
Gisteren mocht ik mijn zevenenzestigste verjaardag gedenken. Meerderen wensten mij in dat verband God zegen toe en ik wil allen die dat geldt, hartelijk bedanken. Wij worden allen als kinderen des toorns geboren, maar in Gods goedheid mocht ik opgroeien in een christelijk gezin en mocht ik in de gemeente waar men ouders kerkten het Evangelie horen van verzoening met God door Christus’ bloed en van wedergeboorte door Gods Geest.
Het ging om de Gereformeerde Samenkomst van Alblasserdam. Een gemeente die sinds een aantal jaren deel uit maakt van de Hersteld Hervormde Kerk. Met alle gebreken en tekortkomingen die deze gemeente vertoond, was zij toch vooral een openbaring van de ene heilige, katholieke christelijke kerk. In deze gemeente hoorde ik niet alleen van Gods genade maar kwam ik ook in contact met de geschriften van Augustinus, van de hervormers, de puriteinen, de oudvaders en hun geestelijke nazaten. Ik denk dan onder andere M’Cheyne, Kohlbrugge, Floor en C.B. Holland.
Tot op de dag van vandaag ben ik dankbaar over datgene wat de Heere mij in de weg van Zijn voorzienigheid al zo jong schonk. In de Gereformeerde Samenkomst mocht ik enkele weken na mijn geboorte het teken en zegel van de Heilige Doop ontvangen. Het teken en van opname in Gods verbond en in de gemeente van Christus.
Rond mijn vijftiende levensjaar leerde ik de betekenis van het Evangelie en daarmee ook van mijn doop verstaan. Het werd voor mij een realiteit dat ik God niet kon ontmoeten en dat ik, hoewel de Heere mij voor grove zonden had bewaard, ook mijn beste werken God niet kon ontmoeten. In deze nood leerde God mij voor de Heere Jezus Christus is als een volkomen Zaligmaker en dat God zondaren volkomen vrijspreekt op grond van Zijn gerechtigheid.
Door genade heb ik deze Zaligmaker steeds dieper leren kennen en weet ik dat hoezeer ik Hem ook liefheb, Zijn liefde tot mij die van mij tot Hem zeer ver overtreft. Dat maakt mij steeds weer klein en verwonderd. Dan kan ik alleen maar zingen van Gods goedertierenheid en trouw, van Zijn verbond dat van geen wankelen weet.
Toen ik rond mijn zeventiende levensjaar begon te worstelen met de roeping tot het ambt van dienaar van het Woord, nam ik mede door mijn vader daartoe aangespoord contact op met ds. H. Hofman uit Schiedam. Hij diende daar een gemeente met dezelfde geestelijke en kerkelijke achtergrond als de Gereformeerde Samenkomst in Alblasserdam.
Hofman zei in het gesprek onder andere dat ik nooit moest vergeten dat ik was gedoopt. ‘De Heilige Doop is’, zo zei hij, ‘het teken en zegel dat God naar mensen vraagt die niet hebben gevraagd naar Hem. Het teken en zegel ook dat Hij met ons nooit handelt naar onze zonden.’ Telkens schieten nog de verst gevorderde gelovigen tekort. Dan kan je niet leven uit je bekering of uit vroegere geestelijke ervaring. Dan blijft alleen Gods genade over. ‘Moede, kom ik arm en naakt tot de God Die zaligheid.’ ‘Rock of Ages cleft for me, let me hide myself in Thee.’
Hofman gaf aan mij ook het advies het klassieke doopsformulier biddend te lezen als ik aangevochten en bestreden werd. Dat advies heb ik ter harte genomen toen ik zowel aan het begin van de studie theologie als een aantal jaren later, toen het einde van de studie al in zicht kwam, overvallen werd door intellectuele twijfels over de houdbaarheid van het christelijke geloof.
Was God geen wensprojectie van de menselijke geest? Was het christelijk geloof wel objectief waar? Was het niet slechts een projectie nuttig was voor het psychisch welbevinden en niet meer dan dat? Had Adam wel echt bestaan? Zo niet, dan waren we niet in zonden ontvangen en geboren, maar was wat de kerk onze zondige aard noemt een verschijnsel dat in het licht van de evolutie van beest naar mens moet worden verklaard. Is de dood geen natuurverschijnsel dat bij het leven behoort? Waarom zou de dood dan overwonnen moeten worden?
Apologetische werken hebben mij geholpen om verlost te worden van intellectuele twijfels. Ik denk met name aan de Amerikaanse apologeet Cornelius van Til. Via ds. G. Hamstra, die in Philadelphia onder Van Til had gestudeerd, leerde ik als student de kracht en waarde van het denken van Van Til kennen. Dat was in de tijd dat Hamstra de Christelijke Gereformeerde Kerk van Alphen aan de Rijn diende.
Toch was de waarde van apologetische werken en argumenten secundair bij het verdwijnen van intellectuele twijfels. Ik voelde diep mijn zondige bestaan en wist dat ik het licht van Gods heiligheid Gods gramschap dubbel waardig was. Die wetenschap deed de kracht van de evolutieleer verbleken en verdwijnen. Ik wist van Jezus als Voorspraak aan Gods rechterhand. Daar kan Hij alleen zijn, omdat Hij echt opstond uit de doden en de dood heeft overwonnen.
De boodschap van verzoening met God – Hij voor mij omdat ik anders de eeuwige dood had moeten sterven – is objectief waar en heeft daarom de eeuwen door beslag gelegd op de harten van mensen. Door Gods genade is dat ook bij mij zo geworden en gebleven.
Met Paulus mag ik zeggen dat ik hulp van God gekregen hebbend tot op deze dag staande ben gebleven. Ik heb het geloof van de kerk van alle eeuwen en plaatsen, dat zo heerlijk en krachtig verwoord wordt in de eerste vraag en het eerste antwoord van de Heidelbergse Catechismus mogen behouden. Dat is niet mijn verdienste, maar enkel Gods genade.
Met Kohbrugge weet ik dat wij er ons hele leven moeten doen om deze vraag en dit antwoord te leren. Ik ben er nog steeds mij bezig. Of nog beter: ik mag er nog steeds mij bezig zijn. Graag sluit ik deze bijdrage met de genoemde vraag en het genoemde antwoord af.
Vraag: Wat is uw enige troost, beide in het leven en sterven? Antwoord: Dat ik met lichaam en ziel, beide in het leven en sterven niet het eigendom van mijzelf ben, maar van mijn getrouwen Zaligmakers Jezus Christus, Die met Zijn dierbaar bloed voor al mijn zonden volkomen betaald en mij uit alle heerschappij des duivels verlost heeft en alzo bewaart, dat zonder den wil van mijn hemelse Vader geen haar van mijn hoofd kan vallen kan ja ook, dat voor mij alle ding tot mijn zaligheid moet dienen moet, waarom Hij mij ook door Zijn Heilige Geest van het eeuwige leven verzekert, en mij van harte gewillig en bereid maakt voortaan voor Hem te leven.