In God verheugd

Op de dankdag van 9 november 1949 sprak ds. H. Hofman die een vrije gemeente in Schiedam diende, die hij als een nooddak buiten de vaderlandse kerk zag over Jesaja 61: 10: “Ik ben zeer vrolijk in de HEERE, mijn ziel verheugt zich in Mijn God, want Hij heeft mij bekleed met de klederen des heils, de mantel der gerechtigheid heeft Hij mij omgedaan; gelijk een bruidegom zich met priesterlijk sieraad versiert, en als een bruid zich versiert met haar gereedschap.’

Hij geeft in deze preek aan met het beëindigen van de Tweede Oorlog de zorgen niet zijn verdwenen, Er kwam geen geestelijk weerkeer tot God. toch is God voor al de Zijnen het hoogste van hun blijdschap. Christus in en door Wie wij toegang krijgen tot God, wordt aan verloren zondaren gepredikt. God is het Die aan ons Zijn vriendschap aanbiedt. Ik geef nu een aantal passages uit de preek van de morgendienst door.

Mogelijk zijn er onder ons die denken: is dát nu een stof voor dankstond en dat in de omstandigheden waarin het ganse gestel zich bevindt? Dat is nogal wat! Ja, zo zou men er over kunnen denken; ook ik heb er precies zo over gedacht. Dat klopt dus nogal aardig. Ik heb ook druk in de Bijbel zitten zoeken om wat anders te vinden, maar begreep: dat gáát niet. En omdat het niet kon heb ik het uiteindelijk ook niet gedurfd.

Nu zou er gevraagd kunnen worden: ‘Ben je dan zélf zo vrolijk zoals hier, in dit vers vermeld staat? Nu, dat kan ik óók niet zozeer zeggen. Maar soms zijn er wel gelegenheden dat in mij aan het werken gaat van de inhoud van dit vers, wat een bovenmate vrolijkheid en blijdschap teweeg brengt. Die aanleiding en oorzaak daartoe zal ik ook zeggen.

Als ik ooit tegen een dankdag heb opgezien, dan is het wel déze keer geweest. Mij dacht, dat het veel geschikter was om een boete- en bededag te houden dan dankdag. Bij wie zullen niet dergelijke gedachten zijn? Mijn deel is in de laatste tijd dikwijls, dat ik tot de dood toe gedrukt ben, ziende op het gehele gestel. (…)

Daarom moeten wij noodzakelijk leren kennen de breuk die er zit tussen God en ons: wij zijn God kwijt! Wij moeten leren kennen, dat er in het paradijs wat gebeurd is. Dat die zaak niet zo is, dat Adam dat gedaan heeft en wij er tegenaan kijken: ja, nu zitten wij met de brokken. Of: dat Adam en Eva dát nu toch gedaan hebben en dat God dat toegelaten heeft! Wij moeten eens zó bij de breuk gebracht worden (en dat is dan door de werkende kracht en verlichting van de derde Persoon, de Heilige Geest) dat wij er eens midden ín gezet worden, zodat wij de schuld niet op Adam en Eva kunnen werpen, of op God, maar dat het voor ons eens persoonlijk gaat worden: “Gíj zijt die man!” Dus, dat wíj het gedaan hebben. Dan hebben wij wat te doen.

Als dan de breuk voor de dag komt, dan zitten wij in omstandigheden: de breuk is als de zee, wie kan ze helen. Dan zal voor de dag komen, dat wij in zo’n verschrikkelijke staat en toestand zitten, dat wij onszelf niet kunnen helpen, dat onze naaste het niet kan, dat Gods volk het niet kan, zelfs een engel niet, al was het Michaël, de aartsengel. De omstandigheden waarin wij dan verkeren zijn zo verschrikkelijk, want wij moeten daarin ondergaan, wij moeten de eeuwige dood sterven. Dan kan voor de dag komen: wee mijner, dat ik zó gezondigd heb, en wij met het pak der zonden op onze rug lopen, in bitterheid des geestes, in bitterheid der ziel.

Als dat voor de dag komt, zijn er dan redenen om zo iemand te gaan beklagen? Neen, helemaal niet. Wij zouden wel willen, dat een íeder dat wist en dat het bij hem open was. Want dat is de weg, dát is het pad waar wij genade benodigen en dat wij Jezus Christus behoeven als Borg en Middelaar, tot heling van die breuk, omdat wij het zélf niet kunnen. (…)

Ellendige zondaars, die nochtans Zijn schepselen zijn, bij wie de breuk er tussenuit is, ontvangen vrede met God door Christus’ Middelaarsarbeid, die hun verzoening is. Christus reinigt hen door Zijn Geest en bloed van al hun vuile zonden — waar God een welgevallen in neemt — en dekt hen met Zijn gerechtigheid, zodat God die zondaars gaat eigenen. Hij ziet hen aan in het werk van Zijn Zoon, ja in Zijn eigen werk, waar Hij de Auteur en Oorsprong van is. Hij dacht dat werk uit, Zijn Zoon verdiende het en de derde Persoon, de Heilige Geest werkte dat, en kwam daar te stellen.

Dat is dus het werk van een Drie-enig God. Daarin geniet een christen  zijn vreugde en blijdschap in God. Want daar hij in Adam is afgesneden – dus in zijn oude staat heeft opgehouden – is vernietigd, zo is zijn opkomst in God en Christus. Dat is een blijdschap, een vreugde, die alle verstand te boven gaat.’

Geef een reactie

Vul je gegevens in of klik op een icoon om in te loggen.

WordPress.com logo

Je reageert onder je WordPress.com account. Log uit /  Bijwerken )

Twitter-afbeelding

Je reageert onder je Twitter account. Log uit /  Bijwerken )

Facebook foto

Je reageert onder je Facebook account. Log uit /  Bijwerken )

Verbinden met %s