
De waarheid van het christelijke geloof
Niet alleen buiten maar ook binnen de kerk kunnen mensen last hebben van twijfel aan het bestaan van God. Reeds in de achttiende eeuw schreef Wilhelmus à Brakel in de Redelijke godsdienst over de bestrijding van atheïsme. Hij blijkt ervan uit te gaan dat ook ware christenen overvallen kunnen worden door twijfel aan het bestaan van God. Als dat in de achttiende eeuw het geval was, geldt dat zeker voor de eenentwintigste eeuw. Sommigen staan verwonderd als zij horen dat ook waren christe-nen van twijfel aan het bestaan van God last kunnen hebben.
Echter als een kind van God niet immuun is voor verzoekingen op moreel gebied, waarom zou hij het dan wel zijn op intellectueel terrein?! Wel mogen we zeggen dat een mens die niet in Gods wegen wandelt, meer dan eens hoopt dat God niet bestaat, terwijl een ware christen soms kan vrezen dat God niet bestaat. Van twijfel dat God bestaat hebben lang niet allen die God kennen en vrezen weet. Anders ligt het met de vrees en aanvechting of God mij wel genadig zal zijn? Deze aanvechting is geen enkele gelovige geheel onbekend. We vinden haar binnen de Bijbel niet in de laatste plaats in de Psalmen, het Bijbelboek waarin wij Gods kinderen in het hart kijken. Calvijn schreef dat waar het vuur is van het geloof ook de rook is van de twijfel.
Twijfel of wij wel een waar gelovige zijn kan onterecht zijn, maar het kan ok terecht zijn. We komen er achter dat wij missen wat wij dachten reeds te bezitten. Die ontdekking moest ons dan brengen tot het waarachtige vluchten tot Christus. Twijfel aan de waarachtigheid van Gods Woord – en daarmee ook van Zijn beloften – is altijd verkeerd, al kan ok een ware christen, zoals ik al aangaf, last hebben van intellectuele twijfels en aanvechtingen. Dan zullen we smeken ervan verlost te worden. Geloven is immers een zeker weten waardoor ik alles voor waar houdt wat God in Zijn Woord heeft geopen-baard.
Juist op dit punt staat het huidige levensklimaat haaks op Gods Woord. Zekerheid over de inhoud van het christelijke geloof staat niet zo hoog aangeschreven. Wie daarin wel omlijnde overtuigingen heeft, wordt al gauw dogmatische enghartigheid verweten. Er wordt heel snel gezegd dat wij anderen niet mogen oordelen, omdat zij een andere kijk hebben op de inhoud van het geloof. Ongetwijfeld zijn niet alle geloofsartikelen van hetzelfde gewicht. Wie de Bijbel leest, kan er echter niet op heen dat het geloof een leerstellige inhoud heeft. Wij moeten gewonnen worden voor en bewaard blijven bij de gezonde leer. De kern daarvan is dat de drie-enige God de God is van volkomen zaligheid.
*
Geloof en geloofsinhoud
Terwijl onwrikbare zekerheid over de inhoud van het geloof in onze tijd niet hoog aangeschreven staat, ligt dat anders voor persoonlijke heilszekerheid. Menigeen ziet als de kern van het christelijke geloof dat hij of zij zelf een kind van God is en niemand heeft het recht daarbij een vraagteken te zetten. We mogen immers niet oordelen. Echter, de Bijbel wijst op dat wij mensen niet over elkaars hart mogen oordelen. We moeten ook nooit uit de hoogte oordelen. Wij mogen anderen echter wel toetsen. Aan de kamerling die beleed gedoopt te willen worden, werd door Filippus gevraagd of hij van ganser harte geloofde. Daarop beleed de kamerling: ‘Ik geloof dat Jezus Christus de Zoon van God is’ (Hand. 8:37).
Daarom gaat het. Wat zegt het als iemand gelooft dat hij een kind van God is, maar nooit als een arm zondaar heeft leren schuilen bij Jezus Christus als God Die mens werd en Wiens bloed van alle zonden reinigt?! De rijke jongeling twijfelde er niet dat hij een kind van God was. Paulus deed dat vóór zijn bekering evenmin. Echter het geloof dat wij een kind van God zijn heeft alleen grond als wij alle dingen schade hebben leren achten om de uitnemendheid van de kennis van Christus en onszelf tot onze beste werken toe veroordelend alleen roemen in het kruis van Christus. Elke ware christen herkent zichzelf telkens opnieuw in de woorden:
Vaste rots van mijn behoud,
als de zonde mij benauwt,
laat mij steunen op uw trouw,
laat mij rusten in uw schaûw,
waar het bloed door u gestort,
mij de bron des levens wordt.
*
Geloof en vruchten
Een waar geloof blijkt uit in de vruchten. Niet iedereen die Jezus rechtzinnig belijdt als Heere en Zaligmaker Die voor zijn zonden stierf, gaat het koninkrijk der hemelen binnen, maar die deze belijdenis paart met een godzalige levenswandel. Een waar kind van God doet de wil van de Vader Die in de hemelen is. De boom wordt aan zijn vruchten gekend. Zoals een goede boom goede vruchten voortbrengt, zo brengt een ware christen goede werken voort.
Een naamchristen hinkt op twee gedachten. Hij kan en wil niet kiezen tussen de brede en de smalle weg. Een ware christen durft, kan en wil niet anders dan de smalle weg bewandelen. Zeker is wel dat een christen zijn leven lang tegen de duivel, de wereld en zichzelf moet strijden. Steeds is er het gevaar dat wij verachteren in de genade en ons is het niet op het ene dan wel op het andere terrein steeds minder van de wereld onderscheiden. Daarom is dagelijks dienen we te belijden: ‘Hoe kleeft mijn ziel aan het stof.’ Dagelijks moet worden gebeden: ‘Maak mij levend naar Uw Woord’ (Ps. 119:25).
*
Belijdt je de waarheid of belijdt je je geloof?
Die vraag wordt wel eens gesteld. Eigenlijk is dit een ongelukkige tegenstelling. Een christen belijdt de waarheid van het algemeen, ongetwijfeld christelijke geloof zoals die zo prachtig is samengevat in de Apostolische Geloofsbelijdenis. Ik verwijs ook naar vraag en antwoord 1 van de Heidelbergse Catechismus als samenvatting van de gereformeerde belijdenis. Een naamchristen doet d geloofsleer alleen met de mond, een ware christen met mond en hart beide. Dat het om een ware belijdenis gaat, blijkt naar buiten toe in een Bijbelse, godzalige levenswandel. Wat is het verdrietig als mensen zeggen hun geloof te belijden, maar zij de waarheid van het christelijke geloof niet liefhebben en werelds leven. Laten wij persoonlijk en in de kerk de waarheid die naar de godzaligheid is vurig liefhebben, standvastig verdedigen en met onze levenswandel versieren.
*
Geloof en aanvechting
Calvijn was er diep van overtuigd dat waar het vuur is van het geloof ook de rook is van de twijfel. Sommigen geestelijke nazaten van Calvijn hebben de twijfel gecultiveerd. Zekerheid van geloof werd een verdachte zaak. Voor veel anderen staan geloof en twijfel mijlenver van elkaar. Hooguit in een onvolwassen stadium van het geloof is er sprake van twijfel en klacht, maar bij een volwassen geloof ligt dat anders. Deze laatste geluiden horen we de laatste tijd steeds meer. Soms hoewel bepaald niet altijd in reactie op het eerste.
Zeker is dat mensen opgevoed in een klimaat waarin twijfel zonder zekerheid als normaal werd gezien, bijzonder vatbaar zijn voor de precies tegenover gestelde visie dat geloof en twijfel niet samen kunnen gaan. Ik denk in dit verband aan het zogenaamde overwinningsleven en overwinningsdenken. In deze zienswijze zijn er twee soorten ware christenen: zij die een bedelaarsleven leiden en zij die leven uit de overwinning van Christus.
De christenen die een bedelaarsleven leiden, hebben in deze visie nog niet met bepaalde concrete zonden gebroken. Zij vertrouwen nog niet al hun vragen en zorgen aan de Heere toe. Dat verklaart hun klacht. Een christen die een overwinningsleven leidt, heeft zich volkomen aan de Heere overgeven. Hij leeft niet alleen uit het werk van Christus voor hem, maar ook uit het leven van de verhoogde Christus door Diens Geest in hem. Het bedelaarsleven vindt men in de tweede helft van Romeinen 7 en het overwinningsleven in Romeinen 8.
*
Een christen is in Christus meer dan een overwinnaar en blijft hier op aarde toch een bedelaar
Het zal duidelijk zijn dat dit gedachtegoed niet spoort met een aantal zeer wezenlijk lijnen van de gereformeerde belijdenis. Belangrijker nog is dat wij voor deze zienswijze de Bijbel niet aan onze kant hebben. In de Psalmen belijden de psalmisten hun schuld. Dan gaat het niet alleen om een schuld-belijdenis na concrete misstappen, maar ook om de erkentenis dat niemand die leeft voor Gods aangezicht rechtvaardig is (vgl. Ps. 143: 2). Heel belangrijk is te weten dat dit volgens de Psalmen de belijdenis is van een godvruchtige die bij de HEERE schuilt (vgl. Ps. 143:9).
De Bijbelse boodschap van de rechtvaardiging door het geloof alleen is onlosmakelijk met deze werkelijkheid verbonden. Een christen is vanaf het moment dat God in de wedergeboorte Zijn liefde uitstort in diens hart een nieuw mens, een nieuw schepsel. Echter in het licht van Gods wet staat ook de christen die heel dicht bij de Heere leeft, schuldig. Daarom weet een christen zich verbonden met Abraham die geloofde in God die de goddeloze rechtvaardigt.
Ongetwijfeld is de rechtvaardiging een moment. Als ons de gerechtigheid van Christus Die wij in het geloof omhelzen, wordt toegerekend, zijn we rechtvaardig voor God. De troost ervan is echter een zaak die het leven lang doorgaat. Telkens komen we erachter dat wij struikelen en zondigen en zo wordt steeds rijker ervaren dat wij een Voorspraak/Advocaat bij de Vader hebben, Jezus Christus, de Rechtvaardige.
Heel opvallend is dat in vraag 60 van de Heidelbergse Catechismus aan de christen niet wordt gevraagd hoe hij rechtvaardig voor God is geworden, maar hoe hij het is. Elke christen niet, alleen hij die aan het begin van de geestelijke loopbaan staat, maar ook hij die al ver gevorderd is, herkent zich in het antwoord dat op deze vraag wordt gegeven, namelijk dat hoewel zijn geweten hem aanklaagt dat hij tegen alle geboden heeft gezondigd en nog steeds tot alle kwaad geneigd, hij nochtans in Christus voor God rechtvaardig is.
Kohlbrugge heeft erop gewezen dat wij op het woord ‘nochtans’ moeten letten. Een ware christen heeft gebroken met concrete zonden die een mens buiten het koninkrijk Gods houden. Hij bemerkt echter dat hij nog steeds tot zonden geneigd is. Onze allerheiligste verrichtingen zijn nog met een stuk eigenbedoeling vermengd. De psalmist van Psalm 19 wist dat er afdwalingen kunnen zijn, die wij ook zelf niet in de gaten hebben. Dit alles verklaart de klacht van de apostel Paulus in de tweede helft van Romeinen. 7.
Anders verwoordt komt diezelfde klacht terug in Romeinen 8, als de apostel betuigt dat christenen zuchten onder het lichaam van deze dood. Romeinen 7 eindigt met de dank aan God door Christus. God Die een goed werk begon, zal ons na dit leven van het lichaam van deze dood verlossen en ons op de jongste een verheerlijkt lichaam schenken gelijkvormig aan het verheerlijkte lichaam van Jezus Christus.
Een christen is bedelaar en overwinnaar tegelijk. Hij weet dat hoewel hij zelf nog elke dag faalt, de wet hem niet kan verdoemen, omdat Christus met Zijn kruisdood volkomen voor al zijn zonden heeft betaald. Een christen begeert zich volledig aan Christus over te geven, maar bemerkt dat die overgave toch nog zoveel onvolkomenheden bevat. Daarom in zijn uiteindelijke houvast dat Christus hem heeft liefgehad en zich voor hem heeft overgegeven. Een christen is meer dan overwinnaar niet op grond van heet werk van Christus in hem maar buiten Hem. Dat blijkt duidelijk uit het slot van Romeinen. Niets zal ons van Gods liefde schrijven en niets kan ons veroordelen, omdat Christus voor ons gestorven is, wat meer is Hij is ook opgewekt en gezeten aan de rechterhand van Zijn Vader bidt Hij elke dag voor ons.
*
Het getuigenis van de Reformatie
De Reformatie heeft tegenover Rome de zekerheid van het geloof geleerd. Een christen kan en mag zeker zijn van zijn zaligheid. Echter, de reformatoren waren er diep van overtuigd dat het geloof er nooit is zonder aanvechting. Vooral Luther heeft heel plastisch en beeldend over de aanvechtingen van een christen gesproken. Dat heeft te maken met zijn karakter en met de omstandigheden waarin hij verkeerde, maar daarmee is niet alles gezegd. Luther wist dat alleen de aanvechtingen de geloofs-zekerheid binnen de grenzen van het geloof houdt. Zonder aanvechting is zekerheid geen geloofs-zekerheid maar dodelijke gerustheid.
Aanvechting behoort voor Luther niet bij een onvolkomen stadium van het geloofsleven, maar is juist vrucht van de geloofsdoorbraak. Bij aanvechtingen dacht Luther niet zozeer aan zinnelijke begeerten. Die zijn slechts een vossenstaart in vergelijking met de aanvechting dat onze liefde tot God, ons berouw over de zonden zo onvolkomen zijn en dat wij in alles nog altijd mede onszelf bedoelen. Tegenover deze aanvechting is het enige medicijn het bloed Christus dat van alle zonden reinigt.
Calvijn had een heel ander karakter dan Luther. Al sprak hij minder plastisch dan Luther over aanvechtingen, zij waren hem niet onbekend. In zijn traktaten over het Heilig Avondmaal verwijst Calvijn heel nadrukkelijk naar de belijdenis van de vader van de maanzieke knaap: ‘Ik geloof, kom mijn ongelovigheid te hulp’ (dat wil zeggen houdt mijn ongeloof er onder). Elke ware christen herkent zich in die belijdenis. Het geloof is wel een vast maar geen ongeschokt vertrouwen, wel een zeker weten maar geen vanzelfsprekend weten.
Ditzelfde geluid vinden wij in de eeuwen die volgen op de Reformatie bij de mannen van de Nadere Reformatie en de puriteinen. Wel bijzonder diep en krachtig is het in de negentiende eeuw door Kohlbrugge verwoordt. Ik kan iedereen het lezen van de preek van Kohlbrugge over Rom. 7:14 en zijn briefwisseling met Da Costa aanraden, al weet dat het begrijpen van de negentiende-eeuwse taal enige moeite kan kosten.
*
Slot
Wat wij in onze tijd nodig hebben, is een terugkeer tot en een volharden bij de gereformeerde leer van het evangelie van vrije genade. Niet zijn liefde tot Christus, maar de liefde van Christus tot hem is het houvast van een christen. Ik denk aan wat de Engelse puritein John Owen kort vóór zijn sterven aan een vriend schreef: ‘Ik ga naar Hem, Die ik van harte heb liefgehad, of nog beter, naar Hem, Die mij heeft liefgehad met een eeuwige liefde; dat is de volkomen grond van al mijn troost.’
Hoezeer een christen ook ernst maakt met de roeping heilig voor God te leven nooit komt hij uit boven de gestalte die door de Anglicaanse predikant Toplady in het lied Vaste Rots (Rock of ages) als volgt werd verwoordt : ‘Moede kom ik arm en naakt, tot de God Die zalig maakt.’ Dat is de grondtoon van de beproefde leer van godzaligheid. Een leer die zo duidelijk en helder uiteengezet is in de Heidelbergse Catechismus. Daarom geef ik ten slotte de woorden van H.F. Kohlbrugge weer op zijn sterfbed gesproken: ‘De Heidelberger, de eenvoudige Heidelberger, houd daaraan vast mijn kinderen.’