De kennis der zaligheid: De Kleine Catechismus van Westminster toegelicht in vragen en antwoorden

In 1971 verscheen voor het eerst een Nederlandse vertaling van de uitleg die de gebroeders Erskine en James Fisher aan de Korte Catechismus van Westminster hebben gegeven. Wijlen ds. P.H. van Harten, die later op de Erskines zou promoveren, schreef een woord vooraf. Hij voltooide en redigeerde de vertaling die door wijlen dhr. J.H. den Boer uit Putten was gemaakt. In 1998 verscheen er bij uitgeverij Den Hertog een herdruk. Nu, na ruim twintig jaar, is een derde druk verschenen. Er blijkt – en dat heel terecht – nog altijd belangstelling voor dit werk te zijn. In de Korte Catechismus wordt de gehele ge­loofsleer behandeld. In de vorm van vragen en antwoorden geven de gebroeders Erskine en James Fisher dan weer een toelichting. Het is ondoenlijk om in een korte bespreking aan de inhoud van dit werk dat bijna 800 blz. telt helemaal recht te doen.

Ik beperk mij tot een paar hoofdzaken die ook voor het kerkelijk en geestelijk leven van vandaag van groot belang zijn. Essentieel is in dit werk het onderscheid tussen het verbond der werken en dat der genade. Het verbond der werken eist, maar het verbond der genade belooft. De bedoeling van het verbond der werken is te verwonden en te verschrikken en dat van het verbond der genade om te vertroosten en te genezen. Ook als men meent de verbondsleer die hier ontvouwd wordt, niet tot in de details toe te kunnen bijvallen, blijft staan dat uitgangs­punt van een Bijbelse prediking is dat de mens in Adam verlo­ren ligt. Dat geldt ook voor hen die uit christenouders zijn geboren.

Het startpunt van de prediking moet niet de Abrahamspositie, maar de Adamspositie zijn. Slechts als de mens zich zijn diepe nood bewust wordt, zal hij het belang van Christus en Zijn werk gaan verstaan. Bijbelse prediking maakt daarom mensen zoals zij van nature zijn onrustig. De mens is van nature een verbondsbreker. Wanneer deze zaak niet aan de orde wordt gesteld in de prediking, kweekt men op zijn best een oppervlakkig ge­loof, waarbij de naam van Christus wel genoemd wordt, maar de kracht ervan niet wordt gekend. Anders gefor­muleerd: Zonder kennis van de eerste Adam, wordt de laatste Adam niet begeerd.

De gebroeders Erskine en James Fisher waren van mening dat het verbond der genade in de diepste zin van het woord alleen met Christus is opgericht. In Hem geldt het al degenen die Hij vertegen­woordigt. Dat betekent dat alleen van de ware gelovi­gen gezegd kan worden dat zij werkelijk in het verbond der genade zijn. Deze nauwe band tussen verbond en verkiezing heeft er bij hen echter niet toe geleid dat zij de oproep van geloof en bekering achterwege lieten.

Integendeel, ook in het werk dat hier wordt besproken blijkt, dat de nodigingen van het Evangelie zonder uitzondering het gehele menselijke ge­slacht aangaan. Deze nodigingen geven ons het recht tot Chris­tus te vluchten. Overtuiging van zonde is wel de weg waarlangs een zondaar tot Christus wordt geleid, maar het is nooit de grond. Dat betekent concreet dat een mens niet van zichzelf behoeft te weten dat hij een overtuigde zondaar is alvorens hij tot Christus vlucht. Was dit het geval, dan zou een mens feitelijk eerst moeten weten dat hij wedergeboren is, voor hij daad­werkelijk in Christus mag geloven. Het is echter genoeg als hij beseft dat hij niet meer buiten deze Middelaar kan.

Wij komen in dit werk heel duidelijk tegen dat het aanbod van genade de grond is om tot Chris­tus te vluch­ten, terwijl in de weder­geboorte ons de macht en de wil om dat te doen wordt geschon­ken. Christus grijpt eerst ons aan en het onmidde­llijke gevolg is dat wij Hem aan­grijpen. De wedergeboorte als zodanig gaat dus logisch gezien aan het geloof vooraf, terwijl de kennis dat men wederge­boren is, daar ontstaat waar metter­daad het geloof in Christus wordt beoe­fend. Zowel het een als het ander vinden we in dit werk beklem­toont. Dat is een even­wicht, dat ons ook nu nog voor afwijkin­gen en het maken van onjuiste tegenstellingen kan behoeden.

Met betrekking tot de ambten van Christus wordt naar voren gebracht dat het ware geloof zich ver­enigt met Christus in al Zijn ambten. Of wij hebben Hem helemaal of wij hebben Hem niet. Heel in het bijzonder richt het geloof zich echter op het priesterlijke ambt van Christus. Immers alleen gerei­nigd door Christus’ bloed en bekleed met Zijn gerechtigheid kunnen wij voor God bestaan. Heel duidelijk komt ook hier naar voren dat de rechtvaardiging door het geloof alleen het hart is van het christelijk geloof. Het karakter van onze godsdienst komt tot uiting in het antwoord dat wij geven op de vraag hoe wij voor God kunnen bestaan. Een mens klemt zich òf aan zijn werken òf aan Christus vast.

Verhelderend is ook de wijze waarop gesproken wordt over de orde des heils. Er wordt niet alleen gewezen op de samenhang, maar ook op de gelijktijdigheid van de inwendige roeping, de rechtvaar­diging en de heiliging. Bij de inwendige roeping wordt het geloof in Christus in ons gewerkt, zo ver­enigen we ons met Hem en ontvangen wij zowel de vergeving van zonden als de kracht om tot Gods eer te leven. Dat betekent niet dat elke christen de zekerheid daarvan ten volle geniet. Uitdrukkelijk komt naar voren dat de Heere met Zijn kinderen een weg gaat en dat het geloof niet altijd even krachtig is. Het wordt zo geformuleerd dat alle gelovigen het beginsel van de zekerheid dat zij ge­rechtvaardigd en geheiligd zijn bezitten, maar dat zij niet altijd het gevoelige en waarneembare bezit daarvan hebben.

Er wordt een onderscheid gemaakt tussen de zekerheid van het gevoel gebaseerd op Gods beloften en die van het gevoel die verbonden is met onze bevinding van Gods trouw en liefde. De eerste vorm van zekerheid is eigen aan de kleinste vorm van geloof, de tweede niet. Op deze wijze wordt eerlijk de lijn tussen geloof en ongeloof getrokken, terwijl er ook recht wordt gedaan aan het feit dat er zwakken in het geloof zijn, die door vele aanvechtingen en twijfels worden geplaagd.

Tenslotte, het eerste antwoord van de Korte Catechismus, namelijk dat het doel van de mens is God te verheerlijken en zich eeuwig in Hem te verblijden, maakt duidelijk dat de ware christelijke religie op God gericht is. De verheerlijking van God is het eerste. Onze zaligheid is daaraan ondergeschikt. Echter wie God leert verheerlijken, vindt daarin ook een vreugde die de wereld hem nimmer kan geven. Het verheerlijken van God en het zich verblijden in God is sinds de zondeval alleen maar mogelijk door Jezus Christus.

Het begint daar waar een mens door de verlichtende werking van Gods Geest oog krijgt voor de onna-speurlijke rijkdom van Chris­tus en gewillig gemaakt wordt tot Hem te vluchten. In elk mensenhart is sinds de zondeval een leegte die alleen Jezus Christus kan vervul­len. De lof van deze Middelaar Die door de Vader is geschonken en door de Heilige Geest wordt toege­past aan het hart wordt in dit werk van de gebroeders Erskine en James Fisher op uitne­mende wijze bezongen.

E. Erskine, R. Erskine en J. Fisher De kennis der zaligheid: De Kleine Catechismus van Westminster toegelicht in vragen en antwoorden, vertaling J.H. den Boer en ds. P. H. van Harten, derde druk (Houten Den Hertog, 2020), hardcover bestaat uit twee delen in één band. Het eerste deel telt 328 pp en het tweede 442 pp. €59,90 (ISBN 9789033130342.)

Geef een reactie

Vul je gegevens in of klik op een icoon om in te loggen.

WordPress.com logo

Je reageert onder je WordPress.com account. Log uit /  Bijwerken )

Facebook foto

Je reageert onder je Facebook account. Log uit /  Bijwerken )

Verbinden met %s