
Gerard Wisse (1873-1957) was een toonaangevend predikant in de Gereformeerde Kerken. Binnen deze kerken behoorde hij heel duidelijk tot de bevindelijke stroming. Een stroming die veel langer dan menigeen weet, in de Gereformeerde Kerken aanwezig was. Zijn abrupte afscheid van de Gerefor-meerde Kerken en zijn daarop volgende overstap naar de Christelijke Gereformeerde Kerken hield maandenlang de pennen van schrijvers van kerkelijke bladen bezig.
Van 1928 tot 1936 was Wisse verbonden aan de Theologische School van de Christelijke Gerefor-meerde Kerken (nu TUA). Niet lang na zijn aantreden krijgen de docenten de titel hoogleraar. Niet onwaarschijnlijk is dat Wisse hier zelf op stond.
Als ik aan Wisse denk, komen allereerst zijn boekjes De droefheid naar God, Doe dat tot Zijn gedach-tenis, Mag ik ten Avondmaal gaan? en Uit het zieleleven van de totaal meer dan honderd boeken die hij schreef, in mijn gedachten. Van wat ik over hem gelezen heb, weet ik dat deze begaafde spreker en erudiete predikant ijdel was. Hoewel hij na zijn zelfgekozen ontslag geen aanspraak meer kon maken op de titel professor, bleef hij die welbewust gebruiken. Wisse verwachtte dat tegen hem werd opgezien en het stoorde hem als dat niet gebeurde.
Hij stond er ook erg op dat zijn werkzaamheden financieel behoorlijk werden beloond. Bekend is mij ook dat de wijze waarop Wisse uit de Gereformeerde Kerken vertrok geen schoonheidsprijs verdiend en dat hij zich nog al eens verschool achter gezondheidsproblemen van hemzelf en vooral van zijn vrouw om problemen te ontlopen.
Al deze zaken komen heel nadrukkelijk terug in de biografie die C.M van Driel schreef Een wereld op zichzelf. Prof. Gerard Wisse (1873-1957). Van Driel meent dat er een te hagiografisch (verheerlijkend) beeld van Wisse bestaat dat zich te onkritisch richt op het beeld dat Wisse van zichzelf schiep. Doel van Van Driel is de feiten te laten spreken en zo dit beeld bij te stellen.
Aan hagiografie heeft Van Driel zich bepaald niet schuldig gemaakt. Wel had hij naar mijn vaste overtuiging meer ernst moeten maken met de houding van de eminente historicus A.Th. van Deursen om personen uit het verleden recht te doen en een stuk terughoudendheid en voorzichtigheid te betrachten.
Nieuw was voor mij de verwantschap en waardering die over en weer lange tijd tussen dr. J. G. Geel-kerken en Wisse bestond. Wisse had de Gereformeerde Kerken al verlaten toen Geelkerken in dit kerkverband problemen kreeg, omdat hij vragen stelde bij het feitelijke karakter van de paradijs-geschiedenis. Op de synode van Assen van 1926 werd de opvatting van Geelkerken veroordeeld.
Of Wisse pas na afloop van deze synode duidelijk maakte dat hij de paradijsgeschiedenis als historisch betrouwbaar wilde verstaan, weet ik niet. Feit is dat zijn vriend en latere collega in Apeldoorn prof. J.J. van de Schuit nog stelliger sprak dan Wisse en meende dat de synode ook had moeten uitspreken dat het bij de dagen van de scheppingsweek om dagen van vierentwintig uur ging. Een feit dat Van Driel niet vermeld.
Duidelijk is dat Wisse in zijn Memoires zijn houding ten opzichte van nazi’s wat gekleurd weergeeft. Wisse doorzag het antichristelijke karakter van het nazisme, maar meende dat het communisme een groter gevaar was. Consequent duidde hij de Duitse overheersing als een oordeel van God. Daaruit trok hij de conclusie dat verzet niet was geoorloofd. Men kan het eerste bijvallen zonder het tweede over te nemen. Bij Wisse kan men ten aanzien van de Duitse overheersing van naïviteit en soms ook opportunisme spreken. Zijn Memoires geven daarin een vertekend beeld.
Nieuw was voor mij dat Wisse toen hij de Christelijke Gereformeerde Kerk van Arnhem diende er door een vrouwelijk gemeentelid van beschuldigd werd een kind te hebben verwekt bij zijn dienst-bode. Deze bewuste dame trok deze beschuldiging in. Twee andere dames hebben deze zaak na het vertrek van Wisse op de kerkenraad en later bij de classis gebracht.
Van Driel vindt dat er sprake was van een doofpotcultuur. Echter, als de dame die Wisse hiervan beschuldigde haar beschuldiging introk, kunnen kerkelijke vergaderingen weinig meer doen. Als Van Driel deze zaak beschrijft, stelt hij nog al eens tendentieuze vragen en relateert hij het feit dat het echtpaar Wisse in deze tijd meer dan eens niet samen verschijnt aan ontrouw bij Wisse. Beter was geweest het bij de feiten te laten en de conclusie of er metterdaad sprake was van overspel bij de lezer te laten.
Dat laatste geldt nog meer als het gaat om de wijze waarop in Een wereld op zichzelf de problemen rond Rika Vroegindeweij, toen Wisse hoogleraar was in Apeldoorn, worden beschreven. Rika Vroeg-indeweij was dienstbode bij de familie Wisse en zoals toen niet ongebruikelijk was voor een dienst-bode verbleef zij bij hen in huis. In 1933 bezoeken Wisse en zijn vrouw hun enige zoon die als arts in Nederlands-Indië (nu Indonesië) werkt. Als Wisse en zijn vrouw terugkeren van hun reis blijkt dat Rika zwanger is. Al spoedig kwamen er geruchten dat Wisse de vader was.
Rika beviel op 20 maart 1934 van een tweeling. Het ene meisje kwam levenloos ter wereld en het andere kreeg de namen van haar moeder. Van Driel laat zien dat Wisse de vader niet geweest kan zijn. Het echtpaar Wisse had zich namelijk naar Nederlands-Indië 31 mei 1933 ingescheept en stapte op 15 oktober van dat jaar weer op Nederlandse bodem. Dat maakt het des te merkwaardiger dat Van Driel suggereert dat Wisse toch de vader was.
De feiten zijn dat Wisse kennelijk erg op Rika was gesteld en Rika omgekeerd Wisse adoreerde. Had hun verhouding ook een seksueel karakter? Van Driel is er zeker van dat dit het geval is. Ook hier had hij het beter bij een weergave van de feiten kunnen laten om de conclusie aan de lezer te laten.
Van Driel gaat echter als historicus echt over een grens als hij in het slothoofdstuk de vraag stelt of de behoefte van Wisse aan extra inkomsten te maken had met zwijggeld voor vrouwen en levens-onderhoud van buitenechtelijke kinderen. Zonder bronnen te noemen, stelt hij dat er indicaties zijn dat Wisse zich op seksueel gebied vaker heeft misgaan en dat onderzoek uit mondelinge overleving in de jaren tachtig of negentig van de vorige eeuw meer gevallen aan het licht zou hebben gebracht.
Beter had hij kunnen volstaan met de woorden van Van der Schuit na het overlijden van Wisse dat deze gebogen en soms gebroken was over eigen onreinheid en schuldigheid. Dat eerste kan ook het geval zijn zonder dat er sprake is van ontrouw. Hier had Van Driel als biograaf de door Van Deursen bepleitte terughoudend en voorzichtigheid moeten betrachten. De vraag komt naar boven wat de auteur bewoog het een en ander zo te verwoorden. Er lijkt sprake van een rancune of onverwerkt verleden. De benadering van Van Driel doet afbreuk aan zijn biografie over Wisse en betekent dat ik het kennisnemen ervan alleen onder voorbehoud kan aanbevelen.
Wel maakt de biografie van Van Driel over Wisse ons duidelijk dat zelfs de allerheiligsten nog maar een klein begin van de nieuwe gehoorzaamheid hebben. Als het gaat om Wisse, zou ik in tegenstelling tot Van Driel geen vraagtekens willen plaatsen bij de woorden van Van der Schuit dat Wisse gebogen en soms gebroken was over eigen onreinheid en schuldigheid. De een heeft een zwaardere strijd tegen karakter en karakterzonden te strijden dan de ander, maar elke ware christen zucht toch onder zijn eigen zondige bestaan waartegen hij zijn leven lang moet strijden en vindt troost in de werkelijkheid dat God daar om Christus wil niet aan denkt, maar hem uit goedheid zonder peil het eeuwige, zalige leven schenkt.
Uit Een wereld op zichzelf blijkt de eigenzinnigheid van Wisse. Kerkelijke controlemechanismen hadden nauwelijks vat op hem. Echter werd ook duidelijk dat hij zich in het geheel van de Christelijke Gereformeerde Kerken tot het einde van zijn leven toe constructief opstelde. Binnen de grenzen van Schrift en belijdenis zocht hij naar verbinding. Evenals in de Gereformeerde Kerken deed Wisse zich in de Christelijke Gereformeerde Kerken kennen als een voorstander van een Bijbels-bevindelijke prediking. Hij keerde zich tegen uitwassen, maar was vooral bevreesd voor een verbondsautomatisme.
Al vielen bij het voortgaan van de jaren hier en daar accenten iets anders (iets wat Van Driel mijns inziens te zwaar aanzet), veel opvallender is de constante lijn. Wisse bleef tot het einde van zijn leven ook een stuk breedheid vertonen. Hij had en hield tal van contacten. Niet alleen in de Gereformeerde Gemeenten waarvoor hij veel waardering had, maar tot zijn dood toe ook in de Gereformeerde Kerken. Wisse bleef niet alleen breed in contacten, maar ook breed in belangstelling.
Wisse liet zich niet meevoeren in de polemieken tussen de Gereformeerde Gemeenten en Christelijke Gereformeerde Kerken over het verbond. Als oplossing voor verbondsautomatisme zag hij niets in tot een in de finesses gedefinieerde verbondsleer, maar het benadrukken van de noodzaak van de persoonlijke toe-eigening van de verbondsschatten. Nalatigheid daarin achtte Wisse een grote schuld. Dat men als kind van het verbond en lid van Christus’ kerk geen deel had aan Christus kon Wisse niet als normaal zien. Tegelijkertijd wist hij en betuigde hij dat het alleen Gods genade is als wij metterdaad het leven buiten onszelf in Christus leren zoeken en mogen vinden. Hierin is Wisse naar mijn overtuiging nog altijd relevant in de vaak zo vruchteloze discussies over het verbond.
Wie zich in het leven van Wisse verdiept, zal niet verschuivingen bij Wisse zelf opvallen maar ver-schuivingen binnen kerkelijk Nederland en dan niet in de laatste plaats in de Christelijke Gerefor-meerde Kerken. Dat maakte dat Wisse steeds meer een vertegenwoordiger werd van de behoudende stroming binnen dit kerkverband. Wisse was wars van neocalvinisme, maar ging contacten met ver-tegenwoordigers van de Gereformeerde Kerken en later de Gereformeerde Kerken Vrijgemaakt niet uit de weg.
Voor kerkelijke eenheid achtte hij de verschillen binnen de gereformeerde gezindte te groot. Wel had de gedachte van een convent van kerken zijn sympathie. Daarbij heeft Wisse zowel aan de Gere-formeerde Kerken als aan de Gereformeerde Gemeenten als deelnemers gedacht. Het contactorgaan gereformeerde gezindte dat na de dood van Wisse gestalte kreeg, was een voorzichtige aanzet in die richting. Echt van de grond kwam het niet.
In de jaren na de dood van Wisse vervreemden de Gereformeerde Kerken zich ook van hun neo-calvinistische erfenis. Niet in de laatste plaats onder invloed van de theologie van Barth werd de band aan de belijdenis losser en vond Schriftkritiek ingang. Inmiddels zien we eenzelfde ontwikkeling bij de Gereformeerde Kerken Vrijgemaakt en ook in de Christelijke Gereformeerde Kerken zijn er toon-aangevende theologen die Barth als geestelijke leidsman zien. Theologisch en qua spiritualiteit groeit men zo toe naar de brede middenstroom van de oude Hervormde Kerk en nu de PKN.
Wie overtuigt is van het volstrekte gezag van de Schrift en zich zonder reserve aan de gereformeerde belijdenis wil binden, ziet in de gereformeerde gezindte verdrietige ontwikkelingen. Toch moeten zorg en waarschuwing niet het laatste zijn. Belangrijk is om er tegenover te stellen dat Christus Zelf Zijn kerk in stand houdt en overal naar verbindingen te zoeken met hen die ook in de eenentwintigste eeuw bij Schrift en belijdenis willen leven. Dan mogen we ook in de eenentwintigste eeuw grote dingen van God verwachten. Wisse die terecht als een oecumenicus van de rechterzijde kan worden getypeerd, zou daar hartelijk mee hebben ingestemd.
C.M. van Driel, Een wereld op zichzelf. Prof. Gerard Wisse (1873-1957) (Heerenveen: Jongbloed, 2020), hardcover 488 pp., €34,99 (ISBN 9789088972669 )