Is de Bijbel echt het gezicht van God of mogen we aannemen dat Hij anders is en anders zal oordelen dan in de Schrift wordt gezegd?

Wanneer mensen buiten de kerk bezwaar maken tegen het christelijke geloof, komen vaak twee zaken naar voren. Het eerste is dat de kerk belijdt dat er buiten Christus geen behoud is en het tweede betreft het getuigenis over huwelijk en seksualiteit. Deze bezwaren leven ook binnen de kerk zelf. Getuigt het niet van hoogmoed, zo kunnen wij horen, als wij betuigen dat er buiten Christus geen behoud is? En mogen wij wel van mensen vragen hun leven lang de strijd aan te binden tegen seksuele verlangens die hun identiteit bepalen?

Dat laatste is voor Ad de Bruijne in zijn onlangs verschenen publicatie Verbonden voor het leven een reden ervoor te pleiten dat kerken ruimte moeten maken voor het zegenen van homoseksuele relaties, al wil hij dit partnerverbond niet als huwelijk typeren. Het is dezelfde lijn die te vinden is in de kerkorde van de PKN. Zowel ND als RD boden De Bruijne de ruimte uitvoerig zijn zienswijze toe te lichten, al was de interviewer van het RD wel kritischer dan die van het ND. Inmiddels publiceerden beide kranten ook tegenstemmen.

De Bruijne erkent dat de Bijbel homoseksueel gedrag zonder reserve afwijst. Toch meent hij dat er ruimte is voor homoseksuele relaties. Zijn argument is dat wij – anders dan de Bijbel – homoseksua-liteit als een zwaarwegend en onlosmakelijk onderdeel van onze individuele identiteit zijn gaan zien. In onze tijd staan anders dan in de Bijbelse tijden onze identiteit, gevoelens en verlangens veel meer centraal.

De argumentatie van De Bruijne betekent dat de Schrift niet toereikend is als het gaat om wat God van ons vraagt ten aanzien van seksualiteit. Dat betekent dat hij de overtuiging waarmee de Schrift zichzelf aandient dat zij de hoogste en laatste gezagsinstantie is als het gaat om het kennen van God en Zijn wil ontkent? Dat hiermee een wel grote wissel wordt omgezet, behoeft geen betoog. Temeer omdat in de Bijbel een seksuele relatie buiten het huwelijk onverenigbaar is met de ingang in Gods koninkrijk. Als wij ook daar waar het onze eeuwige bestemming raakt, de Bijbel niet behoeven te vertrouwen, wordt toch de vraag wel heel prangend: op welk punt dan nog wel?

Godsdienst als zodanig is niet onverenigbaar met het geoorloofd achten van seksuele relaties buiten het huwelijk. Dat laat ons de godsdienst van de volkeren rond Israël zien. Echter, de goden van deze volken zijn niet de levende God. Augustinus kon over de Bijbel als het gezicht van God spreken. Wij weten uit de Bijbel hoe God er uitziet. Als De Bruijne gelijk zou hebben, lijkt de God van Abraham, Izak en Jacob toch iets meer op de Baäl dan de profeten hebben gedacht. Ik houd het bij het portret dat de profeten en apostelen geïnspireerd door de Heilige Geest van de God van Abraham, Izak en Jacob hebben getekend.

Een van de argumenten van De Bruijne is dat de Bijbel het vragen van rente afwijst, terwijl de christelijke kerk er wel ruimte voor is gaan zien. Waarom zou er dan geen ruimte zijn voor stabiele homoseksuele relaties? Merkwaardig dat De Bruijne voorbijgaat aan het feit dat wij niet meer onder de oude bedeling leven. Het renteverbod maakt deel uit van de mozaïsche wetgeving die een scheidsmuur vormde tussen Israël en de volkeren. Seksuele reinheid wordt echter onder de nieuwe bedeling niet minder door God gevraagd dan onder de oude bedeling. Op het apostelconvent zoals beschreven in Handelingen 15 werd uitdrukkelijk bepaald dat ook christenen uit de heidenen zich moesten onthouden van hoererij. De bepalingen met betrekking tot seksualiteit bleven recht overeind staan.

Ik geef nog een tweede overweging. De Bruijne weet dat in Bijbelse tijden het verbod op rente samenhangt met een samenleving waarin alleen geleend werd met oog op het voorzien in primaire levensbehoeften. Lenen om iemand in staat te stellen een woning te kopen en dan rente te vragen was niet in beeld. Laat staan het vragen van rente, omdat je geld leende aan een ondernemer. Als wij voor een dergelijke vorm van rente wel ruimte zien, doen wij dat door deze situatie naast het Bijbelse getuigenis te leggen. Je probeert terwijl je alle Bijbelse gegevens laat staan tot een antwoord te komen.

In de Geloofsbelijdenis van Westminster is dat als volgt verwoord: ‘De hele raad van God, met betrekking tot alle dingen die noodzakelijk zijn voor Zijn eigen eer, voor de zaligheid van de mens, voor geloof en levenswandel is uitdrukkelijk vastgelegd in de Schrift, of kan daar door zorgvuldige en noodzakelijke gevolgtrekking uit worden afgeleid. Nooit mag iets aan de Schriften worden toegevoegd of kan worden toegevoegd, hetzij door nieuwe openbaringen van de Geest, hetzij door tradities van mensen.’

Dat is een andere lijn dan die van De Bruijne. Die stelt dat je in de lijn van de Bijbel, zelfstandig verder mag denken. Het is de lijn die ook te vinden is in het rapport God met ons. Het rapport van de Gereformeerde Kerken over de Schrift en haar gezag dat terecht in de gereformeerde gezindte tegenspraak opriep. Het pijnpunt ligt bij het woord ‘zelfstandig’. Ons denken zowel over leerstellige als ethische zaken mag ten opzichte van de Schrift nooit een zelfstandig karakter dragen. Als zelfstandige bezinning betekent dat concrete Schriftgegevens worden genegeerd, vindt die bezinning per definitie niet binnen de juiste kaders plaats.

De Bruijne stelt dat wij in het algemeen anders over seksualiteit zijn gaan denken. Ik breng daartegen-in dat bij alle verschillen tussen tijden en culturen seksualiteit is bedoeld voor het huwelijk tussen één man en één vrouw die elkaar hun leven lang trouw blijven. Wat wij persoonlijk als kerk nodig hebben, is een terugkeer naar het Bijbelse getuigenis. Ons denken moet door de Schrift gestempeld worden. Dan is allereerst wedergeboorte nodig en vervolgens moeten wij in ons leven leren vragen om vernieuwende werking van de Heilige Geest.

Sinds de zondeval hebben wij allemaal verlangens en gevoelens die niet bij het goede beeld van God behoren. In dat licht moeten wij ook homoseksuele gevoelens zien. Ik zou van geen van die gevoelens die niet bij het goede beeld van God behoren, durven zeggen dat wij die mogen accepteren. Evenmin durf ik te zeggen dat wij er in dit leven van worden verlost. Wel weet ik dat wij ertegen moeten strijden en dat deze strijd tot onze dood zal duren. Een strijd die gevoerd mag worden in het zien op Jezus en in de kracht van Zijn liefde die de Heilige Geest bij de wedergeboorte uitstort in ons hart.

Over de strijd tegen onszelf lees ik wel in het Nieuwe Testament, maar zwijgt De Bruijne. Ik besef dat voor de een dan de strijd veel zwaarder is dan voor de ander, maar elke christen loopt er dagelijks tegenaan dat, hoewel hij niet meer is die hij was, hij toch ook nog niet is die hij zou moeten zijn. Dat de Bruijne niet spreekt over de strijd van een christen staat niet los van het feit dat hij het Bijbelse getuigenis over de oorsprong van het kwaad niet zonder reserve accepteert. Hij meent dat meerdere aspecten van wat wij kwaad of gebrokenheid noemen, er altijd zijn geweest. Daarmee wordt het Bijbelse getuigenis over het feit dat God de mens goed en naar Zijn beeld schiep en dat dit alles met de zondeval veranderde, geen recht gedaan.

De Heere Jezus wees er op dat het huwelijk bij deze bedeling behoort, maar niet bij de eeuwige heerlijkheid. Het Nieuwe Testament relativeert toch op zekere hoogte het huwelijk. Daarin heeft De Bruijne gelijk. Echter, in dat kader wordt in het Nieuwe Testament de eigen betekenis van de celibataire ongehuwde staat onderstreept. Er wordt bepaald geen opening gegeven voor seksuele relaties buiten het huwelijk.

Ten opzicht van de oude bedeling wordt in het Nieuwe Testament nadrukkelijker teruggegrepen op Gods oorspronkelijke bedoeling. Er is geen ruimte meer voor polygamie. En echtscheiding is slechts bij overspel geoorloofd. Wie een ontwikkeling ziet, moet een verscherping zien van het leven bij wat God bij de schepping heeft bedoeld met seksualiteit en geen verruiming.

In zijn pleidooi om ruimte te geven aan stabiele homoseksuele relaties en de mogelijkheid te openen om een kerkelijke zegen te geven, gaat De Bruijne helemaal voorbij dat in de samenleving waarin de apostelen zich bewogen, ook stabiele homoseksuele relaties voorkwamen. Dat was voor de apostelen – of eigenlijk nog beter voor de Heilige Geest – geen reden om in deze vorm ruimte te bieden voor homoseksueel gedrag.

Wanneer De Bruine stelt dat in de kerk vaak homo’s tot een bepaalde levensstijl veroordeeld worden zonder netwerk of steun, heeft hij een belangrijk punt. Ik zou het woord ‘veroordeeld’ niet willen gebruiken, maar wel dat God Zelf van ons een bepaalde levensstijl vraagt. Dan hebben wij wel de roeping elkaar daarin bij te staan. Dat geldt zeker voor hen voor wie de keuze naar Gods Woord te willen leven, een stuk eenzaamheid met zich meebrengt. Dat is zeker het geval voor hen die moeten worstelen met homoseksuele gevoelens. Ook daarin mogen wij allen wel vragen om meer aan Christus gelijkvormig te worden.

Ik wil niet in twijfel trekken dat De Bruijne bewogen is met hen die met homoseksuele gevoelens worstelen. Alles behalve dat zelfs. Maar onze beste bedoelingen moeten aan de Schrift zelf worden getoetst. Met de weg die De Bruijne aanwijst, bewijst hij christenen die worstelen met homoseksuele gevoelens geen dienst. Hij wijst namelijk niet op de smalle weg en de enge poort die naar het eeuwige leven leiden.

De Bruijne geeft zelf aan dat het best zou kunnen dat hij straks voor de rechterstoel van God tot de conclusie moet komen dat hij ruimte heeft gezien voor seksualiteit in een homorelatie waar die niet was. Omdat ik heel zeker weet dat God in alle opzichten is, zoals Hij Zich in Zijn Woord heeft geopenbaard, staat het voor mij ook vast dat De Bruijne die conclusie eenmaal zal moeten trekken.

Daarom zou ik niemand durven aanraden de weg in te slaan die De Bruijne wijst. Juist omdat wij volgens het Bijbelse getuigenis als het gaat om deze zaak onze zaligheid ermee op het spel zetten. Ik zou daarom ook De Bruijne dringend willen vragen zijn zienswijze te herzien.

Als mij werd gezegd: ‘U zou hier toch ook anders over kunnen gaan denken?’, is mijn eerste en uiteindelijke antwoord dat niet bepalend is wat ik hiervan ga denken, maar wat God zegt. Ook al veranderen mensen van gedachte om wie het ook gaat, is dat nog geen reden om aan te nemen dat de levende God dit ook doet. Wij nemen een zware verantwoordelijkheid op ons, als wij ruimte zien voor wegen waarvan de Bijbel zegt dat die ons en anderen buiten het nieuwe Jeruzalem zullen houden. Laten wij elkaar juist aansporen de smalle weg te bewandelen die leidt naar de stad van God. Daar krijgen we geen spijt van. Nu niet en ook niet voor Gods rechterstoel.

Plaats een reactie