
Al meer dan een schreef ik op deze website over ds. H. Hofman (1902-1975) uit Schiedam. Nu wil ik iets over hem doorgeven met betrekking tot het Heilig Avondmal. Hofman droeg de kinderen, aan wie hij het sacrament van de Heilige Doop bediende, vurig aan de Heere op. Meer dan eens kreeg hij de zekerheid, dat hij nog eens het Heilig Avondmaal zou mogen vieren met de kinderen die hij gedoopt had. En dat is ook gebeurd. In de meer dan 45 jaar dat hij aan de gemeente van Schiedam als Evangelie-dienaar (zo noemde hij zichzelf bij voorkeur) was verbonden, zag hij een meerdere generaties opgroei-en
Niet minder dan de Heilige Doop hield Hofman het Heilig Avondmaal in hoge eer. Hij wees erop, dat het onmogelijk is om waarlijk de dood des Heeren te verkondigen, als wij de Koning niet hebben leren kennen. De Koning nodigt aan de dis degenen die hebben leren schuilen onder Zijn vleugelen. Allen bij wie dat het geval was, hoe zeer zij ook aangevochten werden, moedigde Hofman aan, hun geloof te sterken door middel van het sacrament dat Christus ingesteld heeft.
Hofman wist zowel van de waarde van het Heilig Avondmaal, als van de vreugde, die de viering ervan kan geven. Dit kwam onder andere naar voren in het dankwoord dat hij bij zijn veertigjarig ambtsjubileum uitsprak.
Toen hij zich tot zijn familie richtte, zei hij: ‘Voorts, broers en zusters: vader zat, toen ik nog maar vier jaar oud was, met ons op zijn knieën te huilen; hij wist niet waar hij naar toe moest. Toen is Gods Woord tot hem geweest, dat in die dag, dien Hij maken zou, het onderscheid gezien zou worden tussen dien die God dient en dien die Hem niet dient. Jaren en jaren later, in 1945, de eerste keer na de oorlog dat hier het Avondmaal bediend werd, was vader in Schiedam en broer Bas lag hier met zijn schip en daar zaten we met zijn achten aan tafel, vader met zijn eigen kinderen en aangetrouwde kinderen en toen bracht God terug, na 39 jaar: in die dag die Ik maken zal, zal het onderscheid gezien worden. Wat was vader toen aangedaan en verwonderd! Die man heeft indertijd lopen zuchten en bidden, hij wist geen raad en nu moet je eens zien welk een vrucht.’
Zij die onder Hofman hebben gekerkt, kunnen zich nog levendig herinneren dat hij meer dan eens een gezang aanhaalde waarmee hij de vreugde over het gelovig gebruik van het Heilig Avondmaal kon verwoorden. Met dat gezang besluit ik deze bijdrage:
Ik mag bij Hem in ’t wijnhuis zijn,
Daar laaf Hij mij met zoete wij,
Die vloeit uit Zijne wonden.
En als ik dan mijzelf vergeet,
Is alles wat ik dan nog weet,
Hij stierf voor mijne zonden.