
Een luisterend oor
Hoe wordt aan jongeren die homoseksuele gevoelens hebben in het pastoraat aandacht gegeven? Wordt hen wel aandacht gegeven? Vanuit die insteek schreef Herman van Wijngaarden, stafmede-werker van de HGJB, het boekje Om het hart van homo’s. Al eerder schreef hij Oké, ik ben dus homo. De auteur die zelf homoseksueel gericht is, zet zich ook in voor de stichting ‘Hart voor homo’s’. Met deze publicatie maakt hij dan ook direct duidelijk op welke wijze de genoemde stichting jongeren met homoseksuele gevoelens hulp wil bieden. Prof. dr. H. van de Belt en prof. dr. M. Kater schreven aan-bevelingen voor deze publicatie. Dat geeft er een zeker gewicht aan. Leidinggevende personen geven aan achter de inhoud te staan. Het Reformatorisch Dagblad dat een richtinggevende plaats heeft in de gereformeerde gezindte, recenseerde dit boekje heel positief.
Laat ik beginnen dat in Om het hart van homo’s tal van behartigenswaardige zaken staan. Kerkelijke gemeenten moeten niet doen alsof zij geen gemeenteleden met homoseksuele gevoelens hebben. In prediking en catechese dient ook deze materie aan de orde te komen. Jongeren die met homoseksuele gevoelens worstelen, moeten en mogen het gevoel hebben dat zij daarmee naar buiten kunnen treden. Van belang is dat zij een plaats hebben in de voorbede. Al helemaal moet duidelijk zijn dat christenen het woord ‘homo’ niet als scheldwoord mogen gebruiken.
Belangrijker dan een grote kennis van de materie is een luisterend oor. Jongeren die met homo-seksuele gevoelens worstelen, kunnen een onhandige opmerking best relativeren als hij binnen die context wordt gemaakt. Een christenjongere die worstelt met homoseksuele gevoelens en daarmee naar buiten komt, kent het Bijbelse getuigenis over homoseksualiteit. Zeker in een eerste gesprek moet dat niet centraal staan. Laat een jongere zijn nood en worsteling vertellen.
Evenals de stichting ‘Hart voor homo’s’ uitdraagt, maakt Van Wijngaarden duidelijk dat een homo-seksuele relatie niet te rijmen valt met het Bijbelse getuigenis. Mij viel op dat Van Wijngaarden aangaf dat menigeen zich niet realiseert dat het probleem van eenzaamheid het grootst is voor hen die homo-seksuele gevoelens hebben en geen relatie willen aangaan. Zaak is dat dit wordt beseft. Trouwens, ook zij die heteroseksuele gevoelens hebben en ongetrouwd blijven (iets dat bijna nooit een bewuste keuze is) ervaren de eenzaamheid als het grootste probleem.
Van Wijngaarden wijst dan op de betekenis van vriendschappen en een netwerk. Die zijn ook van groot belang om te voorkomen dat toch gekozen wordt voor een homoseksuele relatie. Wat ook moet worden onderstreept, is dat hij er de vinger bij legt dat het Nieuwe Testament in onderscheid tot het Oude Testament positief kan spreken over het alleen blijven. Zo sprak de Heere Jezus over gesnede-nen die zichzelf gesneden hebben vanwege het koninkrijk der hemelen. Behartigenswaardig is ook de opmerking van de auteur dat wij meer zijn dan onze seksualiteit. Dat is slechts een deel van onze identiteit. Voor een christen is het belangrijkst dat hij Christus toebehoort.
Ik val Van Wijngaarden ook bij dat wij het aan de jongere zelf moeten overlaten uitdrukkelijk aan te geven dat hij of zij worstelt met homoseksuele gevoelens. Ook al zou je sterk en terecht vermoeden dat dit het geval is, toch kan het beschadigend werken dat jij dit als eerste opmerkt. Wel moet er de uitstraling zijn dat men ook met deze ontboezeming bij ons terecht kan en dat jongeren niet om hun homoseksuele gevoelens worden afgewezen.
Homoseksuele gevoelens zijn niet neutraal
Graag zou ik over Om het hart van homo’s louter positief zijn, maar dat kan ik toch echt niet. De reden is dat op een aantal essentiële punten het Bijbelse getuigenis niet wordt gevolgd. Van Wijngaarden ziet homoseksuele gevoelens als neutraal. Die zijn niet zondig. Een homoseksuele gerichtheid kan hij tot op zeker hoogte met dyslexie vergelijken. Heel nadrukkelijk stelt hij keer op keer dat er hier geen koppeling met zijn zonde mag worden gemaakt. Daarin staat hij niet alleen. Vrij breed leeft in de gereformeerde gezindte de gedachte: ‘Je mag het wel zijn maar niet doen.’
Zeker is dat ook zij van wie algemeen bekend is dat zij worstelen met homoseksuele gevoelens een volwaardige plaats in de christelijke gemeenten mogen hebben. Echter, dat wil niet zeggen dat wij homoseksuele gevoelens als neutraal mogen zien. Zij behoren niet bij het goede beeld waarnaar God de mens schiep. Van Wijngaarden wijst de vergelijking met gevoelens van jaloezie en nijd van de hand. Echter, er is geen enkel voorbeeld te vinden dat de Bijbel gedrag afwijst maar niet de gevoelens die daar achter of onder liggen. Juist de Heere Jezus is hier in Zijn onderwijs heel duidelijk. Daarom: zoals overspelige gevoelens zondig zijn, geldt dat ook voor homoseksuele gevoelens.
Wat wij wel met kracht mogen betuigen is dat God ons ook onze zondige aard en zondige gevoelens (welke het ook zijn) vergeeft, ook al moeten we daar ons leven lang tegen blijven strijden (vgl. Heidel-bergse Catechismus antwoord 56). Heel nadrukkelijk moet de gedachte ontkend worden dat zondige gevoelens als zodanig, inclusief homoseksuele gevoelens, een mens uit de hemel houden. Dan zou er niemand komen. De vraag is hoe wij met onze zondige gevoelens omgaan. De Bijbel wijst ons dan op de noodzaak van levenslange doding van onszelf. Als wij met Christus afsterven aan de zonde, zullen we ook eenmaal met Hem leven.
We moeten daarbij geen grond geven aan de gedachte dat zij die tegen homoseksuele gevoelens moeten strijden grotere zondaren zijn dan anderen. Wat wij telkens moeten benadrukken is dat sinds de zondeval niemand is die hij behoort te zijn en ook als wij genade ontvangen, is dat nog maar heel ten dele het geval. Elke christen heeft reden te smeken: ‘Wie zal mij verlossen van het lichaam dezes doods?’ (Rom. 7:24). Daarin staan christenen die moeten worstelen met homoseksuele gevoelens niet alleen.
Rosaria Champagne Butterfield heeft deze Bijbelse en gereformeerde zienswijze heel duidelijk verwoord en onderbouwd in Open Unhindered: Further Thoughts of an Unlikely Convert – Sexual Identity and Union with Christ. Butterfield vertelt daarin onder andere dat de geschriften van de puritein John Owen haar dieper hebben leren verstaan dat ook onze aard en gevoelens zonde zijn als die niet aan Gods bedoeling beantwoorden, zelfs als wij er niet aan toegeven. Meer dan een keer wijst Van Wijngaarden deze zienswijze af. Uitdrukkelijk noemt hij Butterfield en merkt hij op dat zij homoseksuele gerichtheid als zonde typeert en daarom bekering als antwoord geeft. Dat is op zich helemaal juist, als daaruit maar niet wordt afgeleid dat Butterfield daarmee bedoelt dat homoseksuele gevoelens verdwijnen. Op dit punt is niet alleen buiten de kerk, maar ook daar binnen de Nashville verklaring fout verstaan.
Butterfield ontkent niet dat homoseksuele verlangens kunnen verminderen of verdwijnen. Daarvan is zijzelf een voorbeeld. Echter, zij stelt of suggereert niet dat dit regel is. Dan noem ik ook Christoffer Yuan die evenals Butterfield nauw betrokken was bij de opstelling van de Nashville verklaring. Yuans moeder en later ook zijn vader werden christen, niet lang nadat hun zoon had verteld dat hij gay was. Als niet-christen konden zij dit geen plek geven, maar als christen wel. Acht jaar na zijn bekentenis kwam Yuan die vanwege handel in drugs in de gevangenis belandde en daar hoorde dat hij seropositief was, tot bekering. Hij is nu verbonden aan het Moody Bible Institute en moet nog altijd worstelen met homoseksuele gevoelens. Echter, wie zijn boek Holy Sexuality and the Gospel leest bemerkt wel dat hij eenzelfde geluid geeft over homo-seksuele gevoelens als Butterfield. Een Bijbels geluid over homo-seksuele gevoelens in het licht van het beeld van God miste ik bijvoorbeeld ook in Hoopvol leven: Gedachten over christelijke trouw en homoseksualiteit van Wesley Hill. Toch heb ik voor deze publicatie veel meer waardering dan voor Om het hart van homo’s.
Geen geloof zonder bekering
Het gemis aan juiste zicht op de betekenis van het beeld van God en het verlies ervan is nog van een andere orde dan zaken waarvan Van Wijngaarden aangeeft dat hij er geen moeite mee heeft. Hij meent dat lichamelijke intimiteit kan als er maar geen seks wordt bedreven. Hij noemt het tegen elkaar aanzitten en elkaar een zoen geven. Ik kan Bijbels geen enkele grond zien voor wat hij hier beweert.
Ik weet dat in de Bijbel, zoals dat nog altijd in oosterse culturen het geval is, mannen elkaar met een kus begroeten en zo afscheid van elkaar nemen. In deze culturen kust een man juist geen vrouw behalve zijn eigen vrouw, dochters, moeder en zussen (iets waar wij denk ik meer dan eens een voorbeeld aan kunnen nemen). Dat kussen van mannen geschied in principe in het openbaar en de vraag of zij homoseksuele gevoelens hebben, is helemaal niet aan de orde.
De kus die Van Wijngaarden verdedigt, is een teken van genegenheid tussen twee mannen met homoseksuele gevoelens. Hij wijst de vergelijking van een man die op deze manier met een andere vrouw dan zijn vrouw omgaat van de hand. Echter, die vergelijking is helemaal op zijn plaats. Wij moeten ons wachten voor de schijn van het kwaad. Als een man een andere vrouw dan zijn vrouw heel aantrekkelijk vindt en die gevoelens ook welbewust toelaat, komt hij al op zeer gevaarlijk terrein. Daarom bevreemdt het mij zeer dat Van Wijngaarden meent dat dit niet zou gelden voor een homoseksuele man die zo tegen een andere man aankijkt.
Terecht stelt Van Wijngaarden dat wij voor anderen geen keuzes kunnen maken en ieder tenslotte zelf verantwoordelijk is voor zijn eigen leven. Hij noemt dit in het kader dat jongeren toch een homo-seksuele relatie willen aangaan. Echter, we mogen en moeten als wij gehoorzaam zijn aan Gods gebod elkaar lief te hebben, elkaar wel op de gevolgen van keuzes wijzen. Van Wijngaarden komt niet verder dan dat dit een weg is die minder heilzaam is. Kennelijk neemt hij het Bijbelse getuigenis dat homo-seksueel gedrag onverenigbaar is met ingang in het Gods koninkrijk niet voor zijn rekening. Het woord minder heilzaam is Bijbels gezien zeer versluierend. Een duurzame homoseksuele relatie mag maatschappelijk boven promiscuïteit te zijn verkiezen, ze leidt wel zonder bekering naar de eeuwige rampzaligheid. Alleen als we ervan uitgaan dat God andere maatstaven hanteert dan Hij ons heeft geopenbaard, is de aanduiding minder heilzaam op zijn plaats. Echter, we hebben geen enkele grond om aan te nemen dat God anders is dan dat Hij Zich aan ons heeft geopenbaard.
Wel heel verdrietig is dat Van Wijngaarden opmerkt dat er kringen zijn waar de realiteit dat God nog altijd mensen bekeert en dat wie Hem aanroept in de nood, dat nooit tevergeefs doet, zover van mensen afstaat dat zij daarom voor een homoseksuele relatie kiezen. Bekering is toch maar voor een enkeling. Deze gedachte kan nooit nadrukkelijk genoeg worden bestreden.
Van Wijngaarden pleit ervoor dat een gemeente duurzame homoseksuele relaties tolereert, al meent hij wel dat men degenen die het betreft niet tot ambtsdrager kan verkiezen. Hij verdedigt zijn zienswijze met de stelling dat er ruimte voor moeten geven dat God Zijn liefde op Zijn tijd en Zijn manier in het leven van jongeren gestalte geeft. Nu is dat laatste op zich waar, maar anders dan Van Wijngaarden uitwerkt. De Bijbel laat ons telkens weer weten wat Gods tijd is. Als er zonden zijn die ons buiten het koninkrijk van God houden, moeten wij er direct mee breken. Als het gaat om homoseksueel gedrag – ook in een stabiele relatie tussen twee personen – dan is de typering minder heilzaam heel versluierend. Het is de weg die leidt naar de rampzaligheid.
De Bijbel laat ons ook zien hoe Gods liefde in Christus werkt in het leven van mensen. Dat leidt tot een onmiddellijk breken met de zonde of het geldzucht is als bij Zacheüs of eigengerechtigheid als bij Paulus. De wijze waarop Van Wijngaarden de gelijkenis van de verloren zoon verwerkt, is heel merkwaardig. Terecht stelt hij dat de Vader de Zoon onvoorwaardelijk omhelst. Echter, dat staat niet los van de belijdenis van de zoon en zijn verlangen in het huis van zijn Vader te zijn en daarmee naar de regels van dat huis te leven.
Bij oprecht geloof behoort het verlangen en de bereidheid naar al Gods geboden te leven. Kennelijk heeft Van Wijngaarden een andere kijk op wat een waar geloof is dan de Bijbel. De Bijbel kent geen waar geloof zonder gehoorzaamheid en concrete navolging van Christus. Dat is niet de heilzame, maar de enige optie. Van Wijngaarden noemt een meisje met lesbische gevoelens die belijdenis wilde doen in een hersteld hervormde gemeente. Ze zei dat zij zich er niet op kon vastleggen dat zij nooit een relatie aan zou gaan. De predikant zag dat niet als een verhindering, want je deed van je geloof belijdenis en niet van je mening over homoseksualiteit.
Ik weet niet of Van Wijngaarden de zienswijze van het bewuste meisje en het antwoord van haar predikant goed weergeeft. Heeft zij bedoeld dat zij niet voor zichzelf kan instaan? Zo kan een getrouwde zeggen: ‘Ik weet niet of ik nooit vreemd zal gaan?’ Immers, wie meent te staan ziet toe dat hij niet valle. Zoals het een hartelijke begeerte moet zijn niet vreemd te gaan, moet het een hartelijke begeerte zijn geen homoseksuele relatie aan te gaan.
Waar dat vaste voornemen ontbreekt, ontbreekt nog de wedergeboorte. Dan is de liefde van God nog niet uitgestort in het hart. Het geloof dat men dan belijdt is een dood en geen levend geloof. Een kerk en predikant die mensen zo hun geloof laat belijden, strooit hen zand in de ogen. En ik vrees – en dan gaat het echt niet alleen om de vraag of homoseksuele relaties eventueel kunnen – dat dit maar al te veel gebeurt. Geloof zonder levensvernieuwing is dode orthodoxie, ook al zegt men er nog zo zeker van te zijn dat men een kind van God is.
Van Wijngaarden zegt dat zijn diepste wens is jongeren met homoseksuele gevoelens tot de Heere Jezus te brengen. Terecht zegt hij dat een jongere met homoseksuele gevoelens die geen relatie aangaat, daarmee op zich niet aangeeft dat hij een christen is. Immers het kan ook legalisme en wetticisme zijn. Volstrekt onjuist is echter dat iemand hier fout kan handelen en die foute handels-wijze verdedigen en toch een christen kan zijn omdat hij Jezus liefheeft. Hier gelden de woorden van de Heere Jezus: ‘Niet een iegelijk, die tot Mij zegt: Heere, Heere! zal ingaan in het Koninkrijk der hemelen, maar die daar doet den wil Mijns Vaders, Die in de hemelen is.’ (Mat. 7:21)
We moeten ook heel eerlijk zeggen dat een gemeente die ruimte laat voor homoseksuele relaties niet de kenmerken van een gemeente van Christus vertoont en een ambtsdrager voor wie dat geldt, niet de kenmerken van een ambtsdrager van Christus vertoont. Zo iemand mag je nooit aan anderen als gids aanbevelen en zou ik zelf ook niet als gids willen hebben. Immers, het gaat om een zaak die naar Gods Woord de eeuwige bestemming van de mens raakt. De begin vorig jaar overleden evangelist Billy Graham bij wiens theologie wij op een aantal punten vraagtekens moeten zetten, gaf hier een helderder geluid dan menig ambtsdrager in de gereformeerde gezindte.
Toen een vrouw met lesbische gevoelens hem vroeg of zij geen relatie mocht aangaan, hield Billy Graham haar eerlijk voor dat zij daarmee wel haar eeuwige zaligheid op het spel zette. Wanneer we een onderscheid maken tussen dwaling en ketterij, is het tolereren van duurzame homoseksuele relaties een ketterij. Een dwaling is een opvatting die strijdig is met Gods Woord met niet onverenig-baar met de zaligheid. Dat ligt bij een ketterij anders. In het licht van onder andere 1 Kor. 6:10 is het tolereren van duurzame homoseksuele relaties een ketterij. In de wereldkerk wordt dit standpunt ook uitgedragen door de anglicaanse aartsbisschoppen verenigd in Gafcon. Ook de website van de Lutheran Church Missouri Synod, een orthodox Luthers kerk met zijn vierenhalfmiljoen leden, geeft hier een helder geluid. Helder in het aanwijzen van de zonde, maar ook helder in het aanprijzen van Gods genade. Er is in dit leven altijd de weg terug naar God omdat een God is Die graag vergeeft en ook genade wil geven om tegen zondige gevoelens te strijden.
Betekent afwijzen van alle homoseksueel gedrag, ook als het gaat om duurzame homoseksuele relaties, nu ook dat wij alle contacten met hen die verkeerde keuzes maken moeten verbreken? Dat is iets anders. Wij moeten duidelijk en eerlijk, maar ook vriendelijk zijn. Het uitdragen van het Evangelie begint altijd met contacten. Wij moeten geen voorwaarden vooraf stellen. Op gepaste wijze mogen en moeten we vertellen hoe Gods liefde in Christus als zij ons persoonlijk raakt, ons onmiddellijk tot nieuwe mensen maakt. We moeten geen stenen naar anderen werpen maar wel evenals de Heere Jezus mensen ertoe oproepen niet meer te zondigen, dat wil zeggen met zondige levenspraktijken te breken.
Als het gaat om homoseksuele gevoelens, God kan mensen daarvan in dit leven verlossen. Iets anders is of dit altijd gebeurt. Toen een jongeman die homoseksuele gevoelens had vertelde dat hij vroeg of God dit bij hem wilde doen, heb ik hem wel gezegd dat hij dan niet mocht nalaten te bidden: ‘Niet mijn wil maar de Uw geschiedde’. De gemeente van Christus kent ook levende leden die hun hele leven met homoseksuele gevoelens moeten worstelen. In hun worsteling en hun bereidheid tegen de stroom van de tijd in zichzelf te verloochenen, kunnen zij voor de gemeente van de Heere veel betekenen. Voor ons allen geldt dat wij elkaar moeten aansporen om niet af te wijken van de levende God.
Herman van Wijngaarden, Om het hart van homo’s (Hoornaar: Gideon, 2019), paperback 202 pp., €14,95 (ISBN 9789059991460) en Wesley Hill, Hoopvol leven: Gedachten over christelijke trouw en homoseksualiteit (Uitgeverij Van Wijnen, 2018), paperback 192 pp., €19,95 (ISBN 9789051945638)