
Vele jaren heeft weleerw. dhr. L. van der Sluys (1915-1995) als hulpprediker de Hervormde evangeli-satie van Kollum gediend. In de tijd dat hij in Kollum stond, kwam Van der Sluys ook in contact met de Gemeente van Gedoopte Christenen in Franeker. Qua ligging was dit een Philpot-achtige gemeente. Onder andere diens preken werden daar gelezen. Via Arie de Graaf kwam Van der Sluys in contact met deze christenen. Arie de Graaf en Van der Sluys hadden elkaar leren kennen op de provinciale kiesvereniging van de SGP.
De familie De Graaf was van oorsprong afkomstig uit Scheveningen. Vader De Graaf was een viszaak begonnen in Leeuwarden. Eerst woonde de familie De Graaf in de Friese hoofdstad, maar later ver-huisden zij naar Franeker. Kerkelijk waren zij christelijk gereformeerd, maar in de Christelijke Gerefor-meerde Kerk van Franeker ontvingen zij niet het geestelijke voedsel dat zij begeerden. Op een morgen was mevrouw De Graaf aan het lezen in Het zien op Jezus van Isaac Ambrosius. Toen belde de melkboer. De melk werd in die tijd nog deur aan deur verkocht.
Terwijl mevrouw De Graaf de melkboer zei wat zij hebben wilde, kwam een man langs die als kind het huis van de familie De Graaf had bewoond. Hij vertelde dat en vroeg zich af of er aan de indeling van het huis het een en ander was veranderd. Mevrouw De Graaf nodigde hem binnen. Toen de man het boek Het zien op Jezus zag, ontspon zich een geestelijk gesprek. Hij was blij dat mevrouw De Graaf een boek als dit las. Zulke boeken waren ook zijn lievelingslectuur.
Het was al tegen twaalf uur ’s middags toen hij wegging. Hij moest nodig gaan, zo zei hij. Anders zou zijn vrouw ongerust worden. Hij vertelde mevrouw De Graaf dat zijn vrouw veel meer geoefend was in het geestelijke leven dan hij. Graag wilde hij met zijn vrouw een keer bij de familie De Graaf langs-komen. Dat is gebeurd en de band die er al was, werd verstevigd en nu tussen beide families. De bewuste mensen bleken te behoren tot de Gemeente van Gedoopte Christenen. Sinds die tijd kerkte ook de familie De Graaf regelmatig in deze gemeente.
Toen de schoonmoeder van Arie de Graaf was overleden, belde hij Van der Sluys op of hij haar wilde begraven. Van der Sluys: ‘Joh, ik heb ’t mensje nooit gekend.’ ‘Maar zij heeft u wel gekend,’ zei Arie, ‘en ’t was haar wens dat u haar begroef.’ In een dorpje achter Leeuwarden werd ze begraven. Zonder zich te hebben voorbereid ging Van der Sluys naar haar begrafenis. Zijn bede was of de Heere zijn mond wilde openen. Voordat de begrafenis begon, zou de familie afscheid nemen van de overleden en zou de kist worden gesloten Meer dan eens heeft Van der Sluys verteld dat toen hij deze vrouw in de kist zag liggen, zij als het ware tegen hem ging spreken dat zij de goede strijd had gestreden.
Aan het begin van zijn toespraak zei Van der Sluys: ‘Mensen, ik heb deze vrouw niet gekend, maar op de kaart staat: “Bezwijkt mijn vlees en mijn hart, zo is God de Rotssteen mijns harten, en mijn Deel in eeuwigheid.” Gold dat voor die vrouw?’ Toen ging er een vrouw staan en die zei: ‘Ja hoor, ’t was m’n boezemvriendin. Die tekst tekent haar leven en haar sterven.’
Met veel vrijmoedigheid leidde Van der Sluys haar begrafenis met de woorden uit 2 Tim. 4:7-8: ‘Ik heb den goeden strijd gestreden, ik heb den loop geëindigd, ik heb het geloof behouden; Voorts is mij weggelegd de kroon der rechtvaardigheid, welke mij de Heere, de rechtvaardige Rechter, in dien dag geven zal; en niet alleen mij, maar ook allen, die Zijn verschijning liefgehad hebben.’ Haar kinderen getuigden na afloop: ‘U hebt onze moeder getekend zoals zij was.’ Zij konden nauwelijks geloven dat Van der Sluys nooit persoonlijk met haar had gesproken. Vanuit de gemeenschap met Christus en met de triomferende kerk had hij haar geestelijke leven kunnen en mogen tekenen om zo haar kinderen en kleinkinderen tot het geloof te bewegen.
Na afloop van deze begrafenis kwamen een aantal oude mensen naar hem toe om met Van der Sluys te praten. Hun vraag was of hij hen wilde begraven. Zij wensten dat de boodschap die zij gehoord hadden ook op hun begrafenis zou klinken. Een eigen voorganger had deze gemeenten niet meer en er was in baptistenkring geen predikant onder wiens prediking men zich echt thuis voelde. De week erop ont-ving van Arie de Graaf een lijst met namen en adressen van de mensen van wie dat gold. In totaal leidde hij dertien begrafenissen van kinderen van God die behoorden tot de Gemeente van Gedoopte Christenen in Franeker. Afgezien van de schoonmoeder van Arie de Graaf heeft hij hen allen bezocht.
Het waren allen zondermeer bewust gelovigen. Dat had hij in de bezoeken wel gemerkt. Mensen die wisten dat zij getrokken waren uit duisternis tot Gods wonderbare licht en op reis waren naar het nieuwe Jeruzalem. Daar konden ze getuigenis van afleggen. Zulke begrafenissen leiden dat deed Van der Sluys met een bijzonder genoegen. Juist dan voelde hij ook zelf heel sterk het heimwee naar het Vaderhuis en dan prees hij de weg daar naar toe – en dat is toch alleen Jezus Christus en Zijn kruis – alle hoorders aan.
(U kunt meer over dhr. L van der Sluys lezen in het boek Gij zijt hun roem, uitgave Den Hertog, Houten)