
Een ontmoeting die ik had als jong predikant
Als jong predikant ontmoette ik een oudere man. Hij was afkomstig uit de Gereformeerde Kerken en opgegroeid in de tijd dat dit kerkverband – dat in 2004 is opgegaan in de PKN – nog een bolwerk was van rechtzinnigheid. Zijn ouders hadden bovendien een zeer strikte opvatting van de zondagsheiliging gehad. Zij gingen met hun gezin altijd lopend naar de kerk. Deze man had afscheid genomen van zijn opvoeding en ook van de prediking die hij als kind en jongeman had gehoord. Hij verwoordde dat als volgt: ‘Vroeger mochten we niet eens de fiets gebruiken om naar de kerk te gaan en in de kerk werd beweerd dat alleen degenen die in Jezus Christus geloven, zalig zouden worden. Ik heb van al die enghartigheid afstand genomen. Zo is het echt niet. Alsof de zaligheid alleen voor een bepaalde groep mensen zou zijn en God mensen alle levensvreugde ontzegt.’ Hij geloofde nog wel in God, maar dan in een god die alle mensen onvoorwaardelijk liefheeft en ieder de ruimte geeft te blijven die hij of zij is.
Wat mij opviel is dat de man twee totaal ongelijkwaardige zaken feitelijk helemaal aan elkaar gelijk-stelde. Het niet mogen gebruiken van een fiets op zondag en dat er buiten Jezus Christus geen behoud is. Kennelijk was hem als kind en jongeman nooit duidelijk geworden dat dit bepaald geen zaken van hetzelfde gewicht zijn. Er zijn meerdere argumenten aan te voeren dat de eerste dag van de week niet alleen de dag van samenkomst is van de nieuwtestamentische gemeente, maar ook een rustdag. Bij de concrete invulling daarvan zal de één andere lijnen trekken dan de ander.
Van belang is dat christenen elkaar een stuk vrijheid geven in zaken waarover vanuit de Bijbel geen rechtstreeks antwoord kan worden gegeven. Voor jezelf mag je altijd strikter zijn dan voor een ander. Van belang is dat de Heere met blijdschap wordt gediend. Of dat bij de ouders van de bewuste man niet het geval was, weet ik niet. Wel dat hun zoon het niet zo heeft ervaren. Hoe dan ook is het al dan niet gebruik maken van de fiets om naar de kerk te gaan bepaald geen zaak die de zaligheid raakt. Zelf het woord ‘bijzaak’ is nog te veel eer voor deze kwestie.
Gaat het om de vraag of er behoud is buiten de Heere Jezus Christus en het geloof in Hem, dan zitten we daarentegen bij de diepste kern van het christelijke geloof. Buiten Jezus Christus kunnen we God niet ontmoeten en hebben we geen werkelijke toegang tot Hem. Gods liefde komt tot verloren zondaren. In dat zoeken van mensen stelt God geen voorwaarden, maar wij kunnen alleen in Zijn liefde delen door geloof in de Heere Jezus Christus en daarbij behoort bekering tot Hem, leven naar Zijn bevelen en dat niet uit dwang maar omdat je dat inmiddels ook graag wil.
De boodschap dat God alle mensen onvoorwaardelijk liefheeft en ieder de ruimte geeft te blijven die hij of zij is, komen we in de Bijbel wel tegen, maar dan op de lippen van de valse profeten en dwaal-leraars. Zij spraken van vrede zonder bekering en van zaligheid zonder heilig leven voor de Heere. Voor de bewuste man was niet alleen een cultureel bepaalde gewoonte bijzaak geworden, maar ook de kern van het Evangelie. Als de kern van het Evangelie bijzaak wordt, dan kennen we de kracht ervan niet.
Voor ongeveer alles wordt het woord principieel gebruikt of omgekeerd ongeveer alles wordt als onbelangrijk gezien
Het komt ook voor dat mensen alle zaken als hoofdzaken zien en principieel, zonder dat er van enige rangorde sprake is. Of het nu gaat om het gebruik van de Herziene Statenvertaling dan wel de Staten-vertaling in de GBS-editie, het zingen op hele noten, het alleen Psalmen zingen in de eredienst, het feit dat kinderen van christenouders niet ongedoopt mogen blijven, het afwijzen van de vrouw in het ambt, het niet erkennen van duurzame homoseksuele relaties, alles is voor hen een principiële zaak en een hoofdzaak.
Het gebeurt ook dat mensen deze dingen zonder onderscheid opsommen, om aan te geven dat wij ons beter om andere dingen druk kunnen maken. Voor hen is geen van deze zaken echt principieel. Alles is bijzaak of nog minder dan dat. Omdat ik inmiddels al wat langer predikant ben, heb ik mensen ontmoet voor wie eerst al deze zaken hoofdzaken waren, maar inmiddels zijn al deze zaken voor hen bijzaken. Dat lijkt vreemder dan het werkelijk is. Wie totaal geen onderscheid of rangorde ziet, in zaken die hem in zijn opvoeding worden meegegeven of die behoren bij het kerkelijke leven waaraan hij deelneemt, heeft zich het Evangelie niet werkelijk toegeëigend. Het is trouwens ook van groot belang dat ouders daarin sturing geven. Zaak is ook dat dit gebeurt bij de catechisatielessen en in de prediking.
Zaken van minder belang
Overal waar het christelijke geloof ingang vindt, krijgt het een culturele gestalte. Het zingen op hele noten is nog minder dan een bijzaak. Het kan zijn (en dat mag op zich ook) dat wij er erg aan gehecht zijn, maar het is niet minder en ook niet meer dan een stuk cultuur. Voor een Bijbelvertaling ligt dat al wat anders. De ene Bijbelvertaling is de andere niet. Een kerk doet er verstandig aan een Bijbel-vertaling te gebruiken die zo dicht mogelijk bij de brontekst blijft. Echter, als een land al eeuwen geleden de Bijbel in vertaling ontving, gaat ook de vraag spelen naar het taalkleed.
Taal ontwikkelt zich immers voortdurend. De kwestie van Herziene Statenvertaling of de Staten-vertaling in de GBS-editie heeft slechts in de marge te maken met betere of minder goede vertaal-keuzes. De een blijft zich hechten aan een vertrouwd taalkleed ook al wordt dat steeds moeilijker te begrijpen. De ander zegt dat het van wezenlijk belang is dat iemand een Bijbelvertaling in een begrijpelijke taalvorm kan lezen. Naar mijn diepste overtuiging is de kwestie of we de Statenvertaling in de GBS-editie of de Herziene Statenvertaling gebruiken een bijzaak. En misschien is de aanduiding ‘bijzaak’ nog te veel eer. Want ‘taal’ is ook een emotionele zaak. Een ouder generatie zal altijd een stuk verlies ervaren als een nieuwere vertaling wordt ingevoerd. Dat gebeurde ook toen de Psalmberijming van 1773 werd ingevoerd. Maar dat maakt het nog niet tot een principiële zaak. Natuurlijk is er af te dingen op de Herziene Statenvertaling maar dat geldt ook voor de aloude Statenvertaling.
Met het louter zingen van Psalmen in de eredienst ligt het al iets anders. Dat heeft te maken met de overtuiging van veel reformatorische christenen dat we in de eredienst alleen de liederen willen zingen die de Heere Zelf aan Zijn kerk heeft gegeven. Nog veel meer en sterker dan de Nederlandse Kerk leeft dit in de Schotse Kerk. Hoe dan ook is het boek van de Psalmen (door de Joden het boek van de Lofliederen, Hymns of Praise genoemd) het gebedenboek en het liedboek van de kerk van alle eeuwen. Ook degene die denkt dat in de eredienst alleen of bijna alleen Psalmen mogen worden gezongen, mag dit niet zien als een kwestie die de zaligheid raakt. Naar mijn menig is dat Bijbels gezien niet verantwoord, maar bedenk ook dat wij dan mensen als Kohlbrugge, Newton, Spurgeon en Philpot (om maar een aantal namen te noemen) de zaligheid moeten ontzeggen.
Als we een rangorde aanbrengen in deze kwestie, zou ik het al dan niet zingen van louter Psalmen in de eredienst, als iets van de derde orde willen zien. Dat geldt mijn inziens ook voor allerlei zaken die met de kerkregering hebben te maken, al ligt het dan al weer iets anders. Ik ben ervan overtuigd dat er goede Bijbelse argumenten zijn voor die vorm van kerkregering waarbij elke plaatselijke gemeente naast één of meer predikanten ook ouderlingen en diakenen heeft. Dat neemt niet weg dat ik mij zeer verbonden weet met anglicanen als John Newton, de dichter van het lied Amazing Grace en met J.C. Ryle, de eerste anglicaanse bisschop van Liverpool, terwijl zij een heel andere ambtsopvatting hadden.
Een zaak van meer belang
Nog weer anders ligt het met de vraag of kinderen van christenouders ongedoopt mogen blijven. Wie hier zegt: ‘Waar doen mensen toch moeilijk over,’ doet op twee manieren geen recht aan de zaak. Een echte baptist is er tot in het diepst van zijn gemoed van overtuigd, dat wie de Heere Jezus Christus gehoorzaam is, zich op volwassen leeftijd – na geloofsbelijdenis – door onderdompeling moet laat dopen. Dat geldt voor hem ook voor iemand die reeds als kind werd gedoopt. Een echte baptist vindt namelijk dat een gedoopt kind in feite ongedoopt is. Dat moeten we in gesprek met baptisten ons goed realiseren.
Omgekeerd zal een baptist zich moeten realiseren, dat voor christenouders die in het spoor van Luther en Calvijn gaan, het dopen van hun kinderen niet zomaar een gewoonte is. Zij zijn er namelijk diep van overtuigd dat ook deze kinderen bij Gods kerk behoren, zelfs al vóór hun geboorte. Daarom mogen zij niet alleen gedoopt worden maar behoren zij gedoopt te worden. Of wij nu als kind óf pas op volwassen leeftijd zijn gedoopt, in beide gevallen is de doop niet een stempel op mijn geloof, maar op Gods onwankelbare beloften. De doop is een teken en zegel van de inplanting in Christus en in Zijn kerk. Dan geldt trouwens ook dat als de doop voor ons beleving wordt er geloof en bekering nodig zijn. Dat is niet minder waar wanneer we als kind werden gedoopt als wanneer we op volwassen leeftijd het teken van de doop ontvingen. Immers, zonder geloof is het onmogelijk God te behagen.
Zelf zie ik deze kwestie als iets van de tweede orde. Heel belangrijk maar niet van zo’n groot gewicht dat het de zaligheid raakt. Ik ben mij ervan bewust dat Luther dat anders zag. Voor Luther kon iemand die kinderen ongedoopt wilde laten, geen christen zijn. Maar hierin zou ik Luther, die ik overigens zeer waardeer, niet willen volgen. Ik ben er diep van overtuigd dat wij kinderen van christenouders de doop niet mogen onthouden. De doop spreekt van Gods onwankelbare trouw. Hij is het die van geslacht tot geslacht Zijn kerk in stand houdt. De doop mag een pleitgrond zijn dat wij – als we daarvan een levend lidmaat zijn – het ook altijd zullen blijven. Dat neemt niet weg dat ik een diepe geloofsverbondenheid gevoel met mannen als Bunyan, Spurgeon en Philpot. Dat komt omdat dit mannen waren die roemden in het kruis van Christus als de enige grond van de zaligheid. Mannen ook, die spraken over het werk van de Heilige Geest, Die onweerstaanbaar mensenharten in brand zet en mensen vernieuwt, ver-troost en onderwijst.
Zaken van het hoogste gewicht of zelfs van eeuwigheidsgewicht
De vraag naar de vrouw in het ambt raakt de kwestie van het gezag van de Schrift. Heeft de Schrift het laatste woord of zijn er buiten de Schrift nog andere bronnen van geloof die een zekere zelfstandig-heid ten opzichte van de Schrift hebben? Zowel de Joden als de Rooms-katholieken vinden dat bronnen buiten de Schrift ook een zelfstandig gezag mogen hebben. Maar als het gaat om de vereisten van ouderlingen of opzieners en diakenen, zegt de Schrift zélf dat zij de man van één vrouw dienen te zijn. In artikel 5 van de Nederlandse Geloofsbelijdenis wordt van de boeken van de Bijbel gezegd: ‘Al deze boeken alleen ontvangen wij door heilig en canoniek, om ons geloof daarnaar te reguleren, daarop te gronden en daarmede te bevestigen. En wij geloven zonder enige twijfeling al wat daarin begrepen is; en dat niet zozeer, omdat ze de Kerk aanneemt en voor zodanige houdt; maar inzonder-heid, omdat ons de Heilige Geest getuigenis geeft in onze harten, dat zij van God zijn.’
Zonder dat de Schrift daartoe ruimte of aanleiding geeft, beweert men dat in de vroegchristelijke kerk alleen mannelijke opzieners of ouderlingen en diakenen werden aangesteld als een tijdelijke orde-maatregel, die werd genomen om zich niet teveel te vervreemden van de omliggende cultuur. Maar het is mijn overtuiging dat de openstelling van de vrouw in het ambt alleen gerechtvaardigd kan worden, als we dat in de Schrift kunnen terugvinden. De Bijbel moet immers zonder enig voorbehoud als de gezaghebbende stem van de levende God aanvaard worden.
Juist daarom noemde ds. W.L. Tukker (ooit voorzitter van de Gereformeerde Bond), de dag waarop de Hervormde synode (overigens met een zeer kleine meerderheid) de ambten voor de vrouw open-stelde de zwartste dag van zijn leven. Een plaatselijke gemeente die daartoe overgaat, laat daarmee zien dat zij de Bijbel niet als volstrekt gezaghebbend aanvaardt. Dat maakt dat zo’n gemeente in het licht van de Schrift geen aanspraak meer kan maken een getrouwe openbaring van het lichaam van Christus te zijn.
Nog ingrijpender is het als een gemeente samenwonenden of mensen van hetzelfde geslacht die een duurzame relatie met elkaar hebben toelaat tot het Heilig Avondmaal. De Schrift laat duidelijk zien dat de seksualiteit als gave van God alleen bedoeld is voor het huwelijk van één man en één vrouw, die in principe elkaar trouw blijven tot de dood. In het Nieuwe Testament is hoererij een breed begrip. Het betreft niet alleen hoererij in de strikte zin van het woord, maar ook alle vormen van seksueel gedrag buiten het huwelijk als instelling van God.
Hoe hoog God de heiligheid van het huwelijk opneemt, blijkt wel uit het feit dat de Schrift ons zegt: ‘Of weet gij niet, dat de onrechtvaardigen het Koninkrijk Gods niet zullen beërven? Dwaalt niet; noch hoereerders, noch afgodendienaars, noch overspelers, noch ontuchtigen, noch die bij mannen liggen, noch dieven, noch gierigaards, noch dronkaards, geen lasteraars, geen rovers zullen het Koninkrijk Gods beërven’ (1 Kor. 6:9-10). Het feit dat ook veel westerse christenen dit niet meer zo zien wil niet zeggen dat het niet zo is. Al veranderen mensen van zienswijze, God is onveranderlijk.
Nu is bij God ook vergeving: of het nu gaat om vooruit grijpen op het huwelijk in verkeringstijd of een veel ernstiger zaak als overspel. Er is bij God ook vergeving voor homoseksueel gedrag in welke vorm dan ook. In alle gevallen geldt: wie zijn zonde belijdt en nalaat, zal barmhartigheid geschieden. (Spr. 28:13) Heel zegenrijk is op de vermaning die Paulus neerschreef in 1 Kor. 6:9-10 de vertroostende woorden volgen: ‘En dit waart gij sommigen; maar gij zijt afgewassen, maar gij zijt geheiligd, maar gij zijt gerechtvaardigd, in den Naam van den Heere Jezus, en door den Geest onzes Gods.’ (1 Kor. 6:11). Heel duidelijk wordt daarin duidelijk dat er voor elke zonde bij God vergeving is en ook hoe groot de vernieuwende kracht is van het Evangelie. Een kracht die ons ook leert en in staat stelt ons leven lang ten onze zondige bestaan te strijden.
Het feit dat inmiddels veel kerken een duurzame homoseksuele relatie – als ze die niet als volkomen acceptabel zien, dan in ieder geval toch als verlegenheidsoplossing kunnen aanvaarden – betekent niet dat God het ook zo ziet. Nergens geeft de Schrift aan dat als iemand de Bijbelse kenmerken van een kind van God mist, zoals uit 1 Kor. 6:9-11 blijkt, hij toch bij wijze van verlegenheidsoplossing het koninkrijk van God kan binnen gaan. Op de regel dat zonder heiligmaking niemand de Heere zal zien (Heb. 12:14), zijn geen uitzonderingen.
Het is zelfs een zaak van de eerste orde, want het raakt onze zaligheid! Alleen door ervan uit te gaan of erop te speculeren dat God anders zal oordelen dan Hij in Zijn Woord heeft geopenbaard, kan men duurzame homoseksuele relaties of als volkomen acceptabel of als verlegenheidsoplossing aanvaar-den. Echter, wie de Bijbel als de stem van God aanvaardt en daarom weet dat God wel méér maar niet anders is dan Hij Zichzelf in Zijn Woord heeft geopenbaard, kan de gemeenten die deze kant opgaan op geen enkele wijze als een openbaring van het lichaam van Christus zien.
Predikanten die zo spreken, moeten wij in het licht van de Schrift als dwaalleraars zien. Waar de Schrift zegt dat iemands weg in de rampzaligheid eindigt, beweren zij dat dit anders is of dat er in ieder geval uitzonderingen zijn. Juist als de zielen van mensen ons lief zijn, mogen we mensen niet aanraden zich bij een gemeente te voegen of erbij te blijven, die op een punt dat de zaligheid raakt van de Schrift afwijkt. We mogen hen de predikanten van wie dat geldt niet als geestelijke gids aanbevelen. Het gaat immers niet om het nemen van een verkeerde trein in dit leven maar om de reis naar de rechterstoel van Christus in het toekomende leven.
Het katholieke en gereformeerde geloofsgoed
Al heel vroeg in de kerkgeschiedenis is de kern van de Bijbelse boodschap samengevat in de Aposto-lische geloofsbelijdenis. Van oorsprong was dit een belijdenis die de volwassenen dopelingen uitspraken in de gemeente van Rome voordat zij de doop ontvingen. De levenswandel van een christen wordt gestempeld door de Tien Geboden die worden betracht vanuit de geloofsvereniging met Christus. Het gebedsleven van een christen richt zich naar de toetssteen en het voorbeeld van het Onze Vader.
Elke ware christen weet van de toegang tot de Vader door de Zoon in de kracht van de Heilige Geest. De Heere Jezus Christus heeft met Zijn plaatsvervangend lijden de schuld voldaan, de zonde verzoend en de toorn van God weg gedragen. De Heilige Geest maakt dode zondaren levend en verbindt ze aan de door de Vader gegeven Middelaar. En zo ontstaat ook de begeerte en bereidheid om voor Hem te leven. Het gebed van een christen is: Och of wij Uw geboden volbrachten, genade, o hoogste Majes-teit, gun door het geloof in Christus krachten, om die te doen uit dankbaarheid.’
De gereformeerde belijdenis is feitelijk niet anders en niet meer dan een nadere ontvouwing van het katholieke geloofsgoed. Heel duidelijk is dat wel in de Heidelbergse Catechismus te zien. Die immers een uitleg is van de Apostolische geloofsbelijdenis, de Tien Geboden en het Onze Vader. In onze tijd zijn vooral twee punten van het klassiek christelijke geloofsgoed zeer omstreden. Dat is allereerst de wetenschap dat er buiten Christus en het geloof in Hem geen behoud is. Wie zo het geloof vrijmoedig belijdt, moet niet vreemd opkijken als hem hoogmoed wordt verweten. Hoe weet hij dit zo zeker. Soms wordt er dan nog vroom gezegd: God is veel te groot om door ons begrepen te kunnen worden.
Dat laatste is waar. God gaat ons verstand ver te boven, maar wij kunnen er echt op aan wat God over Zichzelf in de Bijbel heeft geopenbaard. Wij mogen niemand aanraden om zonder zich door Christus met God te laten verzoenen, voort te leven. Het echte geloof is een zeker weten en een vast vertrouwen, maar ook een vertrouwen dat met diepe verwondering gepaard gaat en verbonden is met een gebroken hart over onze zonde. Als het goed is, zullen mensen ook deze laatste dingen aan ons kunnen bemerken.
Wat heel veel weerstand oproept is ook het Bijbelse getuigenis over seksualiteit. In de samenleving leeft breed de gedachte dat iemand zichzelf op dit terrein niets hoeft aan te trekken van richtlijnen buiten hem of haarzelf. De Bijbel spreekt heel andere taal: wie echt een christen is, zal er openlijk voor uitkomen dat seksualiteit alleen een plaats mag hebben binnen het huwelijk tussen één man en één vrouw. Heel verdrietig is dat meerdere kerken en gemeenten die de gereformeerde belijdenis willen handhaven, op dit punt zelfs niet voor het katholieke en klassieke christelijke geloofsgoed durven uitkomen. Echt christen-zijn betekent dat wij bereid zijn smaadheid te lijden, te aanvaarden dat in de maatschappij deuren voor ons dichtgaan en eventueel een maatschappelijke carrière wordt afgebroken.
Een wel heel kennelijk symptoom van de innerlijke vermolming van de gereformeerde gezindte is dat meerdere bestuurders behorend bij kerken van de gereformeerde gezindte er geen bezwaar in zagen de regenboogvlag te hijsen. In plaats van publiek ervoor uit te komen dat voor een christen seksua-liteit alleen thuishoort binnen het huwelijk van één man en één vrouw, distantieerde men zich zo publiekelijk van de christelijke visie op huwelijk en seksualiteit. Met op de achtergrond de persoon van vicepresident Mike Pence geeft de regering Trump aan ambassades – in onderscheid met de regering Obama – geen toestemming om de regenboogvlag te hijsen, al wordt getolereerd dat dit op andere plaatsen wel gebeurt. Dat laat wel zien hoezeer Nederland – met inbegrip van de gereformeerde gezindte – van God en Zijn getuigenis is afgeweken.
Verdrietig om verstarring en om relativering
De Nederlands Kerk is in grote nood. Aan de ene kant is er in bepaalde delen verstarring. Alles lijkt hoofdzaak te zijn. Veel breder is relativering zichtbaar. Alles lijkt bijzaak te zijn. Waarom al die drukte. God heeft ons toch allemaal als Zijn kinderen aanvaard?! Verdrietig is als leidslieden zich druk maken over theologische finesses van bij wijze van spreken twee cijfers achter de komma, terwijl het kerkvolk al meer en meer aan de wereld gelijkvormig wordt en niet uit de kern van het Evangelie leeft.
Zeker is dat de stap van alles hoofdzaak naar alles bijzaak een kleine stap is. Wanneer alles hoofdzaak is, hebben we de zaak waar het echt om gaat niet begrepen en beleefd. Dat dit helemaal geldt, als alles bijzaak is, hoeft geen betoog. Want als alles bijzaak is omdat God ieder mens aanvaardt zoals Hij is, dan is de komst van Jezus Christus naar deze wereld niet nodig en hoeven wij de gekruisigde en opgestane Heere niet te kennen en toe te behoren om zonder vrees God als Rechter te ontmoeten.
Laten wij ons toch houden aan wat de Bijbel zelf zegt en dan citeer ik de tekst die wel de Bijbel in het klein wordt genoemd: ‘Want alzo lief heeft God de wereld gehad, dat Hij Zijn eniggeboren Zoon gegeven heeft, opdat een iegelijk die in Hem gelooft, niet verderve, maar het eeuwige leven hebbe.’ (Joh. 3:16). Wij hebben een opwekking en weerkeer tot God nodig. Dat begint voor iedereen persoonlijk met het besef dat hij onder Gods oordeel ligt en de toekomende toorn heeft verdiend (Rom. 3:20). Alleen tegen die achtergrond kan het Evangelie dat Christus redt van de toekomende toorn betekenis krijgen. Alleen als wij beseffen dat Gods wil in Zijn wet is geopenbaard, kan er bij ons de vraag ontstaan of God ons bereid wil maken naar Zijn geboden te leven.
Een ware christen mag weten dat de Zoon van God Die mens werd, volkomen voor zijn schuld heeft betaald en hem heeft verlost uit de heerschappij van de duivel. Aan Hem behoort hij toe. Door Hem heeft hij toegang tot de Vader als zijn Vader. Die leidt zijn leven en niets kan hem van Zijn liefde scheiden. Een christen heeft ook de Heilige Geest als onderpand van zijn zaligheid ontvangen. Echte zekerheid is niet een aangeprate zekerheid, maar een zekerheid die de Heilige Geest bewerkt en dat telkens weer. Wie God in Christus kent als de bron van de hoogste en diepste vreugde, kan ook niet anders en wil niet anders dan voor Hem , uit Hem en tot Hem leven.
Antwoord 1 van de Heidelbergse Catechismus is een prachtige samenvatting van de christelijke geloofsleer. Zowel als het gaat om de leerstellige inhoud als het persoonlijke karakter. Geloofs-artikelen die christenen van de Reformatie belijden met de Vroege Kerk dat de levende God de Drie-enige God is en dat Jezus Christus God en mens is in één persoon. Dat zijn geen theoretisch zaken maar zaken van het hart. Christelijke geloofservaring is ondenkbaar als het geloof niet deze inhoud heeft.
Niet alleen met de Vroege Kerk maar ook met de Kerk van de Middeleeuwen belijden christenen van de Reformatie de verzoening door voldoening en zo de overwinning van Christus op de duivel. Onder de kerkvaders heeft Augustinus heel diep verwoordt dat het geloof door Gods Geest in het hart wordt gewerkt. Hij stort Gods liefde uit in het hart en maakt zo God tot de bron van de hoogste vreugde en blijdschap. Een christen van de Reformatie zegt met de Reformatoren dat Augustinus hierin geheel de onze is.
Heel duidelijk wordt in de belijdenisgeschriften van de Reformatie beleden dat de Schrift de laatste en uiteindelijke bron en norm van het geloof is. De Reformatie heeft ook heel duidelijk verwoord dat de vrijspraak van schuld en straf is niet is gebaseerd op het vernieuwende werk van Gods Geest in ons maar op het werk van Christus buiten ons. Zijn gerechtigheid wordt ons toegerekend. Ook al zijn we maar ten dele heilig toch zijn we volkomen rechtvaardig voor God. Aan de rechtvaardiging krijgen we deel aan door geloof alleen en toch is dit geloof nooit alleen maar brengt het altijd vruchten voort.
Als het gaat om het verschil in gewicht tussen de elementen van het geloof dat wij belijden kan ieder-een van ons een voorbeeld nemen aan de negentiende-eeuwse Schotse theoloog John Duncan. Hij zei: ‘Ik ben allereerst een christen, vervolgens katholiek, dan een calvinist (gereformeerd; Duncan doelt hier op het feit dat hij Gods verkiezende genade belijdt; PdV), ten vierde een voorstander van het dopen van kinderen en ten vijfde een aanhanger van presbyteriaanse vorm van kerkregering. Ik kan deze volgorde nooit omkeren.’ Laten wij zo anderen voor Christus zoeken te winnen en vanuit deze gesteldheid een vriend en metgezel te zijn van allen die Gods Naam ootmoedig vrezen.