
“Hij voert mij in het wijnhuis, en de liefde is Zijn banier over mij”. (Hooglied 2 vers 4)
Het boek Hooglied is een parel onder de Bijbelboeken. Salomo schreef het naar aanleiding van zijn huwelijk met de dochter van Farao. Hooglied is eigenlijk een verzameling van bruiloftsliederen. Welis-waar was het huwelijk tussen Salomo en de dochter van Farao voor Salomo de directe aanleiding tot het schrijven van dit boek, maar wie Hooglied nauwkeurig leest, zal moeten bekennen dat wat hier over de liefde wordt gezegd de liefdesband tussen man en vrouw in het huwelijk ver overtreft. In het boek Hooglied wordt de liefde tussen Christus en Zijn kerk bezongen. De Bruid is de kerk en de Bruidegom is de Heere Jezus Christus.
Menig huwelijk loopt op een echtscheiding uit. Binnen het huwelijk kan de liefde verkouden. Ook het beste huwelijk wordt door de dood ontbonden. De liefde tussen Christus en Zijn kerk is eeuwig. Van deze liefde wordt in het boek Hooglied gezegd: ‘Vele wateren zouden deze liefde niet kunnen uitblussen; ja de rivieren zouden ze niet verdrinken.’ Ook de wateren van de doods‑Jordaan maken geen scheiding tussen Christus en Zijn kerk. “Wie zal ons scheiden van de liefde van Christus?” In Hooglied 2 vers 4 belijdt de Bruid wat de Bruidegom voor haar doet. Zij getuigt dat Christus haar dwars door deze aardse woestijn voert naar de stad die fundamenten heeft, naar de eeuwige heerlijkheid.
‘Hij voert mij in het wijnhuis.’ Wat wordt er eigenlijk met het ‘wijnhuis’ bedoeld? Deze uitdrukking kan zowel slaan op een wijnkelder als op een feestzaal waar een maaltijd in gereedheid is gebracht. Een feestmaaltijd waarbij wijn zal worden geschonken. Het is duidelijk dat we in het boek Hooglied aan het laatste moeten denken. Het wijnhuis is de eeuwige heerlijkheid. Daar zal God alles in allen zijn. Meer dan eens wordt in de Bijbel de eeuwige heerlijkheid met een bruiloft vergeleken. God bereidt in het nieuwe Jeruzalem voor al de Zijnen een maaltijd van reine wijnen. De wijn die in het nieuwe Jeruzalem wordt geschonken is de liefde van Christus.
Van de liefde van Christus kunnen we nooit te vol zijn. Na de jongste dag mag de Bruid haar Bruidegom zien van aangezicht tot aangezicht. Dan gaat in vervulling: ‘Hun blijdschap zal dan onbepaald, door ’t licht dat van Zijn aanzicht straalt, ten hoogsten toppunt stijgen.’ Een kind van God is hier op aarde een gast en vreemdeling. Hij is op reis naar de bruiloft. Hem is een beter lot bereid, zijn heilzon is aan ’t dagen. Vandaar dat hij met de psalmist belijdt:
O HEERE, mijn ziel en lichaam hijgen,
En dorsten naar U in een land,
Dat, dor en mat, van droogte brandt,
Waar niemand lafenis kan krijgen.
In Hooglied 2 vers 4 belijdt de Bruid niet alleen waar haar eindbestemming ligt, ze getuigt ook op welke wijze haar Bruidegom haar naar die bestemming voert. ‘De liefde is Zijn banier over mij.’ De kerk reist door de woestijn. Reizen door een woestijn was in vroeger dagen alles behalve ongevaarlijk. De woestijn was de verblijfplaats van wilde dieren. Er huisden rovers die niets vermoedende reizigers overvielen. Gods kerk wordt belaagd van alle zijden. Echter de Heere is bij haar en daarom behoeft zij niet te vrezen. Hij heft Zijn banier op.
De Heere leert Zijn kinderen te roemen in verdrukking, wetend dat de verdrukking lijdzaamheid werkt en de lijdzaamheid bevinding en de bevinding hoop en de hoop beschaamt niet, omdat de liefde Gods in onze harten is uitgestort door de Heilige Geest. Het roemen in de verdrukking is zelf weer bevinding. ‘De liefde is Zijn banier over mij.’ De liefde van God in Christus is een liefde zonder begin en daarom ook een liefde zonder einde. ‘Wie zal ons scheiden van de liefde van Christus?’ Is deze taal onze taal, dan mogen we moed houden. Is dat niet het geval, vraag dan of God die taal door Zijn Geest u/jou nu wil leren. Want als we hier het Lam niet leren verheerlijken, moeten we eeuwig buiten het nieuwe Jeruzalem blijven. Zoekt de HEERE en leef.
Ik mag bij Hem in ’t wijnhuis zijn,
Daar laaf Hij mij met zoete wijn,
Die vloeit uit Zijne wonden.
En als ik dan mijzelf vergeet,
Is alles wat ik dan nog weet,
Hij stierf voor mijne zonden.