwelijk en op 1 februari 1750 werden ze in de echt verbonden. Het werd zeer goed huwelijk. Newton was bijzonder ge­steld op Mary, die hij liefkozend Polly noemde. Hij vroeg zich vaak af of hij niet zelfs niet te sterk aan haar verbonden was. Geestelijk was Mary nog onkundiger dan Newton. Newton werd echter ge­­­drongen door de begeerte God nader te leren kennen en werd zo een geestelijke gids voor zijn vrouw.

Tijdens zijn tweede reis als kapitein ontmoette Newton in de zomer van 1754 in St. Kitts in West Indië Ale­xan­der Clunie. Dit contact is voor Newton heel belangrijk geweest. Mede door het onderwijs van Clunie werd Newton een welbewust calvinist. Newton kreeg zicht op het feit dat het verbond der genade eeuwig en onwankelbaar is. Omdat het verbond van gena­de gefundeerd is op Christus’ Midde-laarswerk en niet op de pres­ta­ties van de gelovigen, is het on­mogelijk uit dit verbond te vallen. Het verbond van ge­nade, dat wezenlijk van het verbond der werken verschilt, is de bron van troost en kracht voor een christen.

Van 1755 tot 1764 was Newton werkzaam bij de douane in Liverpool. In kleine kring begon hij de Schriften uit te leggen. Op een gegeven moment ging hij in gemeenten van af­ge­scheidenen het Woord bedienen. Op ongedachte wijze ging de deur voor het pre­di­kantschap in de Anglicaanse Kerk voor hem open. Na de parochie van Olney diende hij tot aan zijn dood in 1806 die van St. Mary Wool­noth in het hartje van Londen. Aan het einde van zijn leven begon zijn geheugen hem in de steek te laten. Meer dan eens betuigde hij in die tijd dat hij nog altijd wist dat hij een groot zondaar was en Christus een groot Zaligmaker.

*

Newton als geestelijke raadsman

Reeds bij zin leven viel het op hoezeer Newton een talent om door middel van brieven geestelijk onderwijs en geestelijke zorg te geven. Steeds waren die brieven die hij schreef van meet af aan voor wijdere verspreiding bedoeld. Eens schreef een vrouw aan Newton dat zij niet kon geloven dat zij het ei­gendom van Christus was, omdat het Evangelie nooit tot haar was geko­men met kracht. Daarop antwoordde Newton het volgende:

‘Als u be­doelt dat u nooit een buitengewone ervaring hebt gehad, zoals een soort ge­zicht of een stem uit de hemel, moet ik u zeggen dat ik in dezelfde om­standigheid verkeer als u. Toch weet ik dat Christus voor zondaren ge­storven is. Ik ben ervan overtuigd dat ik zelf een zondaar ben. Ik weet dat Christus hen nodigt die de rampzaligheid verdiend hebben. Dat geldt ook van mij. Ik weet dat ik ingegaan ben op Zijn uitnodi­ging en mij toever­trouwd heb aan Hem en vanuit de werkingen van Zijn Geest in mijn leven weet ik dat Hij met mij is. Daarom durf ik te betuigen dat Hij ook voor mij is gestorven. Ik weet dat ik Zijn kind ben, omdat Hij mij leert om Abba, Vader te zeggen. Ik weet dat ik van Hem ben, omdat Hij mij in staat heeft gesteld Hem als mijn deel te verkiezen. De liefde waarmee ik Hem liefheb is maar zwak, maar Hij heeft die liefde in mij ontstoken en Hij zorgt dat die liefde niet uitdooft. Omdat het Zijn werk is, weet ik dat vele wateren die liefde niet kunnen uitblussen.’

Als het gaat om standen in de genade zijn de drie brieven die Newton aan John Thornton schreef zeer bekend geworden. Hij nam de gelijkenis van het zaad uit Mark 4:26-29 als uit­gangspunt. De eerste brief gaat over de halm, de tweede over de aar en de derde over het koren in de volle aar. De halm staat voor de gelovigen wier geloofs­leven met de woorden van ‘uit­zien’ en ‘verlangen’ kan worden getypeerd, de aar voor gelovigen die geloofszekerheid heb­ben ontvangen en het koren in de volle aar voor gelovigen die geloofszekerheid paren met diepe ootmoed.

Meer dan in de eerste en derde brief het geval is, gebruik Newton in de tweede brief de eerste per-soon. Kennelijk vond hij zijn eigen geestelijke leven het meest over­eenkomen met de fase getekend in de tweede brief. Toen een vriend hem zei dat hij nooit over de derde fase had kunnen schrijven, als hij die zelf niet had bereikt, kon hij hem daarin niet bijvallen, alhoewel hij wel geloofde dat die staat bereikbaar was.

In de lijn van Luther betoogt Newton dat het bevindelijk onderscheiden van werkverbond en gena­de­verbond niet zo een­voudig is en een levenslange les blijft. Het is, zo schrijft hij, zijn voor­naamste genoegen de volkomen Middelaar te verkondigen, maar er is hier, zegt hij, een ver­schil tussen verstand en beleving. Hoewel wij genodigd worden het water van het leven om niet te nemen, zijn we toch vaak mistroostig als wij in onszelf niets vinden om te betalen. Als wij vrijmoedig door Christus tot God naderen, zijn we veelal weer eerder tevreden over ons eigen geestelijke leven dan verwonderd over de grootheid van Gods genade. Duidelijk is dat voor Newton een christen zijn levenslang een leerling behoort te blijven en in geen enkel opzicht een gearriveerd mens moet zijn.

*

John Newton, The Works of John Newton, vier delen (Edinburgh: Banner of Truth, 2016), hardcover 3032 pp., £65,– (ISBN 9781848715110)

The Banner of Truth verzorgde een nieuwe uitgave in vier delen van al de werken van Newton in het Engels. Zoals bijna altijd het geval is, bevat deze uitgave niet metterdaad alle werken van Newton. Meerdere brieven die hij schreef, komen er niet in voor. Dat geldt ook voor een aantal preek­schetsen. Dat neemt niet weg dat het werkelijk een prachtige uitgave is. Dat geldt allereerst inhoudelijk maar voor deze jongste uitgave van al Newtons werken ook typografisch. Dat vergemakkelijkt het lezen in hoge mate.

*

Tonny Reinke, Newton on the Christian Life: To Live is Christ (Wheaton: Crossway Books, 2015), paperback. 288 pp., $19,99 (ISBN 9781433539718)

In de serie ‘Theologians on the Christian Life’ van Uitgeverij Crossway Books schreef Tonny Reinke een deel over John Newton. Hij is een voormalig journalist die nu als schrijver en onderzoeker in dienst is van desiringgod.org. Op zeer toegankelijke wijze verwoordt Reinke wat wij van Newton kunnen leren met betrekking tot het geestelijke leven. Hij onderstreept het christocentrische karakter van zijn boodschap. Dagelijks zien op Jezus, zo heeft Newton, betuigt, behoort het leven van een christen te stempelen. Alleen zo worden wij bewaard voor verachtering in de genade en mag er sprake zijn van groei in genade. Newton keerde zich tegen de gedachte dat een christen de zonde in dit leven helemaal kan overwinnen. Hij achtte die gedachte schadelijk voor een gezond geestelijk leven. Zij leidt óf tot hoogmoed óf tot wanhoop en geen van die twee is een vrucht van de Heilige Geest. Wie toeneemt in genade zal de klacht van de apostel Paulus uit Romeinen 7 steeds dieper gaan verstaan

Plaats een reactie