
In de serie Apollos Old Testament Commentary verscheen al weer een aantal jaren geleden de uitleg op Hosea van de hand van Joshua N. Moon. De auteur is als fellows tutor verbonden aan het Anselm House op de campus van de Universiteit van Minnesota. Aan de eigenlijke uitleg gaat een 28 pagina’s tellende inleiding vooraf. Alleen al deze inleiding maakt deze uitgave tot een waardevol commentaar.
De auteur plaatst de profetieën van Hosea in de ontstaanscontext in de achtste eeuw vóór Christus. Uitgangspunt van zijn commentaar is dat we het boek van de oudtestamentische profeet Hosea moeten lezen in het licht van de nieuwtestamentische openbaring van Christus. Het is de bedoeling dat ook wij Gods eigen stem horen als Hij in de achtste eeuw vóór Christus Israël ertoe oproept terug te keren naar Hem. Moon plaatste telkens elk gedeelte dat wordt uitgelegd binnen de grotere bijbelse- en theologische verbanden.
De profeet Hosea maakte de tumultueuze laatste decennia van het tienstammenrijk Israël mee. De moorden en usurpaties binnen Israël en de instabiliteit van de nieuw leven ingeblazen Assyriërs liepen uiteindelijk uit op de vernietiging van Samaria, het einde van het tienstammenrijk en de ballingschap van het overgrote deel van de tien stammen. In deze tumultueuze tijd riep Hosea zowel met profetieën van oordeel als van hoop het volk op tot bekerimg. De ontrouw van het volk aan de HEERE typeert hij als ‘hoererij’. Politiek, sociaal, cultisch en religieus was het volk ongehoorzaam aan de HEERE. De weigering zich te bekeren, leidde tenslotte tot de Assyrische invasie.
Als het gaat om de datering worden de Judese koningen Uzzia, Jotham, Achaz en Hizkia genoemd en Jerobeam II als koning van het tienstammenrijk. Ervan uitgaande dat de profetische arbeid van Hosea begon in de nadagen van de regering van Jerobeam II en hij de verovering van Samaria heeft meegemaakt, moeten we zijn optreden als profeet plaatsen tussen ±750 en ±715 vóór Christus.
Moon gaat niet mee met de zienswijze van de meeste oudtestamentici dat de woorden gericht tot Juda latere toevoegingen zijn die niet van de profeet zelf afkomstig zijn. Terecht acht hij het ondenkbaar dat de profeet alleen voor het tienstammenrijk belangstelling zou hebben gehad. De profeet was zowel met de hoven van Samaria als met Judea bekend. Hij wijst erop dat men binnen een dag van Jeruzalem naar Samaria kon reizen.
In de profetieën wijkt vaak de concrete historische realiteit naar de achtergrond. Dat onderstreepte alleen maar dat de relevantie ervan zich niet beperkte tot de eerste hoorders. Bij de uitleg vraagt Moon dan ook niet alleen naar de historische achtergrond van de profetieën maar ook naar hun plaats in het boek.
De profetieën van Hosea zijn niet strak geordend. Duidelijk is wel dat de eerste drie hoofdstukken een inleiding vormen en het laatste hoofdstuk het karakter heeft van een slotbeschouwing. Daartussen vinden we de profetieën weergegeven in hoofdstuk 4-13. Moon wijst op het grote aantal hapax lego-mena (woorden die slechts eenmaal in het Oude Testament voorkomen) bij Hosea en daarnaast op het veelvuldig voorkomen van unieke syntactische constructies. Wellicht heeft dit te maken met het feit dat de profeet Hosea een noordelijk dialect van het Hebreeuws sprak. Bij gebrek aan vergelijkings-materiaal blijft dit een suggestie.
De Hebreeuwse tekst van Hosea is niet altijd even eenvoudig. Moon houdt zoveel mogelijk aan de uitleg vast. Wel verwijst hij niet alleen als het gaat om de tekstvorm maar ook om de interpretatie meer dan eens naar de Septuaginta, de Targum en de Vulgata. Van belang is ook de opmerking van Moon dat wij bij de bestudering van Hosea erop moeten letten dat zijn profetieën niet zozeer gelezen als wel voorgedragen werden. De schriftelijke vastlegging stond in dienst van orale overdracht.
Moon wijst op de centrale betekenis van de notie van het verbond van de HEERE met het volk. Het volk verbreekt dit verbond. Ondanks de ontrouw van het volk blijft de HEERE – al gaat het door het oordeel heen – toch trouw. Terecht brengt Moon naar voren dat wij de centrale betekenis van het verbond bij Hosea niet los kunnen maken van het feit dat Hosea teruggrijpt op het verbond aan de Sinaï. Mozes gaat aan de Profeten vooraf.
Op tal van plaatsen zinspeelt Hosea op passages en gebeurtenissen uit de Pentateuch. Hij geeft een indrukwekkende lijst met voorbeelden van de negentiende-eeuwse oudtestamenticus E.W. Hengsten-berg. Het is een aanwijzing dat in ieder geval de grondvorm van de Pentateuch aan de Profeten voorafging. Bij de uitleg van Hosea 6:7 is de vraag of het Hebreeuwse woord ‘Adam’ als mens dan wel als de eigennaam van de eerste mens moet worden opgevat. De Septuaginta kiest voor de eerste oplossing, de Vulgata voor de tweede. Moon sluit zich evenals de Statenvertalers bij de Vulgata aan.
Moon wijst erop dat in de discussies over de datering van Deuteronomium de gegevens uit Hosea vaak te weinig verdisconteerd worden. Bijvoorbaat wordt Hosea in de tijd van koning Josia gedateerd. Ik wijs in dit verband op het nog altijd relevante proefschrift van dr. Mart-Jan Paul: Het Archimedisch Punt van de Pentateuchkritiek.
De opdracht aan de profeet om een ‘vrouw van hoererijen’ te trouwen (Hosea 1:2) is in de loop van de eeuwen vanwege het aanstootgevende karakter ervan meer dan eens visionair opgevat. Moon wijst erop dat deze zienswijze niet houdbaar is. De vrouw die Hosea moet huwen wordt met name genoemd en ook de geboorte van de kinderen. Ook dit huwelijk met hun betekenisvolle namen kan niet als visionair worden afgedaan.
In de culturen van het Midden-Oosten speelden eer en schande een grote rol. De profeet moest een vrouw huwen die in seksueel opzicht publiekelijk geen goede naam had. Wist men dat een vrouw niet als maagd het huwelijk inging en het was geen weduwe, dan was het al voldoende haar als een ‘vrouw van hoererijen’ te typeren.
In Hosea 3:1 krijgt de profeet de opdracht een vrouw te huwen die overspel heeft gepleegd. Zelf neem ik aan dat het om de in Hosea 1:2 genoemde Gomer gaat die in haar huwelijk de profeet ontrouw werd. Moon doet de suggestie dat Gomer inmiddels is overleden en het om een andere vrouw gaat.
Bij de uitleg Hosea 6:1-3 is het de vraag of het hier gaat om oprecht berouw. Meerdere oudtestamen-tici betwijfelen dat, omdat zij deze verzen nauw bij het vervolg laten aansluiten. Met Moon neem ik aan dat wij tussen Hosea 6:3 en 6:4 een cesuur moeten aannemen. We doen de woorden geen recht als wij ervan uitgaan dat hier geen sprake is van oprecht berouw.
Moon schreef een waardevol commentaar. Graag geef ik aan het einde van deze recensie de woorden van Hilarius van Poitiers uit zijn werk over de drie-eenheid door waarmee Moon zijn inleiding afsluit: ‘Wij zien op U om ons gemeenschap met die Geest te geven Die de profeten en apostelen leidde, opdat wij hun woorden opvatten in de betekenis waarmee zij die uitspraken, en de juiste strekking toe-kennen aan elke uitspraak.’
Joshua N. Moon, Hosea, Apollos Old Testament Commentary (Londen: Apollos, 2018), hardcover 272 pp. £34,99 (ISBN: 9781783595327)