
Los van de kennis van de Heere Jezus Christus kan er sprake zijn van godsbesef en van religieuze ervaringen, maar niet van waarachtig geloof! Wie de Vader is en wie de Heilige Geest is leren wij in gemeenschap met de Heere Jezus Christus. Zonder het zicht op de Heere Jezus Christus kan er geen recht zicht op de Vader zijn en op de Heilige Geest.
Alle religieuze ervaring die niet tot inhoud heeft dat men alle dingen schade heeft leren achten om de uitnemendheid van de kennis van Christus, heeft voor God en voor de eeuwigheid geen waarde en betekenis. Alle godsbesef buiten de ware kennis van God als Vader door de toegang tot Hem in de Naam van Jezus Christus kan ons op zijn best des te meer schuldig verklaren, maar doet ons niet in de zaligheid delen.
Jezus Christus, Gods eniggeboren Zoon, is door de Vader gezonden tot verzoening van de zonden. Het initiatief van de ontmoeting gaat van God uit. Paulus schreef aan de gemeente van Korinthe: ‘Want God was in Christus de wereld met Zichzelven verzoenende, hun zonden hun niet toerekenende; en heeft het woord der verzoening in ons gelegd.’ (2 Korinthe 5, 19).
Op grond van het volbrachte werk van Christus worden er dienaren van het evangelie uitgezonden. Dat volbrachte werk is ook juist de inhoud van hun boodschap. Zij zijn gezanten van Christus wege, alsof God door hen bade; bidden zij van Christus wege: ‘Laat u met God verzoenen.’ (Vgl. 2 Korinthe 5, 20). Deze boodschap past de Heilige Geest aan het hart toe. Door het geloof in de gekruisigde Christus mogen zondaren metterdaad delen in het Middelaarswerk van Christus en komen zij in een verzoende betrekking tot God te staan. Niet alleen het initiatief tot de ontmoeting gaat van God uit, ook dat de ontmoeting metterdaad tot stand komt, is Gods werk.
Daarom getuigde Paulus: ‘Want Dien, Die geen zonde gekend heeft, heeft Hij zonde voor ons gemaakt, opdat wij zouden worden rechtvaardigheid Gods in Hem.’ (2 Korinthe 5, 21). De vreugde die een christen smaakt over de verzoening met God door Christus en de ontmoeting met God door Christus heeft de achttiende-eeuwse predikant Johannes Groenewegen (1709-1764) op ontroerende wijze in het volgende gezang verwoord:
Ach hoe kan ’t mijn hart vervoeren,
Als dat volk aan mij verhaalt,
Waar gevallen zijn hun snoeren,
En haar harte onbepaald,
Aan den Heere is verbonden,
Hoe z’ omhelsden ’t Godes Lam,
Tot verzoening van de zonden,
Hoe haar Jezus ’t harte nam.
Op grond van het verzoenend lijden en sterven van Christus gaat de boodschap uit aan mensen die onder Gods toorn liggen dat God hen Zijn vriendschap aanbiedt. Door het geloof krijgen we deel aan wat de Heere Jezus Christus op Golgotha tot stand bracht en gaan wij uit de vriendschapsbetrekking met God leven. Een christen leeft door het geloof in Hem Die hem heeft liefgehad en Zich voor hem heeft overgegeven. (Vgl. Galaten 2, 20).
In de brief aan de Hebreeën wordt met verwijzing naar de mozaïsche offerdienst, en wel heel in het bijzonder naar het ritueel van de grote verzoendag, de betekenis van Christus’ werk ontvouwd. Hij was in het verzoenen van de zonden een getrouw en barmhartig Hogepriester in de dingen die bij God te doen waren. (Vgl. Hebreeën 2, 17). Zo wordt ook hier weer duidelijk dat de spits van de verzoening allereerst op God Zelf is gericht.
In de brief aan de Hebreeën vinden we zeer ernstige waarschuwingen aangaande de realiteit van de toekomende toorn. Er is slechts één weg om die toorn te ontgaan en dat is het geloof in de Heere Jezus Christus. God Die in Zichzelf een verterend vuur is, is in Christus genadig, barmhartig en vol van ont-ferming. De mens buiten Christus wacht na het sterven het oordeel. Wie echter in het geloof op Christus ziet Die eenmaal geofferd is om de zonden weg te nemen, wacht de eeuwige zaligheid. (Vgl. Hebreeën 9, 28).
De Heere Jezus is aan het kruishout gestorven om de toorn van God weg te dragen. God eiste in Zijn heiligheid genoegdoening voor de zonden. Dezelfde God Die genoegdoening eiste, heeft voor genoeg-doening gezorgd. De Vader zond Zijn Zoon tot verzoening van de zonden. De verzoening is niet alleen op God gericht, maar gaat ook van God uit. In het werk van de verzoening mogen we geen scheiding, laat staan een tegenstelling, maken tussen de Vader en de Zoon.
Gods liefde is niet het gevolg maar de bron van de verzoening. Zijn liefde volgt niet op de verzoening, maar gaat aan de verzoening vooraf. In Zijn eeuwige liefde heeft God Zijn Zoon niet gespaard, maar Hem overgegeven opdat Hij de straf plaatsvervangend zou wegdragen. Uit liefde voor Zijn schapen heeft Christus Zijn leven voor hen gegeven, terwijl tenslotte de Heilige Geest in liefde een mens wederbaart, met het geloof begiftigt en aan Christus gelijkvormig maakt.
Het grote onderscheid tussen het waarachtig christelijk geloof en andere godsdiensten komt daarin naar voren dat elke weg van verzoening met God vanuit de mens wordt afgesneden. In alle andere godsdiensten zien we dat op de een of andere manier de mens de gunst van God of van de goden moet winnen. Het christelijk geloof betuigt dat wij de verzoening verkregen hebben. (Vgl. Romeinen 5, 11) ‘Want God was in Christus de wereld met Zichzelven verzoenende, hun zonden hun niet toe-rekenende; en heeft het woord der verzoening in ons gelegd.’ (2 Korinthe 5, 19).
In nood en aanvechting is het enige houvast van een christen dat het offer van Christus de volkomen grond van zijn zaligheid is en dat hij hier niets aan toe behoeft te voegen. Het getuigenis van de Schrift over de kracht van Christus’ dood wordt zo bevestigd in de geloofsbeleving van Gods kinderen. Heel treffend heeft August Montague Toplady (1740-1778) dat verwoordt:
Vaste rots van mijn behoud,
als de zonde mij benauwt,
laat mij steunen op uw trouw,
laat mij rusten in uw schaûw,
waar het bloed door u gestort,
mij de bron des levens wordt.