
Vorig jaar was het honderd jaar geleden dat Abraham Kuyper overleed. Abraham Kuyper was een ‘wonderkind met tien hoofden en honderd armen’ en – volgens de huisarts van zijn ouders – begiftigd met veel hersens. Kort na zijn geboorte raadpleegden zijn vader en moeder de huisarts. Zij vreesden dat hun zoon een waterhoofd had. De arts stelde hen gerust met de mededeling: ‘Nur Gehirn, nur Gehirn’ (allemaal hersens). Daarin bleek zich niet te hebben vergist. Kuyper was werkelijk ongekend begaafd en hij combineerde deze begaafdheid met een al even ongekende werklust.
Johan Snel die verbonden is aan de CHE te Ede, schreef een 400 pagina’s tellend boek over Kuyper. Hij beschrijft hem als ‘alpinist, reiziger, spreker, wetenschapper, activist, journalist en staatsman’. Deze omschrijving van zichzelf gebruikte Kuyper in een door Snel ontdekte korte, in het Frans geschreven, autobiografie die hij vermoedelijk samenstelde op verzoek van de redactie van een Frans biografisch woordenboek.
Ik mag zeggen dat dit boek mijn beeld van Kuyper heeft aangescherpt en ik ook nieuwe dingen over Kuyper leerde. Ik wist dat hij elk jaar twee maanden alleen (zonder vrouw en kinderen) op vakantie ging en dat daarbij Zwitserland zijn favoriete bestemming was. Dat hij echt een alpinist was, was nieuw voor mij. Meer dan tevoren zijn mij de grote journalistieke begaafdheden van Kuyper duidelijk geworden en ook dat de zo dominante Kuyper heel aimabel met andersdenkenden kon omgaan. Dat gold veel minder voor hen die dicht bij hem stonden en met wie hij van mening verschilde. Dan was het bij Kuyper voor of tegen bij het verwezenlijken van zijn doelen.
Ik noem ook de sociale bewogenheid van Kuyper. Tijdens zijn regering werd voor het eerst aan iemand uit de arbeidersklasse een koninklijke onderscheiding toegekend. Het was ook een onderdeel van zijn regeringsbeleid om morele verplichtingen die naar zijn terechte overtuiging Nederland tegenover Indonesië (Nederlands Indië) had, in daden om te zetten. Ik ben mij door het lezen van het boek van Snel ook veel meer bewust geworden van het feit dat Kuyper als staatsman internationaal werd ge-waardeerd. Geen Nederlands staatsman na hem is daarbij nog maar enigszins in de buurt van Kuyper gekomen. Hij overtreft hen allen nog altijd heel ver. Ik las tal van voor mij nieuwe feiten in dit verband.
Kuyper was een strateeg. Overal waar hij kwam, trok hij de aandacht. Snel maakt voor mij aannemelijk dat Kuyper dit toch wat minder welbewust deed dan nog als een is gedacht. Dat maken niet in de laatste plaats zijn brieven aan het thuisfront duidelijk. Ik vermeld ook dat het feit dat Kuyper elk jaar twee maanden alleen op vakantie ging, niet als een bewijs moet worden gezien dat zijn huwelijk minder goed was. Hij was juist bijzonder op zijn vrouw Jo gesteld. Zijn vrouw en kinderen hadden de overtuiging dat hij zo’n vakantie nodig had om de rest van het jaar te kunnen presteren zoals hij dat deed.
Snel noemt dat niet maar wie De levensavond van dr. A. Kuyper leest, geschreven door zijn dochters Johanna en Henriëtte leest, bemerkt de diepe achting die zij voor hun vader hadden. Bij alle merk-waardigheden die je toch als buitenstaander bij zijn persoon en optreden moet constateren, hebben zij kennelijk nooit een afstand tussen de levensovertuigingen en levenspraktijk van hun vader gezien, maar waren zij ervan overtuigd dat voor hem de eer van God zijn diepste drijfveer was.
Snel heeft een vlotte pen, maar gaat het over de diepste drijfveren die Kuyper volgens eigen over-tuiging had, dan blijft hij wel heel erg afstandelijk. Had Van Deursen een boek over Kuyper geschreven dan was er juist op dit punt een verschil met Snel geweest. Kuyper wist zich met al zijn begaafdheden niet meer dan een citer in Gods hand, zo zegt hij. Ik zie met alle tekortkomingen van Kuyper geen reden om dat te betwijfelen. Niet doet Snel dat ook niet, maar hij vermeldt het slechts als waarnemer.
Bij het vijfentwintigjarige bestaan van het door Kuyper opgerichte dagblad De Standaard besloot Kuyper de rede die hij daarbij hield als volgt: ‘’Is om die ordeningen des Heeren, Waar Woord en Schepping van getuigt, In ’t volk zó helder te graveren, Tot weer dat volk voor God zich buigt.’ Bij alle bezwaren tegen Kuypers activisme en het feit dat door hem maar nog veel door zijn volgelingen wei-nig onderscheidenlijk werd gesproken, moeten we toch eerlijk zeggen: ‘Daar hebben we geen bezwaar tegen.’ Alles behalve dat zelfs.
Johan Snel, De zeven levens van Abraham Kuyper. Portret van een ongrijpbaar staatsman (Amsterdam: Prometheus, 2020), paperback 400 pp., € 25,- (ISBN 789044645088)
Agnes Amelink interviewde een vijftiental mensen over Kuyper. Van een achterkleinzoon tot een CDA-politica en van Jan van der Graaf, de voormalige secretaris van de Gereformeerde Bond in de PKN, tot de huidige VU-rector Vinod Subramaniam. Wie de interviews leest, bemerkt dat lang niet elke geïnterviewde even goed van Kuyper op de hoogte is. Dat geldt zelfs van zijn achterkleinzoon die de vraag stelt waarom zijn overgrootvader niet aanwezig was bij het sterven van zijn vrouw Jo en kennelijk het juiste antwoord niet weet.
Als Janneke Stegeman stelt dat Kuyper Joden niet kon zien als Nederlanders, is dat wel heel kort door de bocht. Kuyper wees uiteraard het rabbinale Jodendom als weg naar God af. Hij deelde ook de culturele vooroordelen van zijn tijd tegen Joden ten volle. Tegelijkertijd vond dat Joden juist meer en niet minder van de hun gegeven burgerrechten gebruik moesten maken. Met meerdere Joodse journalisten had hij persoonlijk een heel goede verstandhouding.
En wie Kuyper racisme verwijt, moet ook vermelden dat wij het vooral aan hem hebben te danken dat wij niet als volkslied zingen ‘Wien Neêrlandsch bloed door d’aderen vloeit, Van vreemde smetten vrij, Wiens hart voor land en koning gloeit, Verheff’ den zang als wij: Hij stell’ met ons, vereend van zin, Met onbeklemde borst, Het godgevallig feestlied in Voor vaderland en vorst’ samen met de verdere cou-pletten. Niet in de laatste door toedoen van Kuyper werd het Wilhelmus en dan met name het eerste en zesde couplet.
In het interview met George Harinck merken dat er echt een kenner van Kuyper aan het woord is. Terecht zegt Harinck dat liberalen niet van nature verdraagzaam was. Hoe onsympathiek je Kuyper als persoon ook kunt vinden, niemand kan ontkennen dat maatschappelijk verdraagzaamheid (en dan in de klassieke zin van het woord) bij hem hoog in het vaandel stond. Kuyper was zeer beducht voor een totalitaire staat en een totalitaire samenleving.
Jammer is wel dat de diepste drijfveren van Kuyper bij Harinck onbenoemd blijven: de eer van God en roemen in het kruis van Christus. En opnieuw zeg ik: met alles wat ik van Kuyper lees en weet, heb ik geen reden om op die punten vragen bij Kuyper te stellen, hoezeer dat op andere punten wel geldt. Govert Buys noemt in zijn bijdrage wel de bevindelijke zijde van Kuyper. Kuyper met zijn grote ego kon zich toch identificeren met Jacob in zijn worsteling aan de Jabbok.
Kuyper wist dat je alleen een christen kunt zijn als God je te sterk wordt. Dat zal ongetwijfelde de reden zijn dat Pietje Baltus die thuis preken las en bij wie Kuyper meer dan eens op bezoek is geweest in zijn eerste gemeente Beesd, nooit getwijfeld heeft aan de waarachtigheid van de omkeer van Kuyper, ook al kon zij hem in kerkelijke en politieke keuzes die hij later maakte, niet volgen. Ik val daarin Pietje Baltus graag bij.
Agnes Amelink, Mijn Kuyper. Gesprekken over geloof, politiek en cultuur (Utrecht: KokBoeken-centrum, 2020), paperback 160 pp., €16,99 (ISBN 9789043533782)