
Om de zoveel tijd laait in een deel van de gereformeerde gezindte de discussie op: Voor wie zijn Gods beloften? Enige tijd geleden was dit weer het geval en wel mede naar aanleiding van het indringende appel van ds. G. Hoogerland, predikant van de Gereformeerde Gemeente van IJsselmonde, om vanuit geestelijke eenheid naar kerkelijke eenheid te zoeken. De vraag is dan of er wel werkelijk een eenheid in prediking is. Ds. Hoogerland gaf aan dat er verschil in accent en verwoording mogen zijn. Dat is de eeuwen door zo geweest. Ds. J. Roos, predikant van de Gereformeerde Gemeente in Nederland te Barneveld, betwijfelde of die eenheid er is tussen de Gereformeerde Gemeenten in Nederland en de Gereformeerde Gemeenten synodaal, omdat men op verschillende wijze over Gods beloften spreekt.
Als het gaat om de vraag voor wie Gods beloften zijn, lopen in gesprekken daarover vaak allerlei dingen door elkaar en hanteert de een andere onderscheidingen dan de ander. Je kan ermee bedoelen: Wie mogen er delen in de troost van het Evangelie? Dan is Bijbels gezien het antwoord duidelijk: zij allemaal maar ook alleen zij die de Heere Jezus Christus in een waar geloof hebben omhelsd. Als we de zaak bezien vanuit Gods eeuwige raad, mogen we weten dat God Zelf ervoor zal zorgen dat al degenen die Hij tevoren verordineerd heeft tot zaligheid, de zaligheid ook metterdaad zullen beërven. Gods raad zal bestaan en Hij zal al Zijn welbehagen doen.
De vraag voor wie zijn Gods beloften, kan ook zo worden opgevat: Wie mogen en moeten op grond van het Evangelie tot geloof en bekering worden opgeroepen? Dan mag toch niemand ontkennen dat dit iedereen geldt die op welke wijze dan ook met het Evangelie in contact wordt gebracht. We mogen niet blijven die wij zijn. De roepstem om de Heere Jezus in een waar geloof te omhelzen en zich tot God te bekeren, komt wel heel in het bijzonder tot de leden van de kerk. Alleen als er sprake is van een levend geloof en van waarachtige bekering zijn we een levend lid van de kerk en dat is wel de be-doeling. Een dood lid van de kerk is niet wie hij behoort te zijn.
Laat in de prediking duidelijk naar voren komen wat de kenmerken van een christen zijn. Onze gereformeerde belijdenis zegt dan dat een ware christen dagelijks de strijd aanbindt tegen zijn zondige aard en zondige begeerten en gedurig de toevlucht neemt tot de Heere Jezus Christus, in Wie hij vergeving van zonden heeft door het geloof in Hem. In een Bijbelse prediking wordt het vernieu-wende, wederbarende en vertroostende werk van de Heilige Geest verwoord. En dan is het werk van de Heilige Geest ons aan Christus te verbinden, op Hem te doen leunen, aan Hem gelijkvormig te maken en ons met blijdschap en vrede in het geloven te vervullen. In een Bijbelse prediking klinkt ook het bevel van bekering en geloof. Daaraan ontbreekt het nog al eens en wordt dit bevel niet zo indringend en helder verwoord als moet. Aan de ene kant is er een prediking waar geloof en bekering worden voorondersteld. De gemeente lijkt uit louter ware gelovigen te bestaan of anders gezegd: er wordt bij voorbaat vanuit gegaan dat wie bij de gemeente hoort en gedoopt is een kind van God is.
Aan de andere kant is er een predikant waarin de onbekeerden slechts in wensende zin worden aange-sproken. Het Evangelie wordt niet verkondigd met bevel van bekering en geloof, maar de wens van bekering en geloof. Zo wordt de indruk gewekt dat onbekeerlijkheid en ongeloof meer lot zijn dan schuld en worden hoorders van het Evangelie niet geconfronteerd met het feit dat zij zich tegen God en Zijn genade verzetten, als zij het ware geloof niet bezitten en beoefenen. Als het Evangelie niet met het bevel maar met de wens van bekering en geloof wordt gebracht, moeten we niet vreemd opkijken dat hoorders hun ongeloof goed praten met de opmerking: ‘Het moet je gegeven worden.’ Echter, dat is de taal van een mens die zich verzet tegen God en die zichzelf niet ziet zoals hij echt is. Een eerlijk antwoord is: ‘Ik ben niet bereid om mijzelf te veroordelen en alleen op Christus te leunen. Ik voel mij beter dan anderen. De wereld heeft voor mij haar aantrekkingskracht nog niet verloren. Ik wil niet onmiddellijk breken met wat mij afhoudt van God.’
Een prediker kan zijn hoorders de gaven van geloof en bekering niet schenken. Het is wel zijn taak om Christus uit te schilderen en Hem heel dicht bij te brengen. Dan wordt duidelijk dat hoorders van het Evangelie alleen maar verloren kunnen gaan, als zij bij wijze van spreken langs Christus heenlopen of over Hem heen stappen. Wie het ware geloof mist, heeft óf een ingebeeld geloof genoeg ôf houdt zich op de been met de tegenwerping: ‘Het moet je gegeven worden.’ De taal van een gelovige is anders/ Die mag belijden: ‘Het is mij gegeven. Uit genade ben ik zalig geworden door het geloof en dat niet uit mij het is Gods gave.’
Van belang is ook te beseffen dat al zijn niet alle leden van de gemeente bij voorbaat levende leden, zij het wel allemaal behoren te zijn. Dat geldt wel heel in het bijzonder omdat leden van de gemeente ook gedoopt zijn in de naam van de drie-enige God. Telkens weer heb ik gemerkt dat menig gemeentelid wel beseft dat het Heilig Avondmaal ontheiligd kan worden, maar zich niet realiseert dat dit ook geldt voor de Heilige Doop. Evenals het Heilig Avondmaal is de Heilige Doop een teken en zegel van Gods beloften. Niet minder dan het Heilig Avondmaal vraagt de Heilige Doop om bekering en geloof en is de Heilige Doop een sacrament dat Gods genade verzegelt en bedoelt dat wij op de Heere Jezus Christus als de enige en volkomen Zaligmaker steunen.
Een zuigeling en klein kind kunnen we niet verwijten dat hij dat weigert te doen en zo het sacrament van de Heilige Doop ontheiligt. Voor jongelui en volwassenen ligt dat anders. Als ik op catechisatie met jongelui deze dingen besprak en vroeg hoe dit bij hem lag. Er zijn twee mogelijkheden: óf de Heilige Doop wordt ontheiligd of je hebt de betekenis van de Heilige Doop leren verstaan. Dan is de Heilige Doop je tot troost. Meer dan eens is mij in een catechisatieles gezegd: ‘Maar dominee, ik heb geen ‘ja’ gezegd.’ Zij wilden daarmee aangeven dat ik ze aansprak op iets waartoe zij zich niet hadden verplicht.
Echter, de Heilige Doop of hij nu aan volwassenen of aan kinderen wordt bediend, is niet het stempel op ons eigen ja-woord of dat van onze ouders, maar het stempel van Gods genade, van het bloed van Christus dat van alle zonden reinigt. Met het sacrament van de Heilige Doop zet God Zijn stempel op ons. Aan dat stempel beantwoordt alleen een levend geloof. Wordt iemand op volwassen leeftijd gedoopt, dan wordt hij voorafgaande aan zijn doop gevraagd naar zijn geloof. Zijn we als kind gedoopt, dan komt die vraag in de gang naar de volwassenheid naar ons toe.
Als we het levende geloof missen, ontheiligen we het sacrament van de Heilige Doop en dat is niet Gods bedoeling. Hoe moet dat veranderen? We kunnen het feit dat wij gedoopt zijn niet ongedaan maken. Zo komt het bevel van bekering en geloof aan de orde. Weten we niet hoe we dat bevel moeten opvolgen en merken we dat wij het feitelijk niet willen, laten we dan bidden wat Augustinus in die situatie bad: ‘Heere, geef mij wat Gij van mij beveelt en beveel dan aan mij wat Gij van mij wilt.’
Dit is zeker: er is maar één keuze geoorloofd. Mozes hield het volk van Israël voor: ‘Ik neem heden tegen ulieden tot getuigen den hemel en de aarde; het leven en den dood heb ik u voorgesteld, den zegen en den vloek! Kiest dan het leven, opdat gij leeft, gij en uw zaad’ (Deut. 30:19). Het volk mag niet kiezen tussen dood en leven, maar mag alleen het leven kiezen. En dat is nog zo. Ik denk ook aan de volgende woorden uit de brief aan de Hebreeën: ‘Ziet toe, broeders, dat niet te eniger tijd in iemand van u zij een boos, ongelovig hart, om af te wijken van den levenden God’ (Heb. 3:12) en ‘Laat ons dan vrezen, dat niet te eniger tijd, de belofte van in Zijn rust in te gaan nagelaten zijnde, iemand van u schijne achtergebleven te zijn’ (Heb. 4:1).
Als binnen de gereformeerde gezindte in de prediking zowel de kenmerken van de kinderen van God als het bevel van bekering en geloof aan de orde komen en over bekering en geloof niet slechts in wensende zin wordt gesproken, geeft dat niet alleen geestelijke herkenning maar is er geen reden om ook niet naar kerkelijke eenheid te zoeken. Er is eenheid nodig in de geloofsleer. Die eenheid hoeft er niet te zijn in allerlei theologische uitdrukkingen. Van belang is dat wij de geloofsleer onderscheiden van theologische zienswijzen.
Wil men in theologische zienswijzen eenheid, dan raakt men juist de eenheid in geloof kwijt. De eeuwen door mocht er binnen de kerk een verschil in theologische verwoording en zienswijzen zijn. Daarom hebben we drie belijdenisgeschriften al formulieren waarin de eenheid van het geloof en de geloofsleer wordt verwoord. Als we aan de ene kant eraan vasthouden dat God het is Die in ons het willen en het werken naar welbehagen werkt en anderzijds dat het Evangelie niet met de wens maar met het bevel van geloof en bekering moet worden gebracht, dan is dat voldoende om samen op te trekken. Dat zou ik richting ds. Roos willen opmerken als gaat om zijn reactie op het indringende appel van ds. Hoogerland. Als ook in de Gereformeerde Gemeenten in Nederland in de prediking het bevel van bekering en geloof echt gestalte krijgt en dat niet slechts als wens klinkt, dan verbleken verschillen over formuleringen over Gods beloften en het aanbod van genade.
Als het gaat om de prediking moet altijd de Bijbel de uiteindelijke bron en norm van het geloof zijn. Dat betekent niet dat er geen predikers en theologen zijn geweest van wie wij veel kunnen leren. Ik denk als het gaat om het bevel van bekering en geloof aan de gebroeders Erskine en Thomas Boston. Op een bijzondere indringende wijze brachten zij de Heere Jezus Christus tot het oor van hun hoorders. In een preek over Mat. 11:28 ‘Komt herwaarts tot Mij gij die vermoeid en belast zijt en Ik zal u rist geven’ merkt Boston op dat er staat ‘gij vermoeid en belast zijt’ en niet ‘gij die u vermoeid en belast voelt’. Niet ons voelen van onze zonden is de grond en aanleiding om tot Christus te komen, maar Zijn nodiging en Zijn analyse dat wij vermoeid en belast zijn, omdat de vloek van Gods wet op ons rust. Het hart openen is Gods werk, maar dienaren van het Evangelie moet zich inspannen de boodschap van het Evangelie helder, indringend en liefdevol tot het oor te brengen.
Van de Hersteld Hervormde Kerk tot de Gereformeerde Gemeenten in Nederland en van de Chris-telijke Gereformeerde Kerken tot de Oud Gereformeerde Gemeenten kunnen predikanten van de genoemde Schotse theologen leren. Ik vermoed dan dat de conclusie zal zijn dat men allerwege het bevel van bekering en geloof vaak minder indringend brengt dan deze Schotse predikers. De Heilige Geest Zelf moet predikers bekwamen en dat niet alleen in het prediken van het bevel van bekering en geloof maar ook in het verwoorden van de betekenis en inhoud van de gemeenschap met de drie-enige God. Het bevel van bekering en geloof is de deur en de verwoording van de inhoud en betekenis van verzoening met God en gemeenschap met de drie-enige God is het huis.
In de Bijbelse en evenwichtige prediking wordt zowel de deur aangewezen als verteld wat er in het huis achter de aangewezen deur is te vinden. De ene prediker kan dat rijker en diepe dan de ander. Een prediker moet zelf dagelijks omgang met God zoeken om op levendige en gloedvolle wijze over God en Zijn grote werken te spreken. Verschil in gave en diepgang staat de eenheid van geloof en daarmee kerkelijke eenheid niet in de weg. Laten wij zo het goede voor elkaar zoeken en met een algemene stem bidden om de vrede van Jeruzalem en daarmee de eenheid van de kerk.