
De Heere roept ons in Zijn Woord op tot geloof in Christus. Zonder geloof is het onmogelijk God te behagen. Maar als iemand er nu mee zit, dat hij niet kan geloven, mag hij dan bidden of de Heere hem wil leren te geloven. Dat is de eeuwen door een vraag geweest. De gebroeders Andrew en Horatius Bonar, Schotse theologen uit de negentiende eeuw, wilden daar eigenlijk niet van weten. Alleen als een gebed uit het geloof gedaan wordt, is het een Gode aangenaam gebed, zo stelden zij. Vandaar dat zij onbekeerden uitsluitend de oproep tot geloof voorhielden. Zij waren van overtuiging dat het een teken van wetticisme was wanneer onbekeerden tot gebed werden opgeroepen.
We kunnen van deze zienswijze van de gebroeders Bonar veel leren. We zijn immers niet alleen onbekwaam om te geloven, maar ook om te bidden. De uitspraak: ‘Bidt er maar veel om’ wekt zo snel de indruk dat God door onze gebeden tot barmhartigheid bewogen moet worden, terwijl de Heere vanuit Zichzelf bewogen is met het lot van zondaren. Hij heeft Zijn Zoon gezonden om het verloren nu te redden. God is trouwens nooit iets aan ons verplicht. Wij moeten elke gedachte dat de Heere Zich laat dwingen, laten varen. Wij mogen echter de Heere wel manen op Zijn Woord en dat is nu juist geloven. Wie gelooft, zo zei Luther, vat de Heere op Zijn Woord. Zonder geloof is het onmogelijk Gode te behagen. Al wat uit het geloof niet is, is zonde.
De gebroeders Bonar hebben in hun prediking en in hun geschriften alle nadruk gelegd op de oproep onmiddellijk in Christus te geloven. Zij waren machtige vertolkers van het Evangelie van vrije genade om niet. De zondaar behoeft niets in zich te vinden, alvorens hij tot Christus mag vluchten. Integendeel, elke zondaar, wie hij ook is en hoe hij zich ook voelt, mag, ja moet tot Christus vluchten. Ongeloof is de grootste zonde.
Toch was ook de benadering van de gebroeders Bonar niet van eenzijdigheid vrij te pleiten. Zij trokken toch zaken uit elkaar die de Schrift aan elkaar verbindt. Hun benaderingswijze kon immers ook tot de conclusie leiden dat je alleen mocht bidden, als je zeker was van je eigen geloof. Het gevaar was niet denkbeeldig dat onbedoeld de gelovige mens in het middelpunt kwam te staan of dat het belang van het gebruik van de middelen van genade onderbelicht bleef. Hoe kun je trouwens iemand die geen weet heeft van de inhoud van de Bijbel aansporen tot geloof?! Willen mensen dan een Bijbel aanpakken, dan zal je hen toch ertoe oproepen die Bijbel biddend te lezen?!
Meerdere tijdgenoten van de gebroeders Bonar hadden dan ook moeite met de manier waarop zij spraken over de verhouding tussen het bidden en het geloven. Zij stelden dat een mens allereerst tot gebed om licht moest worden aangespoord. Toen heel deze kwestie eens aan professor John Duncan werd voorgelegd, gaf hij het volgende antwoord: ‘Ik ben ziek van al die onderscheidingen over geloven, of het gebed om genade opdat je het geloof ontvangt. Als je kan geloven zonder zo’n gebed, doe het dan. Maar als iemand gevoelt dat alleen God hem datgene wat hij nodig heeft, geven kan, zullen al de Bonars in de wereld niet kunnen verhinderen dat hij daarom bidt.’