
Inleiding
Wanneer wij aandacht vragen voor de kerkgeschiedenis en figuren uit de kerkgeschiedenis kunnen wij dat op meer dan één manier doen. Van de farizeeërs lezen wij dat zij de graven van de profeten opbouwden, zonder zich te realiseren dat zij kinderen waren van hen die de profeten hadden gedood. Wij kunnen Godsmannen uit het verleden verheerlijken, terwijl wij hen in hun geloof niet navolgen. Heel anders is het wanneer wij door het voorbeeld van Godsgezanten uit het verleden worden aan-gespoord om te zien op Jezus als de Overste Leidsman en Voleinder van het geloof. In die zin stelt de apostel in de brief aan de Hebreeën ons de oudtestamentische bijbelheiligen tot een voorbeeld.
Zo wil ik iets vertellen over ds. H. Hofman. Ik heb hem goed gekend. Als kind zat ik in doordeweekse diensten in de Gereformeerde Samenkomst in Alblasserdam al onder zijn gehoor. Tijdens mijn middel-bare schooljaren en in het begin van mijn studie theologie ben ik vaak naar de Plantagekerk in Schiedam geweest. Vanaf de tijd dat ik liep met de vraag of de Heere mij in Zijn wijngaard als dienaar van het Woord zou willen gebruiken, heb ik meer dan eens ook persoonlijk contact met hem gehad. Dat was van mijn zeventiende jaar tot aan zijn sterven toen ik negentien jaar oud was. Naar mijn diepe overtuiging kunnen wij in meer dan één opzicht iets leren van deze dienaar van het Woord. Ik denk dan aan zijn inzicht in de Schriften, de wijze waarop hij het evangelie uitdroeg en zijn kijk op de kerk. Ik zal deze punten eerst aanstippen en vervolgens een aantal zaken verder uitwerken.
Mijn bedoeling is niet om te suggereren dat Hofman een man was zonder gebreken. Die heeft ook hij gehad. Wie hem heeft gekend, weet dat zakelijk overleg met anderen niet zijn sterkste kant was. Hij kon vasthouden aan opvattingen en gedragslijnen zonder daarover in gesprek te willen gaan. Dat laat zien dat ook hij, evenals alle heiligen, de schat die God hem had toevertrouwd, in een aarden vat heeft bewaard. Gods kinderen vertonen in hun optreden falen en gebreken. Het werk van Gods eniggeboren Zoon is volmaakt. De bediening van de verzoening is aan zondige en gebrekkige mensen toever-trouwd, opdat wij door Hem met God verzoend worden en heilig voor God leren leven. Zo heeft ook ds. Hofman een plaats in Gods kerk gehad.
De blijvende betekenis van ds. H. Hofman
Na het overlijden van ds. H. Hofman plaatste het kerkbestuur van zijn gemeente een rouwadvertentie. Boven de advertentie stonden de woorden uit Handelingen 20 vers 31: ‘Daarom waakt, en gedenkt, dat ik drie jaren lang nacht en dag niet opgehouden heb een iegelijk met tranen te vermanen.’ Zesenveertig jaar had Hofman een vrije gemeente in Schiedam gediend. Wat hem aan Paulus, en achter Paulus aan Christus Zelf, verbond, was de begeerte om iedereen die op zijn weg werd geplaatst voor Christus te winnen.
Hofman was door een genade een geredde zondaar, waarbij zowel het eerste als het laatste niet mag worden ontkend. Wat het laatste betreft, ook zijn inzichten en optreden vertoonden tekortkomingen. Wat echter zijn fouten en gebreken waren, wie hem hoorde, bemerkte dat hij de zaligheid van allen die onder zijn prediking kwamen op het oog had. Daarin droeg hij het beeld van Zijn Meester. Het is juist om die reden dat ik iets over hem wil doorgeven.
Hofman had geen theologische opleiding genoten. Zelfs de lagere school had hij niet volledig afge-maakt. Reeds op tienjarige leeftijd werd hij knecht bij zijn vader, die schipper was. Toch was Hofman als prediker niet alleen een man die een stichtelijk woord sprak, maar ook een echte theoloog. Dan denk ik aan Luther, die zei dat het er in de theologie op aan komt wet en evangelie te onderscheiden. Nu, dat had Hofman geleerd en dat kwam ook in zijn preken tot uiting. Hij kon van de wet geen evangelie en van het evangelie geen wet maken, omdat hij zelf mocht weten van het verdoemende vonnis van de wet, maar ook van de vrijmakende kracht van het evangelie.
Wij horen wel eens dat in de prediking het hart van Gods volk verklaard moet worden. Hofman zou dat niet ontkend hebben en hij deed dat ook zelf. Zijn prediking had echter een ander uitgangspunt. Bediening van het evangelie was voor Hofman het verklaren van wat er leeft in het hart van de Drie-enige God en van Jezus Christus Zijn Zoon, de volkomen Zaligmaker, opdat dode zondaren worden levend gemaakt en Gods volk vertroost. Hofman typeerde zichzelf in de preek bij zijn vijfentwintigjarig jubileum als een wegwijzer naar Sion en naar Christus. Ds. Hofman stelde in deze preek onder andere het grote verval aan de orde dat over Nederland is gekomen na de Tweede Wereldoorlog. Bij alle economische vooruitgang, was helaas geen sprake van geestelijke bloei.
Hij ging toen als volgt verder: ‘In de ontzettende moedeloosheid die me toen heeft aangegrepen, want ik wilde wel sterven, is openbaar gekomen dat Christus toch Zijn kerk zou onderhouden. Dat was toch zelfs in de dagen van koning Achab zo geweest. Ook toen waren er zevenduizend die hun knieën voor Baäl niet gebogen hadden. Toen heb ik gevraagd: ‘O God, mag ik dan alstublieft nog als een wegwijzer zijn? Die staat er zowel in de zon als in de vorst, bij dag en nacht. Dronken automobilisten rijden hem soms omver. Er wordt tegenaan gegooid en getrapt; maar o God, het geeft niet, het geeft helemaal niet. Als het dan maar zijn mag dat ik een wegwijzer mag wezen: Dat is de weg naar Sion.’
Dat is nu de bedoeling voor elke ware dienaar van het Woord. Het is niet zo belangrijk wat de mensen van ons denken. Als we voor anderen maar een wegwijzer naar het kruis mogen zijn. Er is immers alleen vrede met God door het bloed van het kruis. Wie Christus heeft, heeft in Hem barmhartigheid en genade en wie Hem niet heeft, mist met Hem ook al Zijn zegen. Laat u dan met God verzoenen.
In een preek die hij in 1973 hield, verwoordde hij dat als volgt: ‘Paulus wilde nergens anders in roemen dan in Christus. Hij roemde dus niet in zijn ervaring of heldere bekering. De bekering, waardoor wij God leren kennen, is het werk van de Heilige Geest, maar de bekering op zichzelf beschouwd is onze zaligheid niet. Want: “Die God is onze zaligheid.” Als Paulus spreekt over roem, dan is het: “Het zij verre van mij dat ik zou roemen anders dan in het kruis van onze Heere Jezus Christus.” Dus alleen roem in Zijn ganse Middelaarsarbeid, want Hij is uit God tot wijsheid, rechtvaardigheid, heiligmaking en verlossing. Vervolgens zegt Paulus: “Door Welke de wereld mij gekruisigd is, en ik der wereld.” Is dat niet een wonderlijk woord? Nee, mijn vrienden. De wereld grijpt naar ieder mens en wij hebben van nature een wereldsgezind hart dat omgekeerd ook naar de wereld grijpt. Die dingen zijn niet anders! Laat ons dat steeds voor ogen houden. Maar bij Paulus is het zo: Christus’ werk heeft hem zo ingenomen dat heel de wereld en alles wat daartoe behoorde bij hem gekelderd is. Dat noemt hij door welke de wereld mij gekruisigd is. Toen opengekomen was dat ook ik nog zalig kon worden, ben ik naar Bogaard gegaan. Want dát was wat. Dat anderen zalig werden dat was al geweldig, maar nu ik ook. Dat God mij bedoelde en wilde bezitten. Toen heb ik heel mijn hart uitgesproken. Ten slotte zei ik: “Nu ben ik eenentwintig jaar en is het is voor mij in zeker opzicht of ik een oude man ben, want ik spuw van heel de wereld en wat de wereld toebehoort.” Toen stond Bogaard op en gaf mij de hand en zei: “Jongen, op wat je hebt gezegd zeg ik amen, maar dat laatste raakt mij het meest. Hoe kwam het dat ik toen zei dat ik de wereld spuugzat was? Ik heb, mijn vrienden, vanaf mijn jeugd een doel gezocht. Gezocht naar een doel in het leven, maar ik kon het niet vinden. Maar toen God Zijn liefdeshart opende, had ik in één keer een doel. Dat was om Gód te kennen. Daarbij is de wereld in het niet gezonken.’
Hofman wist van zijn verlorenheid en schuld. Daarvan zocht hij ook zijn hoorders te overtuigen. Hij mocht echter ook uit persoonlijke beleving vertellen van de schoonheid en heerlijkheid van Christus, en dat op een wijze dat het ook voor kinderen en buitenstaanders was te begrijpen. Zoals Christus door gelijkenissen sprak, zo vertelde Hofman in zijn preek tal van verhalen. Uit de kerkgeschiedenis, maar ook wat hijzelf of mensen die hij goed kende, hadden ondervonden en meegemaakt.
De prediking van Hofman was met macht en met gezag. Toen in de krant een aankondiging had gestaan dat ik in Elspeet een kerkhistorische lezing over Hofman zou houden, ontving ik van een goede bekende een brief met onder andere de volgende passage: ‘Ook u al het goede toegewenst en dat u Christus centraal mag stellen in de bediening van het Woord. U haalt in uw stukjes in de kerkbode nogal eens ds. Hofman aan, maar ook ik denk nog wel met heimwee aan hem terug. Veel ‘rechtse prediking’ zowel in de Hervormde Kerk als daarbuiten is toch in de verte zelfs niet vergelijk-baar met wat hij bracht.’
Ik kan dat helaas alleen maar beamen, als ik hoor wat er soms wordt gezegd en lees wat er wordt geschreven. Ik ben wel eens bang dat meerdere predikanten Christus niet persoonlijk kennen. In ieder geval valt op dat zij de volle zekerheid missen dat zij het eigendom van Christus zijn en hun zonden hun zijn vergeven. In plaats dat men dit eerlijk erkent, loopt men aan zichzelf voorbij en zoekt men een stand op te houden, waarbij het allemaal meer moet lijken dan het is. Vandaar dat men zijn kracht zoekt in zware, en voor het eenvoudige gemeentelid vaak onbegrijpelijke, termen in plaats dat men zichzelf eens flink onderhanden neemt om zélf in de schuld te komen en te mogen weten van de vrijspraak in Christus.
Hofman had een uitgesproken visie op kerk en staat. De neutrale staat zoals die in 1795 in Nederland was ontstaan, verwierp hij hartgrondig. Dat Christus de Overste is van de koningen der aarde diende naar zijn overtuiging ook consequenties te hebben voor het politiek bestel. De breuk van de kerk van Nederland betreurde hij. Zijn eigen gemeente zag hij als een nooddak buiten de Hervormde Kerk. Alleen deze kerk was naar zijn overtuiging in volle zin de naam ‘kerk’ waardig. Zonder te ontkennen dat er in de kringen van Afscheiding en Doleantie geestelijk leven was, was hij toch kritisch ten opzichte van het kerkelijk streven dat daar achter zat. Met name de kerkelijke hoogmoed waartoe dit kerkelijk streven meer dan eens heeft geleid, verwierp hij hartgrondig.
Wanneer bepaalde afgescheidenen konden zeggen dat degenen die werkelijk bekeerd waren, zich bij hun kerkverband zouden voegen, placht hij op te merken dat deze mensen zelf nog bekeerd moesten worden, zo niet tot God Zelf, dan toch in ieder geval van hun kerkisme. Hofman was er diep van overtuigd dat bij het gezond geestelijk leven het betreuren van de verbrokkeling van de kerk behoort. Daarbij voelen wij ons verbonden met de nood en schuld van heel de kerk van Nederland en leren wij die nood als onze eigen nood voelen en die schuld als onze eigen nood zien. Het ging Hofman om een herstelde, nationale, gereformeerde kerk en hij getuigde dat wij zo’n herstel van de kerk mogen verwachten.
Eenvoud in prediking
Hofman kan aan predikanten ten voorbeeld worden gesteld als het gaat om de eenvoud waarmee hij het evangelie verkondigde. Zoals Christus Zelf illustreerde hij de inhoud van het evangelie met behulp van verhalen. Hofman kwam met voorbeelden uit de kerkgeschiedenis en de vaderlandse geschiede-nis. Vooral gaf hij weer wat hijzelf en anderen hadden ondervonden van God en van Zijn onwankelbare trouw. Natuurlijk speelde daarbij zijn karakter een rol. De ene predikant vertelt veel gemakkelijker iets uit zijn eigen leven dan de andere predikant. Altijd dreigt ook het gevaar dat de mens zelf in het middelpunt komt te staan. Hofman ging het er echter om uit te laten komen dat God een realiteit is en dat wie op Hem vertrouwt echt mag weten dat hij nooit beschaamd zal uitkomen.
Juist om die verhalen werd ik als kind al getroffen door de prediking van Hofman. De verhalen die hij vertelde, begreep je ook toen andere delen van zijn preek je nog grotendeels ontgingen. Je ging recht op in de bank zitten als hij zei: ‘Toen ik vanavond met de bus hier naar Alblasserdam kwam’ of ‘Toen ik afgelopen week in het Dijkzigtziekenhuis was’, want dan kwam er weer een verhaal waarmee Hofman een punt uit zijn preek duidelijk ging maken. Via die verhalen bleef je de boodschap bij die hij wilde overbrengen en dat was de boodschap van Gods opzoekende zondaarsliefde.
De volgende gebeurtenis heeft hij menigmaal op de kansel verteld. Ik geef hem in Hofmans eigen woorden weer. ‘Ik heb al meer dan eens verteld dat ik eens met de bus door de Maastunnel reed, en dat, toen we er door waren een oude man met een Zeeuws dialect mij vroeg: “Zeg, menere, is dat nu die straete onder de riviere door, waer de groate boten boven ons vaere?” Ik antwoordde: “Ja, meneer.” Hij zegt: “O, o, wat de mense toch al maer kenne, hé.” Ik zei: “Ja, en dat steekt nu het hardst af, als wij niet kunnen.” Hij keek me eens aan en zei toen: “Joe bent zeker een manne die zelfs niets kunne?” Ik zei: “Dan heb je het precies geraden.” Hij weer: “Mag ik bij joe komme zitte?” En toen hebben we tot Alblasserdam over God en Zijn werken zitten spreken. Nu, zo komen Gods gunstgenoten bij elkaar. Hij weet mijn naam niet en ik de zijne ook niet. Maar we waren toch één. Dat is door dat verheven, zielzaligend geloof, waarin Christus het grote middelpunt is.’