
Het ontstaan en het doel van theologie
Theologie betekent letterlijk Godgeleerdheid. Aan de laatste uitdrukking gaf Abraham Kuyper trou-wens heel nadrukkelijk de voorkeur. In de theologie moet het om God en de eer van Zijn Naam gaan. De uitdrukking Godgeleerdheid maakt ook voor de gewone man duidelijk waar het bij theologie om gaat, of in ieder geval behoort te gaan.
Om de inhoud van het geloof aan een volgende generatie door te geven en de kerk te verdedigen tegen aanvallen van buiten ontstond in de Vroege Kerk (daarmee wordt de christelijke kerk van de eerste eeuwen na Chr. aangeduid) theologie als wetenschap. Tegenover de filosofie van het heiden-dom stond de theologie als de ware filosofie. De kerk wist van de ware wijsheid van Jezus Christus als God Die mens werd en van de drie-enige God, uit Wie, door Wie en tot Wie alle dingen zijn.
De beoefening van de theologie stond in dienst van de prediking en de catechese. Eeuwenlang waren alle theologen ook predikers en vaak ook aan een gemeente of, in de Middeleeuwen, aan een klooster verbonden. Eigenlijk is dat pas sinds een aantal eeuwen anders en dat kan niet als winst worden gezien. Als theologen veraf komen te staan van het leven van de gemeente dreigt het gevaar dat theo-logie verwordt tot een vakwetenschap.
Een gevaar dat trouwens al in de Middeleeuwen zichtbaar wordt. Theologie wordt dan een doel op zichzelf. De beoefenaars ervan vinden het boeiend en spannend, zoals dat voor anderen ten aanzien van sportwedstrijden geldt. Het besef dat theologie Godgeleerdheid is, met als doel de drie-enige God te kennen en te verheerlijken en de kennis van Hem te delen gaat dan verloren.
Orthodoxie als zodanig is nog geen garantie dat wij immuun zijn voor dit gevaar. Ook voor een theo-loog is wedergeboorte nodig en vervolgens gedurige verborgen omgang met God. Zo wordt theologie beleefde theologie. Gezonde theologie is altijd gericht op het leven met God, de praktijk van de god-zaligheid. Dat accent zien we met name bij de puriteinen en de mannen van de Nadere Reformatie. De inaugurele rede van Voetius aan de Illustre School (later Universiteit) van Utrecht droeg niet voor niets de titel Over de verbondenheid van godsvrucht en wetenschap (Oratio de pietate cum scientia conjungenda).
*
Theologie als wetenschap van de Middeleeuwen tot de negentiende eeuw
Terwijl in de Middeleeuwen aanvankelijk de beoefening van de theologie verbonden was met de kloosters (monastieke theologie), werd theologie in de latere Middeleeuwen meer en meer gedoceerd aan scholen die niet met kloosters waren verbonden. Daarom werd de theologie die daar werd bedre-ven scholastieke theologie genoemd. Een aanduiding die een meer toegespitste betekenis heeft gekre-gen, maar die van oorsprong bedoelde aan te geven dat het ging om wat wij nu academische theologie noemen.
De genoemde scholen kregen de naam universiteiten. Tot in de negentiende eeuw had een universiteit maar enkele faculteiten. De theologie was de koningin van de wetenschappen. Dat had te maken met het onderwerp van de theologie, namelijk de kennis van God. Kennis die gebaseerd is op het feit dat God Zichzelf aan ons heeft geopenbaard.
Daarbij heeft de Reformatie uitdrukkelijk gesteld dat alleen de Schrift de laatste en uiteindelijke bron en norm van de ware Godskennis is. Gereformeerde theologie weet zich ook gebonden aan de gere-formeerde belijdenis als een ontvouwing van het credo van de Vroege Kerk en de diepste expressie van het christelijk geloof. Al in de zeventiende eeuw komt de gedachte dat de theologie de koningin van de wetenschappen is onder druk te staan.
De zogenaamde Verlichting (een naam die voorstanders ervan aan deze denkwijze gaven) breekt aan. Descartes nam zijn uitgangspunt niet in de waarheid buiten ons maar in de menselijk rede. Voor de theologie betekent dit dat de gang niet meer is van de openbaring (objectieve waarheid) naar de mens (subjectieve toe-eigening) die als subject vervolgens de openbaring beoordeelt. De mens bepaalt nu wat objectief geldig en waar is of niet.
De filosofie van Kant kan als het sluitstuk van de Verlichting worden gezien. Volgens Kant kan men alleen van kennis spreken als er sprake is van waarneming. Daarom stelt Kant dat men van God geen kennis kan hebben. Hij ziet nog wel een plaats voor religie, maar dan binnen de grenzen van de rede. Geloof is volgens hem geen kennis, geen zeker weten dat wat God ons heeft geopenbaard, waar is. Religie heeft alleen maar betekenis voor de moraal, voor het handelen.
In de Romantiek werd het uitgangspunt niet in het verstand, maar in het gevoel genomen. De invloed van Kant met zijn zienswijze dat wij van God geen kennis kunnen hebben, vond in de westerse samen-leving steeds meer ingang. Eerst onder de elite en later in bredere lagen van de bevolking. Dit had grote gevolgen voor de plaats van de theologie binnen de universiteit en voor het zicht op wat het doel is van theologie.
*
Is theologie kennis over God of kennis over wat mensen met betrekking tot God geloven?
De universiteiten zoals wij die nu kennen, ontstonden in de negentiende eeuw. Dan denk ik niet alleen aan het feit dat het aantal faculteiten toenam, maar ook dat de wetenschap seculariseerde. Men nam inhoudelijk afstand van de zinspreuken die aan een universiteit bij de oprichting ervan waren mee-gegeven. Voor de Universiteit van Utrecht is dit ‘Zon van gerechtigheid verlicht ons’ (Sol iustitiae illustra nos) en voor Harvard University ‘De waarheid voor Christus en Zijn kerk’ (Veritas Christo et ecclesiae).
Theologie werd niet meer als de koningin van de wetenschappen gezien. Voor theologie was plaats als een verzameling van literatuurwetenschap, geschiedeniswetenschap en religiewetenschap. In de klassieke opvatting is theologie het naspreken van wat God ons in de Bijbel als Zijn Woord heeft geopenbaard, het nadenken van Gods gedachten. Dogmatiek werd en wordt gelegitimeerd als naden-ken over wat je gelooft. Nu is dat ongetwijfeld ook een aspect van de theologie als wetenschap, maar wie niet méér zegt, kan theologie geen Godgeleerdheid noemen. Bij de genoemde opvatting biedt theologie namelijk geen kennis van God maar alleen kennis over wat mensen met betrekking tot God geloven.
De waarheid die de theologie bestudeert is niet objectief zoals in de klassieke opvatting maar inter-subjectief. Daarbij zijn en blijven we met elkaar in gesprek maar mag niemand de claim doen dat wat hij belijdt uiteindelijk objectief en voor iedereen waar is. Om er een christelijke tint aan te geven, wordt het meer dan eens zo geformuleerd dat Christus ons aan elkaar heeft gegeven en wij daarom elkaars opvattingen niet mogen veroordelen. Hooguit mag je een voorkeur uitspreken. Duidelijk is dat in samenhang hiermee het niet meer mogelijk is om recht te doen aan het voor de theologie van de Reformatie zo wezenlijke onderscheid tussen de ware en de valse kerk en het onderscheid tussen ware christenen en naamchristenen.