Erhard Blum was van 1989 tot 2000 als hoogleraar aan de universiteit van Augsburg verbonden. Daar doceerde hij evangelische theologie (dat is in de Duitse context ‘protestantse theologie’) met de focus op Bijbelse theologie. Sinds 2000 bekleedt hij een van de twee leerstoelen in het Oude Testament van de theologische faculteit van de universiteit van Tübingen. (dat is in de Duitse context ‘protestantse theologie’; PdV).
Van zijn hand verscheen een bundel elf bijdragen op zijn vakgebied. De eerste bijdrage gaat over de noodzaak en de grenzen van historische exegese. Blum betoogt dat exegese nooit om de vraag heen kan in welke context de tekst oorspronkelijk heeft geklonken. Bij de vraag naar de relevantie van wat exegetisch is gevonden is meta-reflectie noodzakelijk. Daarom heeft de historische exegese ook gren-zen.
De tweede bijdrage is gewijd aan de vraag of de oudtestamentische geschiedenisoverlevering het karakter van geschiedschrijving of verdichting heeft. Hij wijst erop dat onder de volkeren van de oud-heid feitelijk maar twee volkeren echt aan geschiedschrijving hebben gedaan. Daar waren de Grieken en reeds lang voor hen het volk Israël. De geschiedschrijving in Israël is onlosmakelijk verbonden met het geloof dat God in de geschiedenis handelt. Hij verwijst hierbij ook naar de Joodse literatuurweten-schapper Meir Sternberg.
Onbevredigend is dat hij in navolging van Gerhard von Rad stelt dat binnen Israël geen sprake was van kritische reflectie over de historiciteit van gebeurtenissen die werden vertelt. Daarmee zegt hij fei-telijk dat de geschiedschrijving van het Oude Testament zich als beschrijving historische gebeurtenis-sen en personen presenteert, maar dat wij die claim niet behoeven bij te vallen.
In de vijfde bijdrage stelt Blum de stem van de auteur in de geschiedschrijving van het Oude Tes-tament aan de orde. Hij stelt dat de stem van de verteller niet noodzakelijk de stem van de auteur is. De auteur van de geschiedschrijving van het Oude Testament stelt namelijk veelal in eerste instantie mondelinge vertellingen op Schrift en is daarbij geen schepper maar dienaar van wat hem wordt aan-gereikt.
Slechts een klein deel van de oudtestamentische geschiedschrijving is formeel niet anoniem. Dan moe-ten we denken aan de ik-berichten in Jesaja 6-8 en aan het boek Nehemia. Terwijl geschiedschrijving in Israël veelal anoniem is, zien wij bij profetie het omgekeerde. De profeet is de mond van God en neemt zo het woord ‘Ik’ op de lippen.
De bijdrage over het oud-Hebreeuwse verbaalsysteem is er die van belang is voor hen die verder gevorderd zijn in het Hebreeuws. Ik vermeld hem zonder de inhoud verder aan de orde te stellen. De laatste bijdrage stelt de auteur aan de orde welke veranderingen er in de oudtestamentische weten-schap plaats hebben gevonden door de ontmoeting met het eigentijdse Jodendom.
De bundel met artikelen van Blum geeft inzicht in discussies die spelen in de oudtestamentische wetenschap. Helaas is de waarde ervan om zicht te krijgen op de blijvende betekenis en de inhou-delijke boodschap van het Oude Testament als eerste deel van Gods blijvende Woord maar beperkt.
Erhard Blum, Methodologische, philologische und hermeneutische Beiträge zum Alten Testament, red. Oswald Wolfgang and Kristin Weingart (Tübingen: Mohr Siebeck, 2015), hardcover viii + 231 pp. €94,00 (ISBN 9783161535710)