
Mij werd door meerderen gevraagd nog enige toelichting te geven op de uitspraak van Kohlbrugge: ‘Een huichelaar is makkelijk te troosten, maar met Zijn kinderen heeft God Zelf nog moeite.’
Mijn eerste reactie is dat geen enkele theoloog – en dat geldt ook Kohlbrugge – het einde van alle tegensprak. We hebben als het goed is maar ene Meester en Heere en dat is Jezus Christus Die tot ons spreekt door Zijn Woord. Die wetenschap maakt ons tot een bevrijd mens. Er is slechts Een die wij behoeven te dienen en dat is God Die Zich in Christus als een genadig en barmhartig God heeft geopenbaard.
Echter, wij kennen allen slechts ten dele en dat kunnen wij van anderen leren als het gaat om de inhoud en betekenis van de Schrift en van de leer des heils. Niet zonder reden gaf ik de uitspraak van Kohlbrugge door. Kenmerkend voor een huichelaar is dat hij een hoge dunk heeft van zichzelf en van het gehalte van zijn eigen geestelijke leven. Huichelaars kijken op anderen neer en houden daar bij vaak ook nog de zonden aan de hand.
Zulke mensen rekenen altijd naar zichzelf toe en rekenen zichzelf er altijd bij, hoe kritisch zij ook zijn naar anderen. De vorm van huichelarij staat nooit los van het kerkelijke, geestelijk en theologische klimaat waarin men zich beweegt, maar de kenmerken zijn altijd weer dezelfde.
Een oprechte christen is vaak zo bang een huichelaar te zijn. Zijn bede is: ‘Doorgrond mij, o God! en ken mijn hart; beproef mij, en ken mijn gedachten. En zie, of bij mij een schadelijke weg zij; en leid mij op den eeuwigen weg.’ (Psalm139:23–24).
Kohlbrugge verwoordt zo treffend dat een oprechte aan God zijn huichelarij belijdt. Een oprechte weet maar ene weg en dat is zich vastklemmen aan Christus en schuilen bij Hem. Daarbij komt de bede: ‘O Zoon, maak mij Uw beeld gelijk.’
Dan moet een oprechte telkens weer belijden dat het alles nog zo ten dele. Echte zekerheid richt zich niet op eigen geloof. Dat vertoont namelijk altijd gebreken. Echte zekerheid ontspruit aan het geloof in Gods onwankelbare beloften die in Christus ja en amen zijn.
Ik geef nu nog een aantal antwoorden weer uit het boekje van Kohlbrugge Vragen en antwoorden tot opheldering en bevestiging van de Heidelbergse Catechismus
*
Naar aanleiding van zondag 1
Vraag. Waarom is u, om in deze Goddelijke troost zalig te leven en te sterven, nodig te weten, hoe groot uw zonde en ellende is?
Antwoord. Als ik niet weet, dat mijn zonde en ellende dáárin bestaat, dat ik Gods gebod overtreden en Zijn heilige Wet door mijn ongehoorzaamheid miskend heb, en dat God mij daarom van Zijn heilig Aangezicht voor eeuwig moet verstoten, dan zal ik wel grote verlegenheid en berouw tonen, maar alleen opdat ik niet in de hel kome. Dan zal ik mij ook spoedig met een valse troost geruststellen. Wanneer ik echter weet, dat ik zulk een zondaar ben, dat God Zich in het geheel niet met mij kan inlaten, dan zal ik God in het gelijk stellen en mij zelf veroordelen, en dan zal God, uit louter barmhartigheid, tot mij komen met de waarachtige troost; Hij zal mij namelijk Zijn Christus tonen als het Lam, dat aan Zijn gerechtigheid voldaan heeft. En hoe meer ik het weet, dat het van mijn zijde een verloren zaak is, des te zekerder zal ik leven en sterven op Zijn belofte: “Doe Uwen mond wijd open, en lk zal hem vervullen,” (Ps. 81: 11.)
*
Vraag. Waarom is u, om in deze Goddelijke troost zalig te leven en te sterven, nodig te weten, hoe u van al uw zonde en ellende verlost zijt?
Antwoord. Als ik dat niet wist, dan zou ik mijn troost zoeken in mijn boete en in mijn berouw; in mijn zedelijke en verbeterde levenswandel of in mijn vrome werken; in mijn bekering en in de weg, die God met mij houdt; in mijn aanvechtingen en tegenspoeden; in mijn roepen om genade en om vergeving en in beloften, die ik zelf voor mij heb uitgedacht; in mijn strijd tegen de zonde en in een schijnbare overwinning; in het kerkgaan, in het avondmaalhouden, in het geven van aalmoezen en in al de werken mijner liefde; zodanige troostgronden zijn echter niet bestand tegen de herinnering van slechts een enkele zonde. Zo zou ik dan in valse gerustheid vervallen bij een regelmatig leven; in vermetelheid om te doen en te drijven wat de begeerte ingeeft, en dan toch mijn geloof daarbij roemen; of ik zou in wanhoop geraken bij het bewustzijn, dat ik door mijn verdorvenheid alles, wat God in mij heeft opgebouwd, moedwillig weder heb afgebroken. Thans echter heb ik een daad en een woord van mijn God. De daad is deze: Op Golgotha heeft Gods eigen Zoon, mijn Borg en Plaatsbekleder, voor mij gebloed, Hij is voor mij gestorven, Hij heeft voor al mijn zonden, ook voor mijn zonden van deze dag, volkomen betaald. Hij heeft Gode een eeuwig geldende voldoening gebracht, een volkomen gehoorzaamheid; mijn schuld heeft Hij uitgedelgd, de straf gedragen; met God ben ik door de dood Zijns Zoons verzoend; daardoor heeft Hij mij Zijn vrede gegeven, een eeuwige genade, en een zekere hoop van eeuwige zaligheid in het leven van Christus, mijn Heere. Zo heeft God mij zalig gemaakt zonder mij, ja tegen mijzelf naar het raadsbesluit van Zijn welbehagen in Christus Jezus, in hetwelk Hij mij van eeuwigheid heeft uitverkoren. Bij mij heeft Hij niets gevonden dan zonde, bij Hem vind ik enkel barmhartigheid in het geloof des Zoons Gods. Dat is mijn troost in leven en in sterven. En in deze troost, in dit licht, is dit het woord, dat ik van God heb: “Het bloed van Jezus Christus, zijn Zoon, reinigt ons van alle zonde.”
*
Vraag. Waarom is u, om in deze Goddelijke troost zalig te leven en te sterven, nodig te weten, hoe u God voor zulk een verlossing zult dankbaar zijn?
Antwoord. Dat kan mij toch geen ware troost in leven en in sterven geven, dat ik veel van mijn verdorvenheid spreek en daarbij in mijn zonden blijf zitten, of dat ik de naam van de Heere Jezus in de mond heb, en toch mijn wereldse gang ga en in mijn aards bestaan en streven volhard; ook dat niet, dat ik God iets vergelden wil met werken, die Hij niet heeft bevolen. Christus is opgestaan uit de doden en heeft de Heilige Geest verworven. In Zijn opstanding ligt een macht van genade tot alle Gode welbehaaglijke wandel, en Zijn Geest houdt ons staande in de vrijheid, waarmede Christus ons van duivel, zonde en wereld heeft vrijgemaakt. God werkt met deze macht en met deze Geest in de gelovigen. Zo moet ik dan van God geleerd zijn, om van mijn kunnen, moeten en willen afstand te hebben gedaan.
Want zó alleen zal ik de Heere vergelden al Zijn weldaden, die Hij mij bewijst, wanneer ik Zijn gerechtigheid alleen verkondig, Zijn Naam predik, en de toevlucht neem tot de troon Zijner genade, opdat ik aan genade vasthoude, ten einde door genade Gode te behagen in de mij door Hem aangewezen kring, en in al mijn doen slechts Zijn doen te roemen. In deze troost leef en sterf ik zalig; want dan zie ik niet op mijzelf, noch op het willen des vleses, maar op Zijn Woord, waarin Hij hemel en aarde gemaakt heeft, en blijf hierbij: God zal zorgen.
*
Naar aanleiding van vraag en antwoord 21
Vraag. Vinden alle kinderen Gods dat hartelijk vertrouwen in zich?
Antwoord. Neen, maar zij roepen: Ik geloof Heere, kom mijn ongelovigheid te hulp! en wagen het in de Naam des Heeren Jezus op grond Zijner beloften; want hun ongeloof veroorzaakt hun een harde strijd.
*
Naar aanleiding van vraag en antwoord 56
Vraag. Waarop hebt u hier te letten?
Antwoord. Dit Artikel zegt: Ik geloof de vergeving der zonden. Wanneer ik dus de troost daarvan niet doorgaans in mij bevind, maar integendeel de zonden in mij woeden, heb ik juist dit woord: “Ik geloof de vergeving der zonden”, hoog boven de golven en baren van de nood mijner ziel, in de hemel der vrije genade op te steken; slechts zo word ik van mijn nood gered, om met alle verlosten te zingen: “Wij hebben de eeuwige dood verdiend, en verkrijgen het eeuwige leven.”
*
Naar aanleiding van vraag en antwoord 75-79
Waaraan kan ik weten, dat ik geen huichelaar ben?
Antwoord. Een huichelaar houdt zich voor de oprechtste mens in het Koninkrijk der hemelen. Een huichelaar houdt met zijn hart vast aan twee wegen, en is er op uit, die twee wegen voor God en zijn hem beschuldigend geweten te rechtvaardigen; beide wegen wil hij goed genoemd hebben, ofschoon hij zeer goed weet, dat een van beide niet deugt. De oprechte belijdt voor God Zijn huichelarij.
*
Vraag. Waaraan kan ik weten, of ik uitverkoren ben?
Antwoord. De tollenaar stond van verre.
*
Vraag. Wanneer moet ik vooral niet van de tafel des Heeren wegblijven?
Antwoord. Wanneer vanwege mijn zonden het licht mijner ogen niet meer bij mij is, en ik toch zo graag de gekruisigde Heiland zou wederzien en omhelzen.