De voorrede van een preek van H. Hofman, evangeliedienaar te Schiedam, over Jes. 11:1-2

Mijne vrienden, wij zongen zo even uit die bekende 89e Psalm, waar ook dit woord in voor komt: Wat man leeft er die de dood niet zien zal, die zijn ziel zal bevrijden van het geweld van het graf. Als de Psalmdichter zegt: Wie is er, dan geeft hij daarmee te kennen dat wij allen van nature gelijk zijn. Er is geen onder­scheid tussen mensen en mensen. Hij bedoeld dus iedereen. Is er dan in het geheel geen onderscheid? Neen, want het Woord van God is im­mers: De ziel die zondigt zal sterven. Er staat dus niet die kan sterven, maar die zal ster­ven, want daar is niets vaster en zekerder dan de dood.

Want wij zijn allemaal gelijk, of we nu jong of oud zijn, of we nu rijk of arm zijn, hetzij laag van staat of hoog met eer bekroond. Allemaal bevinden we ons in dezelfde jammervolle staat, en van nature is het zelfs zo: Als we de gelegenheid krijgen, stellen we allen de dag van onze dood zo ver mogelijk van ons af. Als de dood onze woning binnentreedt en iemand van onze zijde wegneemt, dan treedt de werkelijkheid op de voorgrond: Wij zijn allen de dood onderworpen. Er is geen onderscheid tussen mensen en mensen. Wij moeten allemaal sterven en naar het graf, dat is het einde.

Wanneer dat beslag op onze ziel gaat leggen, mijne vrienden, dat wij ons in een staat bevinden waarin wij eens de dood zullen moeten aandoen, dan komt voor de dag dat wij alleen staan. Want als de dood komt dan kan geen vader, moeder, man, vrouw, broer, zuster of wie dan ook ons helpen. Maar luister nu eens wat een wonderlijke zaak dit is: God heeft Zijn Zoon geheiligd in deze wereld gezonden in onze staat en toestand. En nu geldt ook van Hem: Wat man leeft er die de dood niet zien zal?

Nu is de Zoon van God in onze staat en ons oordeel ingekomen, Hij heeft Zich de vloek der zonde toegeëigend. Dat heeft Hij op een zodanige wijze gedaan, dat wij daarvan zelfs lezen in het Evangelie van Johannes: En Hij dragende Zijn kruis. (Joh. 19:1q7). Er staat niet: Het kruis, of een kruis, maar Zijn kruis. Met al de vloek, met al de zonde, ja met het ganse oordeel. Daar­om heeft Hij gehangen tussen twee moordenaars, en aan dat kruis is Hij ook gestorven. En het einde daarvan was dat Hij in het graf gelegd werd. Hij is door vriendenhanden op die rustplaats gebracht en zij hebben gedacht dat dat het laatste was: Wat man leeft er die de dood niet zien zal?

Dat heeft Christus dus ook gezien, maar nu staat er ook bij: Die zijn  ziel zal bevrijden van het geweld des grafs. Nu was Christus wel als Borg en Midde­laar door het toe-eigenen van de zonde van Zijn gemeente, naar Luthers’ woord de grootste zondaar, omdat Hij al hun zonden op Zich had geladen, maar Zelf was Hij zondeloos. En voor zover God Hem zonde voor ons ge­maakt heeft, liet Hij Zich dat welgevallen, en zo was Hij in overeenstemming met de Wet in liefde tot Zijn Vader en in liefde tot de Zijnen. En nu is de liefde de vervulling van de Wet.

Als het dan de derde dag is dan staat de Koning weer op, God wekt Hem op, de Eeuwige Geest wekt Hem op, en de Wet heeft geen rede meer om Hem te doden, want Hij is niet in overtreding, maar in overeenstemming met de Wet. Daarbij komt dat de dood geen rechten meer heeft, die moet Hem dan ook loslaten, en het graf heeft geen macht meer over Hem en die moet Hem dan ook prijsgeven. Wat man leeft er, die de dood niet zien zal, die zijn ziel zal bevrijden van het geweld des grafs? Mijne vrienden, dat is nu de Koning, Hij heeft Zijn ziel bevrijdt van het geweld des grafs.

En wat Hij nu gedaan heeft dat heeft Hij gedaan als Borg, als Middelaar, voor Zijn ellendigen, en vandaar is dat de zaak waar het over gaat: Dat wij een aandeel, gemeenschap, en vereniging zoeken te verkrijgen met Christus, en daardoor met God. Want dan is het zo dat Hij ook de voor ons gestor­ven en opgestane is, om dan eenmaal met Hem op te staan en aan Zijn rech­ter­hand gesteld te worden.

Daarom als de dood zich in onze omgeving laat gelden, en wij daar recht­streeks mee geconfron­teerd worden, dan worden wij er ook bij bepaald dat wij ook de dood onderwor­pen zijn. Maar ook worden wij er door deze Psalm bij bepaald: Welk een macht heeft Jezus Christus: Hij is zondedelger, Hij is de overwinnaar van dood graf en hel. Rouwdragenden onder ons, zoek daar dan de troost en de sterkte, want in die weg, dat Hij het oordeel heeft uitge­bracht tot overwinning, heeft Hij ook alles verworven om ons te dienen, om ons te zegenen, om ons wel te doen.

Ik was onlangs nog in het ziekenhuis bij een zieke vrouw die heel slecht lag, en die zei tegen haar dochter: Ben ik er zo slecht aan toe, het lijkt er anders in het geheel niet op? Want je moet je eens even indenken, ik heb alles ver­zondigd, en nu heb ik een bed om op te rus­ten, ik heb spijs en drank, er zijn doktoren en zusters om me bij te staan, alles is voor mij in de weer, voor mij die een mens bent die nergens recht op heeft. Is God geen goede God?

Kijk eens, mijne vrienden, juist wanneer wij aanmerken wie wij zijn, name­lijk: verwerpelijke schepse-len, dan komt de goedheid van God op prijs en op waarde. Ik zei tegen haar: Jij ben zeker iemand die het oog geslagen heeft op Hem, die God zond tot herstel en wederoprichting? Ze zei: Ik heb niet an­ders. Dat is nu de zaak waar het over gaat. Dat wij bij Hem dan alles zouden zoeken wat wij nodig hebben voor tijd en voor eeuwigheid, in voor- en tegen­spoed, in droefheid en in rouw, ja in leven en in sterven, want daartoe zond God Hem in onze jammer­staat opdat wij zouden ervaren: Treft iemand druk? Hij zal hun druk verlich­ten. Hij, Hij is daartoe gegeven om te dienen.

Geef een reactie

Vul je gegevens in of klik op een icoon om in te loggen.

WordPress.com logo

Je reageert onder je WordPress.com account. Log uit /  Bijwerken )

Facebook foto

Je reageert onder je Facebook account. Log uit /  Bijwerken )

Verbinden met %s