
De betekenis van hermeneutiek
De hermeneutiek is de wetenschap die de regels voor de uitleg van teksten analyseert In de theologie was hermeneutiek dat deel van de theologische wetenschap dat regels voor de uitleg van de Schrift analyseerde in de wetenschap dat God Zelf via de Schrift tot de mens spreekt. Door het losmaken van de menselijke auteur van de goddelijke Auteur in de tijd van de Verlichting, wordt nu in het postmodernisme betwijfeld of de tekst wel een objectieve betekenis heeft. Elke geloofsgemeenschap en iedere lezer van de Bijbel verleent aan een tekst zijn betekenis, zo is de visie. Wat wij kunnen doen is daarover met elkaar in gesprek gaan, maar er is geen uiteindelijke antwoord te geven, omdat iedereen de Schrift toch door eigen bril leest. Zo wordt – in strijd met het Schriftgetuigenis zelf – de vaste betekenis van de Schrift ondergraven.
Ongetwijfeld moeten we allemaal van vooroordelen en beperkingen worden verlost. Maar geleid door Gods Geest is het mogelijk de werkelijke betekenis van de Schrift steeds beter en dieper te gaan verstaan. Trouwens ook zij die een postmoderne visie op de hermeneutiek aanhangen, kiezen ook de ene uitleg boven de andere. Dan is wel de vraag: op grond waarvan? Ik wil maar zeggen dat de postmoderne visie op de hermeneutiek niet alleen onbijbels is maar ook innerlijk tegenstrijdige is. Zeker is dat in onze tijd de vaste betekenis van de Schrift meer en meer wordt ondergraven door te stellen dat iedereen toch de Schrift alleen maar vanuit zijn eigen vooronderstellingen leest.
Hoe lezen we de Schrift met betrekking tot de positie van de vrouw?
Voorstanders van de vrouw in het ambt gebruiken de tekst dat er in Christus man noch vrouw is, als het kader waarbinnen het Schriftgetuigenis over de plaats van de vrouw in de gemeente en de vraag of zij een ambt mag bekleden, wordt gelezen. Echter wie Galaten 3:27-29 en bijvoorbeeld ook Col. 3:11 leest bemerkt dat het daar helemaal niet gaat om onderlinge gezagsverhoudingen, maar om de zaligheid in Christus en het zoeken van de dingen die boven zijn. Daarin is tussen Jood en Griek, dienstknecht en vrije, man of vrouw geen verschil.
Wie echter een antwoord wil geven op de positie van de vrouw in gezin, kerk en samenleving moet daarbij ook andere Schriftgegevens betrekken, in het bijzonder het bijbelse getuigenis over de schepping van man en vrouw en daaraan verbonden ordeningen. Daarin krijgen man en vrouw, dienstknecht en vrije. Het instituut van slavernij is bepaald geen scheppingsordening en de wetten van Mozes – waarin op zich het minder wenselijke meer dan eens werd getolereerd – waren gericht om het verschijnsel van altijd voortdurende slavernij onmogelijk te maken.
Al het gaat om de positie van de vrouw in de gemeente beroept Paulus zich op de wet en op de schepping. Adam werd eerst geschapen daarna Eva (vgl. 1 Tim. 2). Volgens Genesis 2 gaf Adam Eva haar naam. Dat duidt voor de oosterling nog veel meer dan voor ons op een gezagsverhouding. Door de zondeval is die gezagsverhouding niet veranderd. Daarvoor zou iets te zeggen zijn geweest als Adam eerst had gezondigd, maar dat is niet het geval. Daarmee is niet ontkend dat sinds de zondeval alle vormen van gezag en dat geldt ook van het gezag van de man over de vrouw zijn misbruikt. Op heel diepe wijze maakt Paulus in Efeze 5 : 22 – 33 duidelijk dat het gezag dat de man over de vrouw binnen het huwelijk heeft dient te lijken op de wijze waarop Christus Zijn gemeente liefheeft.
De erepositie die Christus aan vrouwen gaf – ik denk in het bijzonder aan het feit dat zij opstandings-getuigen mochten zijn – doet niet af aan het feit dat de scheppingsorde wordt gehandhaafd. De vrijheid in Christus bevestigt deze orde, zoals zij in het algemeen de wet bevestigt. De roeping van de getrouwde vrouw is in principe kinderen tot eer van God op te brengen.
Helaas is het in het klassieke huwelijksformulier geformuleerde Bijbelse beginsel dat een christelijke huwelijk betekent dat er van meet af aan de bereidheid is om de kinderzegen te ontvangen onder steeds zwaardere druk komen te staan. Het in de gemeente onderwijzen of leren dat de vrouw ontzegd wordt mag niet uitsluitend tot getrouwde vrouwen worden beperkt. Daarvoor is wat Paulus over mannen en vrouwen zegt in 1 Timotheüs 2 te algemeen. Er wordt geen onderscheid gemaakt tussen ongetrouwde vrouwen of ongetrouwde mannen.
Wanneer Paulus in 1 Korinthe 14 vrouwen verbiedt in de gemeente te spreken (d.w.z. zich te mengen in discussies over de uitleg van profetie), beroept hij zich op de wet. Het gaat niet om een gelegen-heidsargument. Paulus weet dat het hier gaat om een beginsel uit de eerste vijf bijbelboeken. Hoe verhoudt zich dan het verbod tot spreken met het gebod dat vrouwen die bidden of profeteren een gedekt hoofd moeten dragen in 1 Korinthe 11?
Calvijn gaf als antwoord dat Paulus – na eerst bestraft te hebben dat de vrouwen met ongedekt hoofd bidden en profeteren – nog even wacht met het aan de orde stellen van een algeheel verbod op spreken in de samenkomsten van de gemeente. Dat noemen de Statenvertalers ook als eerste optie Een andere mogelijkheid is dat het bidden en profeteren waarover in de eerste helft van 1 Korinthe 11 wordt gesproken, helemaal niet in de samenkomsten van de gemeente plaatsvindt. Deze tweede mogelijkheid is minder waarschijnlijk.
Zowel voor als na de passage over de verhouding van man en vrouw en het dekken van het hoofd gaat het over het gebruik van het Heilig Avondmaal in de gemeente. De Statenvertalers noemen ook als mogelijkheid dat vrouwen met de buitengewone gaven van bidden of de toekomende dingen voorzeggen die aan de gemeente willen bekend maken. Dan zouden met het verdwijnen van de gave van de profetie bij het zichtbaar worden van de contouren van de canon van het Nieuwe Testament ook deze gaven verdwenen zijn.
Het ambt van ouderling
Het ambt van ouderling zoals dat in de gereformeerde kerkorde een plaats heeft gekregen, is niet is onomstreden. Een aantal vertegenwoordigers op de synode van Westminster had hier vragen, wat niet los gezien kan worden van hun anglicaanse achtergrond. Volgens deze afgevaardigden behoren behoorden er naast predikanten helemaal geen ouderlingen te zijn die enkel de taak hebben van het toezicht houden op de gemeente.
De vraag is dan wel hoe je 1 Tim. 5:17 moet verstaan: ‘Dat de ouderlingen, die wel regeren, dubbele eer waardig geacht worden, voornamelijk die arbeiden in het Woord en de leer.’ Moet het accent op ‘arbeiden’ worden gelegd of op ‘en’ tussen Woord en de leer? In het eerste geval is het de bedoeling dat alle ouderlingen preken; in het tweede geval niet. Ook wie voor de eerste uitleg kiest, kan om praktische redenen verdedigen dat binnen het presbyterium niet alle ouderlingen preken.
Hoe dan ook is er Bijbels gezien noch in het ambt van ouderling noch in dat van diaken ruimte voor een vrouw. Zowel een ouderling als een diaken moet de man van één vrouw zijn. De vrouwen over wie in 1 Tim. 4:11 wordt gesproken zijn óf de vrouwen van ouderlingen óf de weduwen over wie uitvoeriger in 1 Tim. 5 wordt gesproken. Zeker is dat vrouwen in de eerste christelijke gemeenten allerlei diensten verrichten. Er waren vrouwen die profeteerden. Vrouwen werden ingeschakeld bij allerlei vormen van hulpbetoon. Rijkere vrouwen stelden hun huizen open voor de samenkomsten van de gemeente. Phebe is daarvan een voorbeeld.
Conclusie
Wie de ambten voor de vrouw wil openstellen, doet dat niet omdat hij of zij beter naar de Schrift is gaan luisteren, maar omdat het getuigenis van de Schrift ondergeschikt wordt gemaakt aan de tijdgeest. De vrijheid in Christus is een vrijheid die leidt tot een hartelijke en vrijwillige gehoor-zaamheid aan Gods wetten en inzettingen. Aan zulke mannen en vrouwen is in kerk en samenleving dringend behoefte. De Heere Jezus Christus kwam niet om de wet en de profeten te ontbinden maar die te vervullen. Laten we het ons toevertrouwde pand bewaren.