Een zeer mooi boek over het spreken van God, waarbij jammer genoeg een belangrijke kanttekening moet worden geplaatst (2)

Een tweetal vragen aan Hoek

Het zal duidelijk zijn dat ik in wat ik tot dusver van Een stem uit de hemel weergaf, het boek met veel instemming las. Dat neemt niet weg dat ik bij de bijdrage van Hoek een tweetal vragen heb waarbij de tweede ingrijpender is dan de eerste. Mijn eerste vraag betreft het feit dat Hoek ook nu nog ruimte ziet voor actuele profetieën. Met de wijze waarop hij dit uitwerkt, heb ik geen moeite. Het kan gaan om de duiding van een eigentijdse situatie in het licht van het Woord van God of een scherp inzicht in de persoonlijke situatie met een medechristen in een persoonlijke ontmoeting.

Mijn enige kanttekening is dat je dan het ‘profetisch’ en ‘profetie’- heel terecht overigens – in indirecte zin gebruikt. Zo gauw profetieën ingevuld worden als tijdwoorden uit de hemel, moeten zij verworpen worden als zij met Gods Woord in strijd zijn of daar iets aan toevoegen, en hebben zij feitelijk niet het karakter van profetie als zij niets aan het Woord toevoegen, maar alleen een krachtige en zeer relevante vertolking van de Bijbelse boodschap zijn.

*

Waarom zo positief gesproken over eigentijdse Schriftkritische publicaties?

Indringender is mijn vraag aan Hoek waarom hij zonder enige kritische kanttekeningen erbij te plaat-sen naar eigentijdse theologen uit de gereformeerde gezindte verwijst die in beginsel dezelfde geluiden laten horen die hij bij Barth, Berkouwer en bij een rapport als Klare Wijn heel terecht afwijst. Als er verschillen zijn, zijn die gradueel en niet wezenlijk. Ik mis hier bij Hoek een stuk consistentie. Wie echt bezwaren tegen Barth en Berkouwer heeft, moet dat ook bij eigentijdse theologen die dezelfde wegen bewandelen, durven uiten, ook al bevinden zij zich in eigen kring, of nog beter: juist omdat zij zich in eigen kring bevinden.

We moeten geen andere maat gebruiken voor theologen binnen eigen kringen of daar buiten. Of theologen zich binnen of eigen buiten kring bewegen, bij kritiek behoren in beide gevallen duidelijk-heid in de zaak en vriendelijkheid naar de persoon samen te gaan. De vriendelijkheid betracht Hoek in beide gevallen en dat is goed. De duidelijkheid mis ik als het gaat om theologen uit eigen kring.

Als het gaat om eigentijdse theologen die bepaald niet dichterbij de gereformeerde belijdenis staan, dan theologen uit de Gereformeerde Kerken een aantal decennia geleden of uit het brede midden van de oude Hervormde Kerk, denk ik bijvoorbeeld aan Gerard den Hertog, Arnold Huijgen, Bert Loonstra, Kees van der Kooi en Gijsbert van de Brink. In hun dogmatiek Het christelijk geloof blijkt dat Van der Kooi en Van de Brink de Bijbel nadrukkelijk als een boek van God én mensen zien en dan in die zin dat de menselijke factor een zelfstandige factor is en daarom het Bijbelse getuigenis voor een deel ook cultuurgebonden en tijdbepaald is. Hun dogmatiek staat hier veel dichter bij die van Berkhof dan bij die van Bavinck of die van Van Genderen en Velema.

Niet toevallig is dat de auteurs geen moeite hebben met de vrouw in het ambt, ruimte zien voor homoseksuele relaties en zonder reserve de evolutieleer aanvaarden. Datzelfde geldt ook Gerard den Hertog, Arnold Huijgen en Bert Loonstra. Den Hertog en Huijgen steken bepaald niet onder stoelen of banken dat Barth en zijn geestverwanten voor hen gidsfiguren zijn in het bedrijven van theologie.

Niet minder dan Berkouwer, Barth en het Schriftrapport Klare Wijn hechtten theologen als Huijgen en Loonstra minder belang aan de historische betrouwbaarheid van de Schrift, al houden ook zij wel vast aan de opstanding van Jezus als historisch feit. In Klare Wijn wordt op eenzelfde wijze als Huijgen dat doet stelling genomen tegen de gedachte dat de Bijbel geen fouten of tegenstrijdigheden zou mogen bevatten.

In beide gevallen wordt het zonder reserve accepteren van de historische betrouwbaarheid van de Bijbelse geschiedschrijving als teken van rationalisme gezien. Klare Wijn meent dat het er geen bezwaar is om aan te nemen dat de Bijbel sagen, legenden en mythen bevat, terwijl Huijgen de vraag of het spreken van de slang, de val van Jericho en Jona in de vis historische gebeurtenissen waren niet relevant acht. Ook bij Huijgen ligt dan de grens bij de opstanding

*

De werkelijkheid van de twee wegen

Met name naar het boek van Huijgen Lezen en laten lezen verwijst Hoek in positieve zin. In dat boek staan behartigenswaardige zaken met name over de wijze waarop Luther met de Schrift omging, al moet daar wel aan worden toegevoegd dat Huijgen Luther wel sterk door de bril van Barth leest. Huijgen wekt vertrouwen doordat hij stelt dat het bij het lezen van de Schrift gaat om verborgen omgang met God. Dat is op zich helemaal juist. Alleen hij vult dat wel anders in dan in de klassiek gereformeerde theologie gebeurt. Dat heeft alles te maken met het feit dat hij aan de toe-eigening van het heil en de boodschap van de twee wegen geen plaats geeft.

In de lijn van Barth stelt hij: ‘Wij blijken zondaren te zijn. Maar God laat het daar niet bij. Hij oordeelt ook dat wij gerechtvaardigd zijn om Christus’ wil.’ Zo geformuleerd is de rechtvaardiging een objectieve werkelijkheid waarin iedereen in beginsel deelt. Dat is een ander geluid dan dat van de gereformeerde belijdenis. Daar wordt duidelijk dat wij deel krijgen aan de vrijspraak, als wij als een schuldig zondaar die zich Gods eeuwige toorn waardig, weet vluchten tot Christus Die ons in het Evangelie wordt aangeboden.

Bij Huijgen zien we hoe een afwijking van het Bijbelse getuigenis over de rechtvaardiging samen gaat met het niet ernstig nemen van het zelfgetuigenis van de Schrift en dat de leer van de rechtvaardiging en van de Schrift alles met elkaar hebben te maken. Schrijvend over het toekomende oordeel laat de auteur ook na te vermelden dat dit oordeel ook scheiding met zich meebrengt. Het is niet toevallig dat in de Gewone Catechismus waarvan Huijgen een van de auteurs is de boodschap van de toekomende toorn slechts marginaal aan de orde komt. Vooral hierin zien we een groot verschil tussen De Gewone Catechismus en de Heidelbergse Catechismus.

Nog duidelijker werd in een podcast van de EO dat bij Huijgen verloren gaan slechts een mogelijkheid aan de rand is. Hij zei al weer enige tijd geleden in de bewuste podcast over de eeuwige rampzaligheid het volgende: ‘Ik denk dat we moeten oppassen met het teveel invullen, maar ook moeten oppassen om te zeggen: God is zó goed, het komt allemaal in orde met ons. Daarvoor zijn de woorden van Jezus net iets te ernstig. Hoe het uitpakt is in Gods hand, daar hoeven wij geen oordeel over te hebben. Het positieve aan een oordeel is dat niet ieder­een overal mee wegkomt. God neemt ons gedrag serieus.’

Ongetwijfeld is God de laatste Rechter en mogen wij niet op Gods rechterstoel gaan zitten. Echter, wij mogen evenmin de indruk wekken dat God op de jongste dag Zich niet zal houden aan de normen die Hij Zelf in de Schrift heeft geopenbaard. Wie in dit leven de smalle weg niet ging bewandelen – en dan noemt de Bijbel concrete zaken en kenmerken – gaat het nieuwe Jeruzalem niet binnen. Dat heldere getuigenis wordt bij Huijgen gemist.  We horen niet: ‘Wie de Zoon heeft, heeft het leven en wie de Zoon niet heeft, heeft het leven niet.

We lezen bij hem evenmin wat de Heidelbergse Catechismus over de prediking als sleutel van het koninkrijk der hemelen naar voren brengt. Daar lezen we in antwoord 84 dat in de prediking volgens het bevel van Christus, aan de gelovigen, allen en een iegelijk, verkondigd en openlijk betuigd wordt, dat hun, zo dikwijls als zij de belofte van het Evangelie met een waar geloof aannemen, waarachtig al hun zonden van God, om der verdiensten van Christus’ wil, ver­geven zijn; daarentegen allen ongelovigen, en die zich niet van harte bekeren, verkondigd en be­tuigd wordt, dat de toorn Gods en de eeuwige verdoemenis op hen ligt, zolang als zij zich niet bekeren; naar welk getuigenis des Evangelies God zal oordelen, beide in dit en in het toeko­mende leven.

*

Wat is bevinding?

Huijgen spreekt voortdurend over bevindelijk lezen van de Schrift. Dat woord heeft zeker in de rechterflank van de gereformeerde gezindte een bepaalde kleur. Daarom had Hoek er op moeten wijzen dat deze zaak bij Huijgen heel anders functioneert. Huijgen gebruikt sterk een voor de gereformeerde gezindte vertrouwd taalkleed. Echter niet het taalkleed moet maatstaf zijn, maar de boodschap. Het is jammer dat Hoek dan geen kritische analyse biedt.

De wijze waarop Huijgen over bevinding spreekt, komt overeen met die van Miskotte. Als hij over een Pniëlervaring spreekt, staat die ervaring helemaal niet in de context van de worsteling of wij wel in de zegen van de eeuwige zaligheid zullen delen. De insteek bij het lezen van de Schrift is onze ervaring van het leven en onze eigen culturele gevoeligheid.

‘Bevindelijk’ betekent bij Huijgen dat je nooit over de inhoud van de Schrift los van jouw omgang met de Schrift kunt spreken. Je mag de inhoud van de Bijbel niet als objectief typeren. Met accenten van de theologie van Barth is dat qua grondlijn dezelfde lijn als die van het Schriftrapport God met ons. Een rapport van de Gereformeerde Kerken die in 2004 opgingen in de PKN, en dat uitkwam in 1980. Een rapport ook dat destijds terecht vanuit de kring van de Gereformeerde Bond, de Gereformeerde Kerken Vrijgemaakt en de Christelijke Gereformeerde Kerken krachtig werd weersproken.

Juist omdat Hoek zelf aangeeft dat de openbaring objectief is en de ervaring geen zelfstandige factor is, die medebepalend mag worden zo niet voor de inhoud dan toch zeker voor de toepassing van de Bijbelse boodschap, begrijp ik zijn onkritische aanbeveling van Lezen laten lezen niet. Het verschil tussen Huijgen en God met ons is immers vooral het taalkleed. Waar Huijgen het woord ‘bevindelijk’ gebruikt, heeft God met ons ‘relationeel’. Ik kan ook het begrip ‘correlatie’ noemen.  Het begrip ‘bevindelijk’ bij Huijgen functioneert op dezelfde wijze als correlatie bij Berkouwer.

*

Laten we eerlijk en consistent zijn

Hoek stelt dat wij niet mogen aanvaarden dat verschillen in hermeneutische afwegingen en toepassingen tot scheuringen leiden, zolang wij elkaar kunnen aanspreken en herkennen in de oprechte intentie en trouwe inzet trouw te willen zijn aan de bedoeling van de Schrift en wij tegelijk waakzaam dienen te zijn de grenzen in acht te nemen die de gehoorzaamheid aan de Schrift trekt. Daarmee ben ik het hartelijk eens. Dat betekent echter ook dat met aanvaarding van de vrouw in het ambt een wissel omgaat. Dan moeten we aannemen dat de Geest nu tegen Zijn onderwijs dat Hij in de Schrift gaf, ingaat.

Dat geldt nog meer als er ruimte wordt gezien voor homoseksuele relaties. Dan moeten we aannemen dat de Geest ons in de Schrift de smalle weg smaller voorstelt dan zij werkelijk is en wij als wij volgens de Bjjbel zonder bekering buiten het nieuwe Jeruzalem zullen blijven, er op grond van nieuwe inzichten ermee mogen rekenen dat wij binnen zullen zijn. Wie de dood van de mens als behorend bij Gods goede schepping ziet, moet anders gaan spreken over kruis en opstanding dan de Schrift doet. De dood is dan namelijk niet meer het loon op de zonde en daarmee krijgt de overwinning op de dood een ander karakter.

Ik noem deze voorbeelden, omdat dit zaken zijn die nu in de kerken spelen en die niet los staan van de centrale Bijbelse boodschap van de twee wegen. Hier heb ik trouwens nog een vraag aan Hoek. Hij schreef een aanbevelend woord vooraf in een boekje van Robert Plomp waarin deze een krachtig pleidooi voert voor het openstellen van de ambten voor de vrouw.

In dat woord vooraf merkt Hoek op dat onze cultuur niet bepalend is voor de uitleg van de Bijbeltekst en de toenmalige cultuur niet bepalend voor de toepassing van de Bijbeltekst. Dat is een ander geluid dan hij in Een stem uit de hemel geeft. Daar stelt hij, zoals ik aangaf, dat de toepassing in het verlengde van de uitleg moet liggen.

Ik hoop daarom vurig dat Hoek op deze aanbeveling terugkomt. Temeer omdat uit de website van Plomp blijkt dat hij geen enkel bezwaar heeft tegen homoseksuele relaties en niet wil weten van de realiteit van de eeuwige straf. Mijn vraag aan Hoek is geen literatuur zonder kritiek aan te bevelen die haaks staat op de grondlijnen die hij zelf ontvouwd. Juist met het oog op het gewone gemeentelid is daarin toerusting en voorlichting belangrijk.

Immers het gaat om het eeuwig behoud van mensen, dat zij de brede weg verlaten en de smalle gaan bewandelen. Hoek spreekt in dit verband over keuze tussen afwachten en verwachten. Dat laatste doet elke christen die wedergeboren is tot een levende hoop. Als het gaat om het eerste, is dat maar een van de vele vormen van verzet tegen God. Een vorm van verzet die in sommige kringen prominent is, maar die in andere kringen volstrekt niet speelt. Daar heeft het verzet weer heel andere vormen.

Daarom zou ik willen spreken van verzetten of verwachten of van verzet en overgave. Verzetten hoeft niemand ons te leren. Dan doen wij van huis uit allemaal. We worden tot verwachten en overgave opgeroepen. Geven we daaraan gehoor, dan kunnen we allen betuigen dat terwijl wij dood waren in misdaden en zonden God Die rijk is in barmhartigheid ons mede met Christus heeft levend gemaakt. Die wetenschap verbindt al Gods kinderen aan elkaar, hoe verschillend de vorm van verzet ook was. Gods genade was even nodig en is even onverdiend.

De Schrift is ons gegeven opdat wij door Christus tot de Vader leren naderen en Hem vervolgens in de weg van omgang met Hem steeds beter leren kennen, totdat de dag aanbreekt, zoals Hoek, zelf aangeeft dat wij de Schrift niet meer nodig hebben, omdat wij in het nieuwe Jeruzalem Hem Die ons heeft liefgehad, zien zoals Hij is.

Dr. Mart-Jan Paul en dr. Jan Hoek, Een stem uit de hemel. Gods spreken in de Bijbel en in onze tijd (Apeldoorn: Labarum Academic, 2022), paperback 480 pp., €26,95 (ISBN: 9789087185770)

Geef een reactie

Vul je gegevens in of klik op een icoon om in te loggen.

WordPress.com logo

Je reageert onder je WordPress.com account. Log uit /  Bijwerken )

Facebook foto

Je reageert onder je Facebook account. Log uit /  Bijwerken )

Verbinden met %s