
In de winter van 1991 overleed Otto van Peer op de leeftijd van 82 jaar. In de tijd dat ik de Hervormde Gemeente van Opheusden diende, heb ik hem enkele malen ontmoet. De eerste ontmoeting was op een jeugdappeldag. Van Peer was naar deze dag gekomen, omdat behoefte had aan jonge mensen te vertellen wie de Heere voor hem was. Van Peer was op hoge leeftijd ook nog jong van geest. De ontmoetingen met Van Peer staan nog altijd helder in mijn geheugen gegrift.
Otto van Peer groeide op in de Langstraat in Noord-Brabant. Hij was afkomstig uit de Gereformeerde Kerken. Als jongeman woonde hij eens op een zondagmiddag enkel uit nieuwsgierigheid een dienst bij in de Hervormde gemeente van Loon op Zand. Deze dienst werd geleid door ds. Zandt die toen deze gemeente diende. De Heere gebruikte de woorden van ds. Zandt om hem aan zijn verloren staat te ontdekken. Het gevolg was dat hij zich hoe langer hoe minder thuis voelde in de Gereformeerde Kerken. Hij besloot tenslotte de Gereformeerde Kerken te verlaten. Hij vroeg daarom een gesprek aan met de kerkenraad.
Deze kon zijn keuze niet begrijpen. Voor een nieuwe generatie is het goed te weten dat de Gerefor-meerde Kerken, die evenals het overgrote deel van de Hervormde Kerk in 2004 opgingen in de PKN, lange tijd de Hervormde Kerk als een valse kerk zagen. De kleine afgescheiden kerken werden als scheurkerken getypeerd en zelf was men de ware kerk. Tot in de jaren vijftig van de vorige eeuw waren de Gereformeerde Kerken een bolwerk van orthodoxie, maar het onderscheidend en bevindelijke element was in de jaren twintig van die eeuw al schaars in de prediking. Voetstoots zag men – zeker in de praktijk – al de leden van eigen kerk als kinderen van God, of men moest wel een heel buitensporig leven leiden.
De kerkenraad van de Gereformeerde Kerk waartoe Otto van Peer behoorde kon zijn beslissing niet begrijpen. Als hij naar de Christelijke Gereformeerd Kerk of Gereformeerde Gemeenten had willen overgaan, had men dit nog enigszins kunnen begrijpen, maar hoe was het mogelijk dat hij naar een valse kerk ging?! Hem werd toegevoegd, dat hij voor eeuwig verloren zou gaan, als hij hervormd werd. Daarop heeft Van Peer geantwoord dat hij al verloren lag en dat de Heere de prediking van ds. Zandt had willen gebruiken om hem daaraan te ontdekken. In de Gereformeerde Kerk was hem, zo zei hij, altijd de indruk gegeven dat hij een kind van God was omdat hij gedoopt was en daar naar de kerk ging. Later heeft de Heere Otto van Peer verder willen leiden. Hij mocht de zekerheid ontvangen dat het God had behaagd Zijn Zoon in hem te openbaren.
In de jaren dat ds. Schaafsma in Zuilichem stond, heeft Van Peer daar gekerkt. In de Hervormde Kerkbode voor de Veluwe heeft ds. Schaafsma destijds ook een stuk geschreven naar aanleiding van het overlijden van Otto van Peer. Ik geef dit stuk nu nog aan u door.
Zaterdag jl. woonden mijn vrouw en ik de begrafenis bij van onze oude vriend Otto van Peer uit Andel. In Zuilichem hebben wij hem leren kennen, omdat hij en zijn vrouw – die ruim vier jaar geleden gestorven is – daar meeleefden. Hij is 82 jaar geworden. Tien dagen voor zijn sterven was hij nog met mij meegereden naar de Evangelisatie in Eethen. Hij zat zo graag onder het Woord, ook doordeweeks. Als er ergens kerk was in de Bommelerwaard, in het Land van Heusden of in de Langstraat, dan was hij er te vinden. Het maakte hem dan minder uit welke naam die kerk droeg. Als het Woord maar gebracht werd.
Hij was in de Gereformeerde Kerk grootgebracht. In zijn jeugdjaren diende hij volop de wereld. Hij was veel, hoewel niet op Gods dag, op het voetbalveld te vinden. En als zijn club eens verloren had, dan was het huis te klein. Want hij moest en zou winnen. Totdat God in zijn leven kwam en hij het van God moest verliezen. God opende zijn blinde ogen. Hij ging zien dat hij nooit anders gedaan had, dan God van Zijn eer beroven. De zonde werd hem zo bitter. Rust noch vrede werd gevonden. Maar zijn predikant, aan wie hij de nood van zijn ziel klaagde, begreep hem niet. Maar het behaagde de Heere Zijn Zoon in hem te openbaren. Zo kwam hij onder de Schriftuurlijk-bevindelijke prediking in de Hervormde Kerk.
Hij woonde en werkte in de Langstraat. De streek, waarvan wij vroeger op school al hoorden, dat er veel leerlooierijen waren. In één van die leerlooierijen werkte Otto van Peer. Uit de bevorderingen in de fabriek bleek dat hij zijn werk goed deed. Die bevorderingen konden in elk geval niet het gevolg zijn van strelende taal tegenover zijn meerderen.
Als er bij bepaalde gelegenheden een personeelsfeest werd gegeven, dan ontbrak Van Peer. Wel liet hij altijd tevoren aan de directie weten, dat hij niet bij dat feest aanwezig kon zijn. Het is wel gebeurd dat hij op het kantoor moest komen om daar tekst en uitleg van te geven. Dan vertelde hij dat hij in zijn “eertijds” ook wel lust in feesten had. Maar die lust was hem nu tot een last geworden. De zonde was hem de dood geworden. De directie begreep niet alles, maar had wel respect.
De Langstraat is een overwegend Rooms-Katholieke omgeving. Tussen de middag onder schafttijd zat het werkvolk zich te vermaken met kaarten of ijdele praat. Van Peer voelde zich niet beter dan die mensen. Hij zat er gewoon bij. Maar hij was gewoon na het eten een preekje van een oudvader te lezen. En als hij dan een eenvoudig, maar kernachtig woord las, kon hij het niet laten om het voor te lezen. Maar, als hij zou zeggen dat het een stukje van een protestantse predikant was, wist hij van tevoren dat niemand luisterde. Want die mensen waren bijna allemaal Rooms. (PdV: dit was nog voor Vaticanum II).
Daarom placht hij te zeggen: “Jongens, ik lees wat moois van Pastoor Van Lodensteyn, luister eens!” Voor mijnheer Pastoor wilden de werklui wel even stil zijn. En dan las Van Peer over de noodzaak van waarachtige bekering en wedergeboorte en hoe de Heere dat door Woord en Geest werkt in het hart van Zijn volk. Later las hij van Pastoor Van der Groe, enzovoort.
De eeuwigheid zal openbaren wat het uitgewerkt heeft. Van zichzelf zei hij overigens altijd dat hij zo weinig Godsvreze had en zoveel mensenvrees. Maar hij kon geen dwalend mens ontmoeten of hij moest hem of haar vanuit de ootmoed waarschuwen en onderwijzen. En als hij een heilbegerige ontmoette, was hij zo gunnend. Na zijn pensionering heeft hij op de fiets honderden kilometers afgelegd voor het Reformatorisch Dagblad. Hij was toen abonneewerver voor het RD in zijn begintijd.
Als hij een dorp aandeed, was zijn eerste adres: de pastorie. Dan wist hij uit het contact met de predikant al ongeveer hoeveel proefnummers hij zou mogen uitzetten. Want zo de priester, zo het volk. Het gebeurde daarbij meer dan eens dat hij op de ene plaats teleurstellende ervaringen opdeed, maar op de andere verrassende, die zijn verwachting ver te boven gingen.
Wij zullen onze vriend missen op de zendingsmiddag in Doornspijk en ook op de jeugdappeldag. Wij missen in hem een bidder en een getuige hier beneden. Hoewel hij een blijmoedig karakter had, liep hij voor zichzelf nogal eens in het donker. Hij moest gedurig vrezen. Want zijn eigen gerechtigheden waren een wegwerpelijk kleed voor God. Goed doet geen nut ten dage der verbolgenheid. En dan komt het erop aan of wij die geschonken gerechtigheid van Christus kennen. Nu heeft hij zijn wens verkregen. Geloven is aanschouwen geworden. God raapt Zijn volk weg voor de dag des kwaads. Laat ons gebed wezen of de Heere er nog jongeren voor in de plaats geeft.