Hoe moet het Evangelie in deze veranderende samenleving worden doorgegeven? (1)

Inleiding

Niemand zal ontkennen dat zowel maatschappelijk als kerkelijk zich in Nederland allerlei verande-ringen hebben voltrokken en dat die veranderingen nog steeds doorgaan. Hoe moet te midden daarvan het Evangelie worden bewaard en doorgegeven? On­­ge­acht hoe mensen denken mag en moet aan hen worden verkondigd en doorgegeven dat een mens sinds de zondeval vervreemd is van God en dat er de eeuwen door alleen maar toegang tot God is door Jezus Christus en dat wie werkelijk een christen is dat is dankzij het ingrijpen van God in zijn of haar leven. Een wonder dat de Bijbel weder-geboorte noemt. Het gaat er aller­eerst om dat ook nu men­sen de Drie-enige God als God van vol­komen zaligheid leren belijden.

Laat de kerk ouders ertoe oproepen dit geloofsgoed in hun gezinnen door te geven. In overstemming met het klassieke huwelijksformulier moet duidelijk blijven dat een christelijk huwelijk aangaan, betekent dat je in principe bereid bent van meet af aan kinderen te ontvangen. De taak van een getrouwde vrouw ligt allereerst in haar gezin. Dat geldt bij­zonder als het huwelijk met de kinderzegen wordt bekroond. Het doorgeven van het geloofs­goed is een taak van beide ouders maar zeker voor de eerste levensjaren toch wel heel in het bijzonder van de moeder. Zeker op dit terrein is in het kerkelijk leven een nadere reformatie nodig.

*

Sola scriptura

Ik merk de invloed van de tijdgeest, niet in de laatste plaats als het gaat om het Schriftgezag. Ook mijn cate­chisanten kunnen de vraag stellen: Kan een moslim geen kind van God zijn? Kan iemand die de Drie-eenheid niet aanvaardt een christen zijn of iemand die Jezus niet als Zoon van God erkent? Mijn antwoord is: Hij kan het worden. Daar moeten wij vurig om bidden, maar hij kan het nog niet zijn.

Een christen word je als je als een schuldig zondaar tot God nadert door Jezus Christus. Heel duidelijk spreekt artikel 29 van de Nederlandse Geloofsbelijdenis over de ken­merken van een ware christen. Deze kenmerken veranderen niet in de loop van de tijd. Een christen gehoorzaamt Christus en neemt telkens weer de toevlucht tot Zijn bloed juist ook omdat aan onze gehoorzaamheid nog zo veel ontbreekt, maar aan de Zijne niet.

Een andere vraag die binnen de gemeente gesteld kan worden, is deze: Is er dan toch geen ruimte voor een homoseksuele relatie in liefde en trouw? Kan iemand die het zo praktiseert of breder die visie uitdraagt toch niet een christen zijn? De vraag verraadt al een visie. De Bijbel ge­bruikt liefde en trouw nooit in relatie tot zondig gedrag of je moet denken aan het feit dat men de duisternis liever heeft dan het licht.

Als iemand nu zo denkt?! Dat laat zien dat geloof en bekering nodig zijn als Gods­geschenk, want je denkpatroon – en trouwens ook je gedragspatronen – veranderen, gaat je eigen capaciteiten te boven. Zo wordt concreet dat het geloof een genadegift is. Verdrietig is als met een beroep op hermeneutiek de Schrift mond­dood wordt gemaakt.

Hermeneutiek is bepaald geen neutrale aangelegenheid. Een goede hermeneutiek wordt beheerst door het zelfgetuigenis van de Schrift en is geen zelfstandige factor daarnaast. Was in de Reformatie-tijd het sola Scriptura actueel richting kerke­lijke tradities, nu is het actueel richting de tijdgeest en dan noem ik in het bijzonder de visie op seksualiteit en op de positie van de vrouw.

*

Moet de kerk de omliggende cultuur volgen?

Meer dan eens wordt gesteld dat veranderingen in de cultuur vragen om een heroverweging van de afwijzende houding ten opzichte van samenwonen, homoseksualiteit en dergelijke ethische kwesties, omdat deze gekoppeld zijn aan een bepaalde manier van Bijbelgebruik. Het gaat hier om de vraag of je de Bijbel als stem van God ziet en de menselijke factor niet verzelfstandigt ten opzichte van de goddelijke inspiratie. Voor wie zo naar de stem van God luistert, zijn veranderingen in de samenleving op genoemde punten geen aanleiding de bood­schap bij te stellen.

Ik wijs er nog op dat met betrekking tot de genoemde zaken de christelijke kerk toen zij haar intrede deed in de antieke samenleving van de eerste eeuw na Chr. juist op deze zaken met de toenmalige cultuur botste en zich niet heeft aan­gepast. Wie door de Heilige Doop in de Kerk wenste te worden opgenomen, werd heel nadrukkelijk ge­vraagd – en dat niet in de laatste plaats op het terrein van de seksuele moraal – de wereld te ver­zaken. Vooral de kerkvader Tertullianus beklemtoonde wel heel sterk dat een christen in zijn levensstijl breekt met het zondige eertijds.

Indrukwekkend wordt in de Brief aan Diognetus aan een buitenstaander verwoord wat het diep­ste geheim is van de christelijke levenswandel en wordt de bete­ke­nis van het christelijk geloof duidelijk ge­maakt. Heel sterk komt in dit geschrift naar voren dat chris­tenen vreemdelingen op de aarde zijn. Tot op ze­kere hoogte kunnen zij zich overal op de wereld thuis voelen, maar ten diepste voe­len zij zich nergens thuis, omdat zij een beter vaderland hebben.

*

Gelaagdheid van het geloofsgoed

Hoe moeten gemeenteleden worden toegerust bij de veranderingen in kerk en samenleving? Laat worden duidelijk gemaakt dat er in ons geloofsgoed, en zeker in de wijze waarop wij het kerkelijk leven gestalte geven, een gelaagdheid is. Minstens drie lagen zijn te onder­schei­den. Zeker in de eerste en tweede laag kan nog weer een differentiatie worden aangebracht.

Bovenaan staan de Bijbel als Gods stem, de Drie-enige God als God van volkomen zalig­heid, de bood­schap van verzoening door het bloed van Jezus Christus, de Midde­laar Die God en mens is, de rechtvaardiging door het geloof en het heilig leven daarmee verbonden, het blijvend zon­daar zijn van een christen en het geloof als gave Gods.

De zondag als nieuwtestamentische rustdag is een heel groot goed, maar toch van een ander ge­wicht, al is het een grote bedreiging voor het geestelijk en kerkelijk leven als deze ziens­wijze op de zondag verdwijnt en een verrijking waar zij ingang vindt. Laten wij ook in de wereld­kerk deze week van zondagsheiliging uitleggen en voorleven, De zienswijze dat de eerste dag van de week de voorzetting is van de oudtestamentische rustdag, heeft niet die evidentie als het Schriftgetuigenis dat wij binnen en buiten het huwelijk rein en kuis moeten leven.

Zelf ben ik een zeer warm voorstander van de overtuiging dat de Heilige Doop ook aan kin­deren van christenouders behoort te worden bediend. Kern van de Heilige Doop is namelijk niet dat er een stempel op ons geloof wordt gezet, maar dat wij het teken en zegel ont­vangen van opname in de heilige, katholieke Kerk. Niet ons ‘ja’ of dat van onze ouders is het belangrijkste van de Heilige Doop, maar het feit dat God Zijn stempel op ons zet. Dat Hij Zijn beloften die in Christus ‘ja en amen’ zijn aan ons verzegelt. Of wij nu als kind of als vol­was­sene zijn gedoopt, zelfonderzoek is nodig of wij een levend lid zijn van die Kerk.

Toch kan de visie op de Heilige Doop niet tot de eerste laag worden gerekend, maar hoort hij tot de tweede. De tweede laag bevat die waarheden waarvan de erkenning van groot belang is voor het welzijn van de kerk en voor een gezond geestelijk leven. Alleen kan niet worden gezegd dat afwij­king ervan onverenigbaar is met het toebehoren aan Christus.

In de tweede laag staat de Heilige Doop als teken en zegel van Gods verbond en van lidmaatschap van Gods Kerk wel helemaal bovenaan. Echter, de evidentie voor de kinderdoop is niet van dezelfde kracht als die dat het geloof een genadegift van God is. De zaak is – hoe belangrijk ook – niet van hetzelfde gewicht als dat van de wedergeboorte als werk van God alleen en dat alleen het bloed van Christus van alle zonden reinigt en door Zijn kruisdood de toorn van God plaatsvervangend is wegge­dragen.

*

Hoe trekt je de grenzen?

De grens tussen de eerste en tweede laag kan niet heel strak worden getrokken. Dat heeft daarmee te maken dat mensen ook leerstellig zaken in het licht van de Schrift gebrekkig en soms zelfs bedenkelijk kunnen verwoorden, terwijl hun geloofsbeleving meer in overeen­stem­ming is met de Schrift dan hun verwoording doet vermoeden. Ik denk aan de volgende uit­spraak van Herman Bavinck: ‘Op zijn knieën is elke ware christen een calvinist.’

Ik wijs er ook op dat in de gereformeerde belijdenis de Rooms-Katholieke Kerk een valse kerk wordt genoemd. Toch hebben gereformeerde theologen de mogelijkheid open gehouden dat ook binnen de Rooms-Katholieke Kerk – en dat ook in haar na-reformatorische gestalte – kinderen van God voor-kwamen. Ik noem slechts Voetius, Brakel, Newton en Ryle. Newton denkt heel concreet aan Pascal en andere jansenisten.

In de Heidelbergse Catechismus wordt van de roomse mis heel expliciet gezegd dat het in de grond van de zaak een vervloekte afgoderij is. Reden is de leer van de transsubstantiatie met de daaraan verbonden praktijk dat aan de ele­men­ten van brood en wijn goddelijke eer werd gegeven. Toch blijft opmerkelijk dat de Heidelbergse Catechismus spreekt van ‘in de grond van de zaak’. Daarmee wordt aangegeven dat deelnemers aan de mis dat zo niet aanvoelden, al is het wel zo.

Men heeft niet willen stellen dat onder hen die niet alleen in de Kerk van de Middeleeuwen maar ook in de Kerk van Rome na de Reformatie aan de eucharistie deelnamen geen ware christenen waren. Dan waren zij dat ondanks hun visie op de verandering van de elementen van brood en wijn in het lichaam van Christus en bleek hun christen-zijn in hun ootmoedig vertrouwen op Christus als Zalig-maker en uit hun ongeveinsde liefde tot Hem.

Bavinck heeft gezegd dat het niet eenvoudig is om uit te maken hoe weinig leerstellige kennis iemand kan hebben en met hoeveel dwalingen hij bezet kan zijn, terwijl men toch een ware christen is. Onze roeping is door onderwijzing hen die dwalen in het rechte spoor te brengen. Daarbij moeten ook wij bereid zijn van anderen te leren. Ook wij kennen ten dele. Vast moet echter staan dat elke ware christen weet heeft van Gods heiligheid, van eigen verdorvenheid en van de dierbaarheid van Christus.

Een christen nadert tot God de Vader door Christus in de wetenschap dat Diens bloed van alle zonden reinigt. Hij heeft leren leunen op Christus en wordt aan Zijn beeld gelijkvormig in en door de Heilige Geest Die hem heeft levend gemaakt. Kern van het christelijk geloof is dat wij de vergeving van zonden en eeuwig leven enkel uit genade om Christus’ wil verkrijgen.

*

De tweede en de derde laag

Terwijl de zienswijze op de Heilige Doop helemaal bovenaan in de tweede laag zit, gaan we binnen de tweede laag verder naar bene­den met de kwestie of bovenplaatselijke verbanden voor het kerk-zijn van belang zijn. Bij het zingen van alleen psalmen in de ere­dienst zit je nog weer een heel stuk lager, al is het heel goed hier aan vast te hou­den. De Psalmen zijn door Gods Geest geïnspireerd. Alle facetten van het geestelijk leven worden in de Psalmen bezon­gen. Calvijn heeft gezegd dat wij God lof moeten toebrengen met de liederen die Hijzelf aan ons gaf. Bij SV/HSV zitten we wel voor een zeer groot deel zelfs in de derde.

Bij de derde laag gaat het om de culturele zaken die geen principiële betekenis hebben. Overal waar de christelijke kerk functioneert, doet zij dat op een bepaalde culturele wijze. Wij kun­nen nooit zonder een cultureel bepaalde vorm. Op het moment dat wij een bepaalde vorm niet meer hanteren, komt een andere naar binnen. Dat laatste wordt wel eens vergeten. Bij de derde laag reken ik zaken als ritmisch of isometrisch zingen, het feit dat een predikant zo niet in het zwart dan toch wel stemmig gekleed is, in de eredienst een toga draagt enz.

Je kunt ook denken aan het gaan staan bij het gebed of bij het zingen. Hoewel je voor die zaak ook nog een bijbels argument kan aanvoeren. Dat laat trouwens zien dat de grenzen tussen de drie lagen die ik onderscheid, vloeiend zijn. Zo is niet altijd even gemakkelijk de grens te trekken tussen een bijbels principe en een puur cultureel bepaalde vorm. Dat geldt trouwens ook voor de vraag welke geloofs-artikelen bij de eerste en welke bij de tweede laag horen.

Dan nog blijft van groot gewicht dat wij het verschil van gelaagdheid in ons geloofsgoed onderkennen en vooral het verschil tussen Bijbelse principes en culturele vormgeving. Doen wij dat niet, dan kan de Schrift niet echt als uiteindelijke bron en norm van ons geloof func­tioneren. Ik denk in dit verband aan de uitspraak van John Murray (de eerste hoogleraar dogmatiek aan Westminster Theological Semi-nary in Philadelphia) in Principles of Conduct: ‘Wie vandaag verbiedt, wat God toelaat, laat morgen toe wat God verbiedt.’

*

Waarin mag de kerk veranderen en wat moet zij vasthouden?

Er zijn culturele veranderingen waar je als kerk zonder be­zwaar in mee kunt gaan, al moeten in een plaatselijke gemeente veranderingen altijd met wijsheid worden ingevoerd. Ik noem een aantal voorbeelden van veranderingen uit het verleden. In de negentiende eeuw kwam in de Angelsaksische kerk het verschijnsel van mannenverenigingen en vrouwenverenigingen op. Er bleek behoefte te zijn zich op deze wijze in het Woord te verdiepen. In de twintigste eeuw heeft steeds breder dit ver-schijnsel ook in kerkelijk Nederland zijn plaats gekregen.

In onze individualistische tijd moeten mensen vaak moeite doen elkaar te ontmoeten. In meerdere gemeenten ontstaat de gewoonte om met een zekere regelmaat na de dienst koffie te drinken. In een gemeente waar mensen elkaar doordeweeks nauwelijks zien – en dat is behalve gemeenten in dorpen – bijna overal het geval, zal die behoefte vaak ontstaan. Koffie drin­ken na de dienst is dan een vorm om hieraan tegemoet te komen. Te hopen is dat in de gesprekken ook de inhoud van de prediking – en nog dieper: het Evangelie van Gods genade – ter sprake komt, maar dat geldt ook voor gesprekken op het kerkplein.

Nu voltrekken er zich echter tal van culturele veranderingen die strijdig zijn met Gods Woord. We kunnen vooral denken aan de visie op seksualiteit en gezin. De Westerse samen­leving onttrekt zich aan normen en waarden ontleend aan het christelijk geloof die haar eeu­wenlang hebben gestempeld. Daarin moet de Kerk, wil zij Kerk zijn en blijven, niet meegaan. Dan kunnen we veel leren van de Vroege Kerk uit de periode vóór Constantijn. Een ware christen is tot lijden bereid.

*

Rentmeester maar bovenal pelgrim

Kenmerkend voor het christen-zijn zijn pelgrimschap en vreem­delingschap. Ongetwijfeld heeft de christen ook de roeping hier op aarde een rent­meester te zijn en zich verant­woor­de­lijk te weten voor de ordening en het welzijn van de samenleving. Echter, het rent­mees­ter­schap staat principieel onder de koepel van het vreemdelingschap. Gods koninkrijk is na­me­­lijk niet van deze wereld. De boodschap van het koninkrijk is een bood­schap van ver­ge­ving van zonden en bekering tot God. De vernieuwing daaraan ver­bonden – ook in sociaal op­zicht – kan nooit losgemaakt worden van persoonlijk geloof en bekering.

Waar het Evangelie machtig op harten beslag legt, zal de zegenrijke werking van het Evangelie ook in de samenleving zichtbaar worden. Er is dan echter hooguit indirect een ver­bin­ding met de boodschap van Gods koninkrijk. Nergens in het Nieuwe Testament wordt vernieuwing en verbetering van de samenleving als een directe opdracht van de christelijke kerk gezien. In haar eigen midden dienen de onderlinge verhoudingen door het Evangelie te worden gestempeld.

Werkt dat door in de samenleving, dan sprak Augustinus over een uiterlijke vrede die hij terecht heel nadrukkelijk van de vrede van het Evangelie onderscheidde. In het voetspoor van Augustinus maakt Calvijn in het slothoofdstuk van de Institutie onderscheid tussen de geestelijke en de burgerlijke gerechtigheid. Omdat de Kerk uitziet naar de volle manifestatie van het koninkrijk van God predikt zij het Evangelie van geloof en bekering en ziet zij met brandend verlangen uit naar de wederkomst van Christus.

Dan en niet eerder zal het koninkrijk van God haar verborgen gestalte afleggen. Dan zal de schepping niet meer zuchten onder de vergankelijkheid. Dan zal de strijd van christenen tegen de duivel, de wereld en het eigen ik voorbij zijn. Dan is ook de scheiding definitief. Wie hier op aarde niet door wedergeboorte het koninkrijk van God binnenging zal dan eeuwig buiten staan. Een christen is dan ook vanaf zijn wedergeboorte een pelgrim op reis naar een beter vaderland waar God alles is en dat in allen, voor iedereen die hier gewassen en gereinigd werd door Christus’ bloed.

Geef een reactie

Vul je gegevens in of klik op een icoon om in te loggen.

WordPress.com logo

Je reageert onder je WordPress.com account. Log uit /  Bijwerken )

Facebook foto

Je reageert onder je Facebook account. Log uit /  Bijwerken )

Verbinden met %s