
in 1904 verscheen bij uitgeverij Kok te Kampen een heruitgave van de werken van Ralph en Ebenezer Erskine. Op zeer krachtige en indringende wijze hebben deze achttiende-eeuwse Schotse predikers het Evangelie verkondigd. Herman Bavinck kende deze geschriften van huis uit. De tonen van de prediking van de gebroeders Erskine hadden ook de prediking van zijn vader Jan Bavinck gekenmerkt. Op verzoek van de uitgever schreef Bavinck een voorrede in deze heruitgave. Ik neem daaruit een gedeelte over.
Lidmaatschap van het volk en van de kerk, het ontvangen van de tekenen en zegelen des verbonds is niet genoeg. Het komt op persoonlijke bekering aan. Het verbond moet waarheid worden in eigen hart en leven. Dit aandringen op persoonlijke bekering geeft dan aan de Schotse prediking zulk een religieus karakter, zulk een praktische strekking. Ze beweegt zich altijd tussen de beide polen van zonde en genade, van wet en evangelie. Ze daalt enerzijds af in de diepten van het menselijk hart, neemt zonder sparen alle bedekselen en voorwendselen weg, waarachter de mens zich voor de heiligheid Gods verbergt, en stelt hem in zijne armoede en ledigheid voor Gods aangezicht ten toon, maar dan komt ze anderzijds ook tot den alzo verslagene van geest met de beloften des Evangelies, put den rijkdom daarvan uit, beziet ze van alle zijden en past ze toe op alle omstandigheden van het leven.
In de preken van Ebenezer en Ralph Erskine vindt men dit alles terug. De exegese laat soms te wensen over. De vorm is niet meer van onze tijd. Aan het vernuft worden niet altijd de nodige perken gesteld. Maar er is een belangrijk element in, dat ons heden ten dage veelszins ontbreekt. Het treffendst komt dat uit, als wij preken als van de Erskines vergelijken met de stichtelijke lectuur, die tegenwoordig, vooral in de christelijke verhalen en romans, op de markt wordt gebracht. De geestelijke zielenkennis wordt er in gemist.
Het is alsof wij niet meer weten wat zonde en genade, wat schuld en vergeving, wat wedergeboorte en bekering is. In theorie kennen wij ze wel, maar wij kennen ze niet meer in de ontzaglijke realiteit van het leven. En daarom maakt de stichtelijke literatuur uit vroeger dagen altijd een gans anderen indruk dan die uit den jongsten tijd. Want, al staat ze ver van ons af en al is haar vorm voor ons verouderd, zij is en blijft natuurlijk in den echten zin des woords, terwijl die uit onze dagen, als zij aan de zielsproblemen toekomt, onnatuurlijk en gekunsteld wordt. We voelen, bij het lezen der oude schrijvers, dat ons een stuk uit het leven wordt aangeboden; het is de realiteit zelve, die ons te aanschouwen wordt gegeven.