Wat is geestelijk leven en waarin bestaat opwas in de genade? (1)

Geraakt door de prediking van ds. H. Hofman

Zelf ben ik opgegroeid in de Gereformeerde Samenkomst van Alblasserdam. Ds. A.P. Verloop (1909-1991) heeft mij gedoopt. Dat ben ik me toen uiteraard niet be­wust geweest. Wel heb ik later veel met hem mogen spreken over de be­tekenis en troost van het sacrament van de Heilige Doop en over Gods onbezweken trouw, die nooit onze val zal gedogen. Ik was drie jaar toen Verloop het beroep aannam naar Waddinxveen. Ik herinner mij dat hij bij mijn ouders op bezoek kwam en dan gezeten in een leunstoel en een sigaartje rokend (waarvan men toen niet wist dat het zo schadelijk is voor de gezond-heid) het gesprek voerde.

Toen Verloop in 1959 de Gereformeerde Samen­komst van Alblasserdam ver­liet, is deze ge­meente tot 1968 vacant ge­weest. In die jaren werd er zondags preek gelezen en kwamen door­de­weeks ds. H. Hofman, ds. G. van de Breevaart en ds. Verloop het woord bedie­nen. Zo vanaf mijn tiende jaar namen mijn ouders mij ook mee naar deze doordeweekse diensten en daar ben ik hen nog dankbaar voor.

Dat de preken van Verloop mij toen echt geraakt hebben, kan ik niet zeggen. De enige re­den waarom ik hem als jongen van tien, twaalf jaar graag hoorde pre­ken, was dat zijn diensten aanmerkelijk korter waren dan die van de andere predikanten. En dat is niet bepaald een geestelijke reden. Hofman hoorde ik het liefst. In elke preek vertelde hij wel een verhaal en vaak meer dan één.  Het waren ver-halen waarin de kern van het Evangelie zo werd samengevat dat een kind het kon begrijpen.

In de jaren dat ik op de middelbare school zat, heeft de Heere door middel van datgene wat ik hoorde en zag in de kringen waarin ik ben opgegroeid, mijn ogen willen openen: zowel voor Gods heiligheid en mijn verdorvenheid als voor de genade van God geopenbaard in Christus. Vooral de prediking van Hofman heeft toen zeer veel voor mij bete­kend. Hofman sprak over Adam en ’s mensen verlorenheid en over Chris­tus en de gelukzaligheid die in Hem te vin­den is. Door Gods genade gaf deze boodschap aan mijn hart vertroos­ting, geest en leven. Als het maar even kon, ging doordeweeks óf in Schiedam óf in Sliedrecht bij Hofman naar de kerk. De Gereformeerde Samenkomst had in die tijd een eigen predi-kant gekregen in de persoon van ds. A. de Waard.

De Waard was een beminnelijke en godvrezende man. Je voelde bij hem de ernst van de eeuwigheid. Zijn prediking had, zo voelde ik het toen tenminste, niet zo’n direct karakter als die van Hofman. Hij sprak veel over de gestalten en vooral ook ongestalten van een christen, al hield ook hij preken waarin de persoon van Christus verhoogd werd. Ik denk aan een preek over Psalm 4:7 ‘Vele zeggen: Wie zal ons het goede doen zien? Verhef Gij over ons het licht Uws aanschijns , o HEERE.’ Een preek die hij hield in de huwelijksdienst van mijn oudste zus.

*

De zienswijze op stadia in het geestelijk leven

Aan het begin van mijn studententijd kwam ik weer in contact met Verloop. Ik ontmoette hem bij één van zijn neven. Hij wist dat ik theologie was gaan studeren en vroeg me of ik eens wilde komen vertel­len hoe ik daartoe gekomen was. Ik zag daar erg tegen op. Wat zou hij me vragen? Zou ik antwoord kunnen geven? Op een gege­ven moment liep ik echter met veel vragen. Vra­gen over het grote heil-geheim: hoe een god­deloze rechtvaardig kan ver­schij­nen voor God en over onderscheidingen die in verband daarmee in de kring waarin ik op­groeide – en daar niet alleen trouwens – werden gemaakt.

Het beste is om even kort toe te lichten waar het dan om gaat. Het werd zo gezien dat als God in het leven van een mens overkomt, hij in de schuld wordt geplaatst. Je mag delen in de zaligheid als je met de schuld tot Christus leert vluchten en je niet alleen de dood in jezelf vindt, maar ook het leven en de zaligheid buiten jezelf in Christus.

Wil je geestelijk leven echter meer vastheid krijgen, dan moet je vervolgens weer helemaal vastlopen om, zoals men zei, standelijk of in de vierschaar van je geweten gerechtvaardigd te worden. Voor wie dit spraak­gebruik niet kende, was het verwarrend dat men van degenen die niet van zo’n standelijke recht­vaardiging wisten, zei dat hun schuld nog open stond. Hiermee werd niet bedoeld dat zij geen deel hadden aan Gods genade, maar dat zij de volle zekerheid van het geloof misten. Dit onderscheid speelde in prediking en pastoraat een grote rol.

Minder hoorde je over een geestelijke zege­ning die daar nog weer achter lag: de verze­ge­ling met de Heilige Geest of de terugleiding in het Vaderhart van God. Maar ook die zaak werd van belang geacht. Wilde je God echt kinderlijk als Vader leren kennen, dan was die zaak no­dig. Zowel bij de terugleiding in het Vaderhart van God, maar meer nog bij de stan­delijke rechtvaardiging ging het om dateerbare crisis­er­va­ringen. Van een pre­dikant – in ieder geval als het een predikant uit eigen kring betrof – werd zonder meer verwacht dat hij uit eigen onder­vinding kon spreken over de recht­­vaardiging in de vier-schaar van het geweten en van de terugleiding in het Vaderhart van God.

*

Ds. I. Kievit en ds. D.J. van de Graaf

In een groot deel van de rechterflank van de gereformeerde gezindte worden deze onder­schei­dingen gehanteerd, zij het in het ene geval meer en in het andere geval minder. De accenten vallen niet altijd gelijk. Je kunt denken aan de Gereformeerde Gemeenten en aan een deel van de Christelijke Gere-formeerde Kerken en ook aan een deel van de hervormd-gereformeerde richting.

Gematigder dan in de kring waar ik opgroeide, vind je het in de werken van bij­voor­beeld prof. G. Wisse. Zeer veel overeenkomst zag ik met de be­nadering van de be­kende her­vormd-gereformeerde predikant ds. I. Kievit. Ook in zijn werken kun je terug­vinden dat wil er sprake zijn van een gezond geestelijk leven, men moet weten van een standelijke recht­vaar­diging. Dat ontving bij hem veel meer nadruk dan veelal bij predikanten van de Gereformeerde Ge­meenten het geval was. Indirect lag er trouwens nog een lijn vanuit de kring waarbinnen ik opgroeide naar Kievit.

Ds. D.J. van de Graaf, de zwager van ds. Kievit, ging als jongeman door­deweeks wel eens met zijn moeder naar de kerk bij ds. J.H. Bogaard, de geestelijke vader van zowel ds. Hofman als ds. Vlot. Ik vermeld nog dat mijn moeder werd gedoopt en opgroeide in de Hervormde Gemeente van Schoon-hoven. Hier stond Van de Graaf van 1935 tot 1942. Zijn prediking en catechisatielessen hebben op mijn moeder onuitwisbare indruk nagelaten. De preken van zijn zwager Kievit die eenmaal per jaar in Schoonhoven voorging, ging naar het besef van mijn moeder als meisje over de hoofden van de meeste mensen heen. Zij vond de prediking van Van de Graaf niet alleen eenvoudiger maar ook directer.

Wat de kring waarin ik opgroeide vooral van andere groeperingen onderscheidde, was het grote aan-tal mensen dat uit eigen beleving getuigde van de recht­vaar­di­­ging in de vierschaar van het geweten en de terugleiding in het Vaderhart van God. Overigens kon men ook de genoemde onderscheidingen wel weer op een verrassende wijze relativeren.

Een gemeentelid zei eens tegen Vlot van Capelle aan den IJssel: ‘Vlot (hij wilde niet als dominee worden aangesproken), ik heb eigenlijk soms meer een band met de mensen uit onze gemeente van wie de schuld nog openstaat dan met hen die teruggeleid zijn in het Vader­hart van God.’ Daarop antwoordde Vlot: ‘Joh, maar dat ligt bij mij ook zo. Onder de laatsten zijn er die geestelijk gezien een flinke schop onder hun achterwerk moeten krij­gen.’

*

Bezwaren tegen de verwoording van stadia in het geestelijk leven

Zelf was ik ervan overtuigd dat een christen niet alle dingen leert en dat wij ons leven lang leerling moeten blijven. Hoorde ik mensen op de genoemde wijze hun geestelijk leven ver­woorden, dan kon dat mij diep raken en was er vaak veel herkenning. Echter in de etiketten die op deze geestelijke ervaringen werden geplakt, kon ik mij niet vinden. En wat nog veel belangrijker was, ik kon het zo in de Bijbel niet vinden. Groot bezwaar is ook dat een bepaalde ontwikkelingsgang normatief wordt.

De eerlijkheid gebiedt te zeggen dat er bij lange na niet altijd geestelijke herkenning was als mensen op de genoemde wijze hun geestelijke gang verwoordden, ook al niet als men de etiketten die men gebruikte wegdacht. Meer dan eens vond ik het wel erg stereotiep en voorspelbaar. Soms was men zelf ook wel erg gearriveerd, al beweerde men zelf bang te zijn voor een gearriveerd christendom.

Ik kon ds. C. Smits goed begrijpen toen deze zei dat men een bekeringsverhaal over de rechtvaardiging in de vierschaar van het geweten, als het moet nog een papegaai kan leren. Hij voegde eraan toe dat dit niet gold voor een nauwe en ootmoedige omgang met God. Iets wat hij naar eigen besef zelf nog veel te weinig had. Naar mijn diepe overtuiging kwam bij de geschetste zienswijze hoe dan ook in gedrang dat elke ware christen rechtvaardig is voor God en dat het putten van troost en kracht daaruit niet verbonden moet worden aan een crisiservaring die van het geloof onderscheiden is.

Het was voor mij vooral bezwaarlijk dat ik de geschetste zienswijze niet kon terugvinden in de Schrift. Ook in de belij­de­nisgeschriften las ik er niets over. Uit de geschriften van Luther, Kohlbrugge, Boston, de gebroe­ders Erskine en niet te vergeten Thomas Watson verstond ik dat een chris­ten – ­hoe zwak zijn of haar geloof ook mag zijn ­- volkomen rechtvaardig voor God is vanaf het eerste moment dat hij door Gods Geest daartoe bewogen, heeft leren vluchten tot Christus. Ik kon de Bijbel en de belijdenis-geschriften niet anders verstaan dan dat een mens óf in de staat van de verdoemenis is óf in die van de rechtvaardiging en aanneming tot kinderen. En dat de ge­lovigen hoe zwak hun geloof ook is, ver-kondigd mag worden dat zij in Christus volkomen vergeving van zonden hebben.

*

Hernieuwd contact met Verloop

Met mijn vader sprak ik meer dan eens over deze dingen. In die tijd hield hij nog vast aan deze onder-scheidingen. Grote achting voor mensen die hun geestelijk leven zo verwoordden, speelde daarbij een grote rol. Ik vroeg waarom deze zaken als zij zo belangrijk zijn niet heel uitdrukkelijk in de belijdenis zijn opgenomen. Daar kwam hij niet goed uit. Op advies van mijn vader ben ik naar Verloop ge­gaan. Hofman leefde toen niet meer. In zijn predi­king had ik de bewuste onderscheidingen nooit ge­hoord. Aan het einde van mijn middelbare schooltijd en in het begin van mijn studententijd was ik een aantal malen bij hem op bezoek geweest. Dit onderwerp was echter nooit ter spra­ke ge­komen.

In de preken van Hofman had ik beluisterd hoe hij Christus uitschilderde, dat hij maar één wens had, na­melijk dat je met jezelf ondersteboven ging en bij Christus leerde schuilen en dat het geestelijk leven in welke fase van de geestelijke loopbaan je ook was, altijd weer daarin bestond dat je de dood in jezelf vond en roemde in Gods genade alleen. Later heb ik begrepen dat ook hij de bewuste onder­schei­dingen hanteerde en die wellicht toch belangrijker vond dan ik had kunnen vermoeden. Hoe hij erop gereageerd zou hebben, als ik met mijn vragen was gekomen, weet ik niet.

Ik weet wel hoe Verloop reageerde. Bij het bezoek aan hem loste ik allereerst mijn belofte in door hem te vertellen hoe ik er toe gekomen was theologie te studeren. Het eerste uur van onze ontmoeting was daarmee gevuld. Heel voorzichtig zei ik vervolgens dat ik vragen had bij de onderscheidingen, die ik mensen wel hoorde maken en ook wel in de prediking beluisterde. Ik kon volstrekt niet vermoeden wat zijn reactie zou zijn. Die was ook voor mij heel verrassend. Hij zei: ‘Dat kan ik heel goed begrijpen. Ikzelf heb er ook mee geworsteld. Meer en meer ben ik gaan zien dat – met alle achting die ik heb voor mensen die het zo vertellen – het toch zo in de Schrift niet terug is te vinden.’

Het gesprek dat toen volgde, heeft inclusief de avondmaaltijd die ik in de pastorie heb ge­bruikt, wel zo’n vijf uur geduurd. Telkens stelde ik vragen en gaf Verloop mij antwoorden. Hij vertelde dat ook hij aanvankelijk in navolging van en in diep respect voor de kinderen van God die hij ontmoette, deze onderscheidingen had gehanteerd. Langere tijd had hij zijn eigen geestelijk leven zo verwoord. Echter, naarmate de zogenaamde terugleiding in het Vaderhart van God meer verleden tijd werd, had hij in toenemende mate ervaren dat hij leerling moest blijven en dat de bewuste onderscheidingen daarbij eerder een hinderpaal dan een stimulans waren. Het belangrijkste was ook voor hem dat de Schrift ons hier niet in voorgaat.

Veel heeft Verloop gehad aan De Redelijke Godsdienst van à Brakel. Meer nog dan à Brakel en de mannen van de Nadere Reformatie was Calvijn zijn meest geliefde auteur ge­wor­den. Diens Institutie heeft hij gelezen en herlezen. In de gesprekken die ik met hem had, merkte ik, dat hij afgezien van kennis van de brontalen, meer theologische kennis had dan tal van predikanten met een academische vorming.

*

Het huwelijk als beeld voor het geestelijk leven

Op mijn vraag aan Verloop hoe hij dan de ontwikkeling van het geestelijk leven zag, zei hij dat moet je net zien als een huwelijk. Vanaf het moment dat je elkaar ten overstaan van de overheid als Gods dienares het ja-woord hebt gegeven, ben je getrouwd. Echter een echtpaar dat een aantal weken getrouwd is, is niet zo aan elkaar verbonden en heeft niet zoveel met elkaar meegemaakt als een echtpaar dat op een veertigjarig huwelijksleven terugziet en steeds meer naar elkaar is toegegroeid.

Het beeld van het huwelijk is een heel Bijbels beeld. Met de uitleg die Verloop gaf, kon ik volledig instemmen. In dat verband kon hij trouwens ook benadrukken dat er wel ver­schil is in de mate waarin Christus wordt gekend, maar dat je nooit kunt zeggen dat iemand die Christus niet bevindelijk kent, toch reeds een ware christen is. Ernstig kon hij waar­schuwen tegen de zienswijze dat iemand kan weten weder­geboren te zijn zonder Christus te ken­nen. Hij zei me: ‘Dat komt mij net voor als iemand zou zeggen: ik ben wel getrouwd, maar weet niet met wie.’

Hij vond daarom de leer van een onbewuste wedergeboorte feitelijk nog gevaarlijker dan van een vooronderstelde wedergeboorte. Immers als je ervan uitgaat dat die vooronderstelling alleen juist is als de persoon in kwestie bij het opgroeien als een arm zondaar leert roemen in het kruis van Christus alleen, gaat er nog echt veel mis. Dat wordt anders als je ervan uitgaat dat iemand wedergeboren kan zijn, zonder Christus als volkomen Zaligmaker te hebben omhelsd.

Verloop haalde vaak de woorden van Petrus aan: ‘Heere, gij weet alle dingen, gij weet dat ik U liefheb.’ (Johannes 21:17). ‘In die woorden,’ zo zei hij, ‘is het leven van elke ware christen getekend. Wij hebben Hem lief, omdat Hij ons eerst lief­gehad heeft. (1 Johannes 4:19).’ Ik denk ook aan wat er staat in de Dordtse Leerregels, een van de drie Formulieren van Enigheid.

We lezen daar in hoofdstuk III/IV, 12 over de wedergeboorte het volgende: ‘Het is een gans boven-natuurlijke, een zeer krachtige, en tegelijk zeer zoete, wonderlijke verborgen en onuitsprekelijke werking, dewelke, naar het getuigenis der Schrift (die van de Auteur van deze werking is ingegeven), in haar kracht niet minder noch geringer is dan de schepping of de opwekking der doden; alzo dat al diegenen, in wier harten God op deze wonderbaarlijke wijze werkt, zekerlijk, onfeilbaar en krachtig wedergeboren worden en daadwerkelijk geloven.’

In de Dordtse Leerregels hoofdstuk III/IV, 13 staat dan nog over de wederbarende werking van de Heilige Geest het volgende: ‘De wijze van deze werking kunnen de gelovigen in dit leven niet vol-komen begrijpen; ondertussen stellen zij zich daarin gerust, dat zij weten en gevoelen, dat zij door deze genade Gods met het hart geloven, en hun Zaligmaker liefhebben.’

De bewuste ontmoeting met Verloop zal ik nooit ver­geten. Zij vormde het begin van een vriend­schap die gebleven is tot op de dag van zijn dood. Terwijl ik de plaats van Hofman uit Schie­dam in mijn leven met die van Evangelist uit De Christenreis vergelijk, denk ik bij Verloop aan Uitlegger. Mede door het onderwijs dat hij me gaf in de gesprekken die ik met hem had, werd ik bevestigd in mijn verstaan van de Schrift dat elke chris­ten, hoe zwak en aan­gevochten zijn geloof ook is, in Christus recht­vaardig is voor God en leerde ik dat ook met vrijmoedigheid naar anderen toe zo te verwoorden.

Er ont­stond met Verloop een geestelijke band. Want geestelijke banden worden ook door de dood niet verbroken. Verloop was bijna vijftig jaar ouder dan ik. Maar in Christus vallen uiteindelijk alle ver-schillen, ook leeftijdsver­schillen weg. Al Gods kinderen herkennen elkaar in de belijdenis:

Gij toch, Gij zijt hun roem, de kracht van hunne kracht.

Uw vrije gunst alleen wordt d’ ere toegebracht!

Wij steken ’t hoofd omhoog en zullen d’ eerkroon dra­gen,

Door U, door U alleen om ’t eeuwig welbehagen,

Want God is ons ten schild in ’t strijd­perk van dit leven,

En onze Koning is van Isrels God gegeven.’

(Psalm 89:8 berijmd)

Plaats een reactie