Geerit (Gerard) van Dam (1940-2021). Een christen die zich geroepen wist niet zijn bekering maar Christus uit te stallen (1)

Hoe ik Gerard leerde kennen

Bij onze laatste ontmoeting zo’n drie weken vóór zijn sterven op 10 mei dit jaar vroeg Gerard van Dam mij of ik op zijn graf wilde spreken, zoals ik dat ook bij zijn vriend Arie de Graaf had gedaan, die in zijn leven ouderling in de Oud Gereformeerde Gemeente van zijn woonplaats Hardinxveld-Giessendam hier ter plaatse was. Graag heb ik dat verzoek toegestemd. Temeer omdat ik wist dat ds. W. J. Karels de rouwdienst zou leiden. Ik kwam graag bij Gerard en ds. Karels kwam om dezelfde reden als ik ook graag bij hem. Dan mag je weten dat je in beginsel met alle accentverschillen die er kunnen zijn, eenzelfde geluid laat horen. Welk geluid is dat? De HEERE bewaart de eenvoudigen; ik was uitgeteerd, doch Hij heeft mij verlost. (Ps. 116:6).

Met deze woorden zou ik graag het leven en de ligging van onze overleden vriend typeren. Hij mocht weten in Wie hij geloofde en zeker de laatste jaren van zijn leven werden door een grote geloofs-vreugde en geloofszekerheid gekenmerkt. Tegelijkertijd was hij geen gearriveerd mens. Hij bleef een bedelaar. Hij voelde dat hij nog elke dag bekeerd moest worden. Daarom kon hij met ds. C. Smits, onder wie hij vele jaren had gekerkt, zeggen: ‘God heeft een hekel aan bekeerde mensen.’

Zelf heb ik Gerard voor het eerst ontmoet in 2004 ten huize van Willem Gelderblom in Oud-Alblas. De kerkscheuring die dat jaar had plaatsgevonden maakte mij verdrietig. Gelderblom was een zeer au-thentiek vertegenwoordiger van het gezelschapsleven in de Alblasserwaard. Ik had hem aan het begin van mijn studententijd leren kennen en er zijn banden gevallen die bij zijn dood wel gerekt zijn, maar niet verbroken. Eenmaal zullen al Gods heiligen elkaar toch in het nieuwe Jeruzalem ontmoeten.

In mijn studententijd heb ik meer dan eens gezelschappen ten huize van Gelderblom bijgewoond. Nadat ik predikant was geworden, ben ik er al spoedig mee gestopt. Je kunt nu eenmaal niet alles bijhouden. Daarom had ik Gelderblom ook gezegd dat hij mij er niet meer van in kennis hoefde te stellen als hij gezelschap hield. Wel kwam ik de jaren door regelmatig bij de familie Gelderblom. Echter toen collega J. Blom mij in het voorjaar van 2004 vertelde dat hij geestelijk zo opknapte van het bezoeken van de gezelschappen bij Gelderblom, voelde ik erg de behoefte er weer eens bij te zijn en vroeg ik Gelderblom mij te laten weten wanneer de komende keer zou zijn.

In dat interkerkelijke gezelschap ten huize van Gelderblom, ontmoette ik Gerard en er viel een band. Later had ik hem in Waarder meer dan eens onder mijn gehoor als hij bij de familie Griffioen in Nieu-werbrug logeerde. Het contact werd nauwer toen ik in Boven-Hardinxveld stond. Als er in de Gerefor-meerde Gemeente Hardinxveld-Giessendam geen doordeweekse dienst was dan ontbrak Gerard nooit op de Bijbellezing. Toen wij ontmoetingsdagen gingen houden, was Gerard altijd aanwezig en op zijn eigen wijze getuigde hij vrijmoedig van Gods lof.

Gerard heeft zijn leven lang doordeweekse kerkdiensten bezocht. Toen hij weduwnaar werd, waren er geen kinderen meer thuis en hoefde Gerard het voor niemand te laten. Het kon gebeuren dat hij wel drie avonden per week een doordeweekse kerkdienst bezocht. Het was voor hem geen opgave. In dat verband denk ik aan iets wat hij eens op het plein van de kerk in Boven-Hardinxveld bij een ontmoe-tingsdag vertelde. In Zeeland zijn er in afgescheiden kring kerken waar drie diensten op een zondag zijn. Niemand wordt verwacht al die diensten bij te wonen. Heeft men een eigen predikant dan is de middagdienst gewoonlijk een leesdienst.

Zijn er drie diensten op een zondag, dan kan men er echter ook met kleine kinderen in het gezin al gauw twee bijwonen. Gerard vertelde van een jongen van een jaar of zeventien die op een gegeven moment alle drie de diensten bijwoonden. Zijn vrienden spraken hem daarop aan. ‘Dat was toch nergens voor nodig. Dat verwachtte toch niemand van je. Waarom ga jij dan drie keer?’ Hierop ant-woordde deze jongen: ‘Omdat vier keer niet kan.’

Dat was een antwoord naar het hart van Gerard. Niet omdat hij vond dat iedereen dat letterlijk moest doen, maar zo zei hij: ‘Als je in de kerk de stem van je Liefste mag horen, is het geen opgave er te zijn.’ Om met extra verheffing van stem te vervolgen: ‘Uw liefdedienst heeft mij nog nooit verdroten.’

*

Getrokken uit de duisternis tot het licht

Op zijn rouwkaart stond: ‘Die ons getrokken heeft uit de macht der duisternis, en overgezet heeft in het Koninkrijk van den Zoon Zijner liefde.’ (Kol 1:13). Dat was zijn leven. Niet hij was begonnen maar de Heere en hij wist: Die zet Zijn werk voort en maakt het af. Eerlijk gezegd heb ik Gerard nooit gevraagd wanneer de Heere in zijn leven was begonnen. Wel heeft hij mij verteld dat hij godvrezende ouders had, die bij de Hervormde Gemeente in Neder-Hardinxveld behoorden maar zich bovenal een vriend en metgezel wisten van allen die Gods Naam ootmoedig vrezen.

Als jochie van acht jaar werd hij al door zijn ouders meegenomen naar doordeweekse kerkdiensten. Een dienst in de Oud Gereformeerde Gemeente waarin ds. H. Wiltink voorging, raakte hem diep. Wiltink deed ook een appel op de kinderen die in de dienst aanwezig waren Toen al voelde Gerard heimwee naar God. Zijn ouders kerkten doordeweeks ook wel in Sliedrecht bij ds. C. Smits. Daar gingen zij heen om antwoorden te krijgen op vragen waarmee zij liepen, zo zei Gerard mij.

Evenals zijn ouders was Gerard een christen die over kerkmuren heen keek. Zijn standpunt was: ‘Het geeft niet wie het zegt en waar het wordt gezegd, als het maar van Boven komt.’  Hij was er ook van overtuigd dat als er honger in de kerkbanken is, de Heere er voor zorgt dat het Brood des levens vanaf de kansel wordt uitgedeeld.

Gerard ging naar de kerk om het Brood des levens op te eten. Overal waar dat werd uitgedeeld wilde hij zijn en al is Gerard nooit ambtsdrager geweest, laat staan predikant, hijzelf deelde ook het Brood des levens uit niet alleen in onderlinge ontmoetingen maar ook op straat of in winkelcentra. Zelf ben ik daar eenmaal getuige van geweest toen ik boodschappen deed in een supermarkt in Neder-Hardinx-veld. Omdat hij zeer doof was, sprak Gerard altijd heel luid. Hij hoorde zichzelf nauwelijks praten.

Ik was er getuige van hoe hij met luidde stem en druk gebarend aan een bevriend echtpaar de preek van afgelopen zondag samenvatte en vertelde wat die preek hem had gedaan. Tot in de uithoeken van de supermarkt was te horen wat Gerard zei. Zo kreeg iedereen een preek te horen en bepaald niet in de verkeerde zin van het woord. Gerard getuigde van Gods genade in Christus. Ik ben toen op hem afgestapt en gezegd: ‘Gerard je lijkt Whitefield wel.’ Voor wie het niet weet: Whitefield was een Anglicaanse predikante uit de achttiende eeuw die talloze malen in de open lucht het Woord heeft bediend.

Gerard kon niet zwijgen over Gods genade. Hij wist: iedereen heeft dat nodig of iemand nu gerefor-meerd, hervormd of oudgereformeerd is. Hij wist ook uit eigen ervaring dat niemand voor God onbe-reikbaar is. Eens zei iemand die de kerk nooit van binnen zag tegen hem: ‘Maar Gerard, ik ben voor de duivel nog niet bang.’ Gevat antwoordde deze: ‘Dat begrijp ik helemaal, want het is je eigen vader, maar de mijne niet meer. Als hij ook jouw vader niet meer is, dan krijg ook jij last van hem. Dat kan ik je wel vertellen, maar dat hoop en bid ik voor je. Niemand is zo gelukkig als een kind van God, ook al valt de duivel hem aan.’

*

Kamer 116

Zorgen en moeiten zijn Gerard niet bespaard gebleven. Hij trouwde met Willy Brandwijk. Van huis uit behoorde zij bij de Oud Gereformeerde Gemeente van Hardinxveld-Giessendam maar ging bij haar huwelijk over naar de Hervormde Kerk. Samen met Gerard volgde zij daar de belijdeniscatechisatie bij ds. A. van Brummelen en deden zij belijdenis. Voor deze predikant heeft Gerard altijd achting gehou-den. Willy bleek psychisch niet sterk te zijn. Meerdere malen moest zij in een psychiatrische kliniek worden opgenomen. Dat de vraag naar het waarom wel eens is gesteld, zal niemand verwonderen. Eens zei Willy tegen haar man toen hij haar bezocht: ‘Gerard, ik zie dat je het niet eens ben met God, maar Hij weet wat goed voor ons is.’

Evenals bij Gerard zelf was de Heere al jong bij zijn vrouw begonnen. Toen hij in Hardinxveld-Giessendam stond, gaf ds. Van der Poel ook catechisatielessen aan kleine kinderen. Willy Brandwijk was een jaar of vier/vijf en hing werkelijk aan zijn lippen. Nu mag jij een versje opgeven zei Van der Poel eens tegen haar. In haar onschuld antwoordde zei: Hup, Marjanneke, stroop in ’t kanneke.’ ‘Nee zo’n versje bedoel ik niet,’ antwoordde Van der Poel, ‘ik bedoel een ander soort versje wat we ook in de kerk zingen.’ Toen zei Willy met tranen in haar ogen: ‘Hoe lieflijk hoe vol heilgenot, o Heer, der legerscharen God zijn mij Uw huis en tempelzangen.’ Willy had tranen in haar ogen en Van der Poel kon ook nauwelijks zijn ontroering bedwingen.

In 2002 is Willy aan kanker overleden. De laatste acht jaar van haar leven was een opname in een psychiatrische kliniek niet nodig. Dat stond niet los van het feit dat zij meer zekerheid had ontvangen dat zij naar lichaam en ziel het eigendom van Christus was. Zeer ruim is zij afgereisd. Al heeft Gerard wel eens de waarom-vraag gesteld naar aanleiding van de psychische en later ook lichamelijke noden van zijn vrouw. Toch had deze vraag niet de overhand.

Deze vriend merkte op dat het zo is geleid dat zijn vrouw, zoals hij dat zei, vaak op kamer 116 mocht liggen. Hij mocht er dan met vreugde verkeren, als hij haar bezocht. Wat bedoelde hij ? Met kamer 116 verwees hij naar de Psalm van dat getal. Een Psalm waarin gezongen wordt van nood, van diepe nood, maar ook van uitredding. In het leven van zijn vrouw werd waar: ‘Hij schenkt mij hulp, Hij redt mij keer op keer.’

In de jaren dat ik Gerard heb gekend, is hij een aantal malen in het ziekenhuis opgenomen. Om zijn eigen beeldspraak te gebruiken lag hij alle keren op kamer 116. Van zijn kinderen begreep dat Gerard ook zelf vooral rond het sterven van zijn vrouw tot meer vastheid was gekomen. Zelf heeft hij mij meer dan eens gezegd dat hij zich vroeger door mensen van de wijs kon laten brengen en er teveel belang aan hechtte wat anderen van zijn geestelijk leven dachten. ‘Daar ben ik van af gebracht,’ zei hij, ‘en daar heb ik veel gemak van. Ik hoef geen stand meer op te houden.’

*

Niets uit ons en al uit Hem’

In de Hervormde Gemeente ter plaatse miste Gerard al jaren het een en ander in de prediking en toen ds. C. Smits, die als christelijk gereformeerd predikant vanuit Sliedrecht naar Amerika was vertrokken, zich aan de Oud Gereformeerde Gemeenten van Hardinxveld-Giessendam verbond, ging Gerard al vrijwel direct daar de doordeweekse diensten bijwonen. Op een gegeven moment deed hij dat ook op zondag en sloot hij zich tenslotte als lid aan.

Zijn vrouw kon hem daarin niet volgen, hoewel zij van huis oudgereformeerd was. Zij begreep niet alleen de bezwaren van haar man maar deelde ze ook. Ze had echter geen vrijmoedigheid de Hervormde Kerk, waarin zij belijdenis van het geloof het afgelegd, te verlaten. Geestelijk heeft het tussen Gerard en zijn vrouw geen enkele verwijdering gegeven. Ik heb de vrouw van Gerard nooit gekend, maar Gerard zei: ‘Mijn vrouw moest het met water en groente doen in de Hervormde Kerk (Gerard zinspeelde daarmee op Dan. 1:16) en ik kreeg bij ds. Smits vette brokken en toch gedijde mijn vrouw geestelijk minstens zo goed als ik.’

Wat Gerard aan. Smits verbond was diens radicale getuigenis van Gods genade in Christus. ‘Niets uit ons en al uit Hem’ dat hoorde hij bij ds. Smits en dat was ook het leven van Gerard. In de tijd dat ik Gerard leerde kennen, had hij een vaste gang en was zijn oog gedurig op Christus gericht. Hij vertelde mij dat het anders was geweest. ‘Dan had ik het in de kerk,’ zo zei hij, ‘maar op de dijk was het weer kwijt.’ Een gearriveerd mens die anderen de les wees is Gerard, ook toen hij voor zichzelf meer zeker-heid kreeg, nooit geworden.

Zijn standpunt was: Gods kinderen moeten elkaar niet de punt in praten, maar opbeuren. Dan wist hij ook dat soms vermaning nodig kan zijn. Dat deed hij op zijn eigen manier. Iemand zei hem eens: ‘We moeten kopje onder Gerard.’ ‘Daar ben ik het helemaal mee eens,’ antwoordde Gerard, maar weet je wat jij doet. Als iemand kopje onder is gegaan en hij komt weer boven, probeer je hem weer onder water te duwen. Daar moet je nu eens mee ophouden.’

Het standpunt van Gerard was anderen ertoe aan te sporen:

Wij steken ’t hoofd omhoog en zullen d’eerkroon dragen,

door U, door U alleen, om ’t eeuwig welbehagen.

Want God is ons ten schild in ’t strijdpeer van dit leven

en onze Koning is van Isrels God gegeven.

(Psalm 89:8 berijmd)

Plaats een reactie