Bereidheid tot lijden. Wie zijn wij en waar staan wij in deze samenleving?

We echt een christen is, is bereid te belijden, ook als er een prijs aan verbonden is. En dan moeten we zeggen dat die prijs in onze samenleving betaald moet worden als wij ons verzetten tegen de gender-ideologie en het diversiteitsdenken, dat wil zeggen dat alle vormen van seksualiteit legitiem zijn. Tot voor een aantal decennia was er veel meer dan nu de algemene genade. Ook liberalen en socialisten die niet christelijk waren of op zijn hoogst een soort cultuurchristendom omarmden, vielen de klas-sieke visie op huwelijk en seksualiteit bij. Vrijwel de gehele samenleving was overtuigd van de maat-schappelijke betekenis van de tweede tafel van de wet. Dat zijn de geboden die betrekking hebben op onze omgang met elkaar. Dat is nu totaal anders.

Voor wie openlijk uitkomt voor de klassieke visie op huwelijk en seksualiteit gaan in onze Nederlandse samenleving de deuren meer en meer dicht. Toch mag het getuigen niet worden nagelaten. Ik citeer in dit verband een uitspraak van de negentiende-eeuwse christenstaatsman Guillaume (Willem) Groen van Prinsterer (1801-1876): ‘De belij­denis, waartoe men wordt geroepen, staat tel­kens met den aard der tij­den waarin men leeft, in verband. Het belij­den, waar de kracht des Christe-lijken ge­loofs zich openbaart, ligt niet altijd in het getrou­welijk opzeggen van al de Artikelen des Geloofs; niet altijd in een onvoorwaardelijke onderschrijving van de Symboli­sche Schrift; zelfs niet in eene predi­king waarin geen enkel woord aange­troffen wordt, dat den meest regtzinnigen keur-meester erge­ren zou. Het belij­den is het uitkomen voor de waarheid waar de verde­diging bezwaar­lijk is, waar het belijden met lijden vergezeld is. Ge­lijk de aanval het kritieke punt aanwijst, zoo volgt, uit den aard der ver­looche­ning, de aard der be­lijdenis, welke in ieder tijds­ge­wricht de geloovi­gen voegt.’

In de Babylonische samenleving werd ten tijde van de regering van Nebukadnezar het knielen voor zijn beeld het breekpunt (Dan. 3:1v.). Aan het begin van de Perzische tijd werd er gebod uitgevaardigd om een maand lang alleen tot Darius als god te bidden (Dan. 6:8v.). Voor Daniël en zijn drie vrienden waren dit grenzen die zij niet konden passeren. In de apostolische tijd was er de verzoeking om deel te nemen aan een feest in een heidense tempel of vlees te eten waarvan je uitdrukkelijk wist dat het aan afgoden was geofferd (1 Kor. 10:19-22; Openb. 2:14; 3:20). In het Nieuwe Testament wordt dit afgo-derij genoemd. En in dit kader horen de leden van de christelijke gemeente dat afgodendienaars het Koninkrijk van God niet zullen beërven (1 Kor. 6:10).

Tot aan de regering van Constantijn de Grote was het breekpunt binnen de Vroege Kerk of men bereid was de keizer goddelijke eer te bewijzen. In tijden van vervolging kwam het voor dat mensen om hun geweten te sussen een brief kochten waarin verklaard werd dat zij wat wierook aan de keizer hadden geofferd, hoewel dit feitelijk niet het geval was. De Vroege Kerk heeft terecht gesteld dat christenen geen twee heren kunnen dienen. Ook de sluipweg van de brief werd afgewezen. Dat mensen onder druk bezweken, is wel heel goed te begrijpen. Toen en nu.

In de Vroege Kerk was er volgens de novatianen dan geen weg meer terug. Die kant is de katholieke, christelijke kerk niet opgegaan. Zoals er voor Petrus een weg terug was nadat hij zichzelf zelfs had ver-vloekt en de eed had bekrachtigd dat hij Jezus niet kende, zo is er ook nu een weg terug voor hen die publiek de Heere Jezus hebben verloochend in plaats van beleden. Laten wij ook veel voor elkaar bidden om Christus te belijden. Ieder die zichzelf kent, zal begrijpen waarom mensen het in bepaalde situaties laten afweten. ‘Wie meent te staan, zie toe dat hij niet valle’ (1 Kor. 10:12).

Begrijpen is wel iets anders dan goedkeuren. In onze tijd is de regenboogvlag heel concreet het sym-bool van een ideologie die haaks staat op het getuigenis van de Schrift. Het meewerken aan het hijsen ervan is een publieke erkenning van deze ideologie en een publieke verloochening van het Bijbelse getuigenis over huwelijk en seksualiteit. Men geeft er ook mee aan dat men diegenen die wensen vast te houden aan de klassieke visie op het huwelijk als tweederangs burgers ziet. Dat kan ook voor niet-christelijke bestuurders nog altijd een reden zijn deze vlag niet te willen hijsen, omdat men er echt voor alle burgers wil zijn en niet alleen voor hen die een bepaalde ideologie, als is het die van de meerderheid, aanhangen.

Zowel als het gaat om de genderideologie zelf als om de regenboogvlag als het symbool ervan, moeten en mogen wij aan Daniël en zijn vrienden en aan de standvastige, vroege christenen een voorbeeld nemen. De God Die Daniël en zijn vrienden uitkomst gaf, leeft nog. Van vroege christenen kunnen wij leren dat zij in de marteldood een analogie zagen van wat Daniël en zijn vrienden overkwam. Af-beeldingen van Daniël in de leeuwenkuil en van zijn drie vrienden in de oven waren in de Vroege Kerk zeer geliefd. Men wist namelijk dat na de dood voor een christen het leven bereid is en dat niets een christen van Gods liefde in Christus kan scheiden. God wil van ons dat wij Zijn Naam standvastig en ootmoedig belijden. Dat kan nooit zonder een levend geloof en zonder voortdurende omgang met God.

Daarom besluit ik met de laatste geschreven woorden van Maarten Luther (1486-1546). Woorden die hij 18 februari 1546 op zijn sterfdag opschreef. Ze zijn een programmatische samenvatting van zijn geloof en levenswerk: ‘Vergilius in zijn herdersgedichten kan nie­mand verstaan, als hij geen vijf jaar herder is geweest. Cicero in zijn brieven kan nie­mand begrijpen, als hij niet vijf­entwintig jaar in de poli-tiek heeft gezeten. De Heilige Schrift mene niemand voldoende te hebben geproefd, als hij geen honderd jaar lang met profeten als Elia, Elisa, Johannes de Doper, Christus en de Apostelen de ge­meente heeft geregeerd. Probeer niet dit goddelijk hel­dendicht te begrijpen, maar buig u diep aan-biddend voor Zijn sporen.’

Luther schreef deze woorden in het Latijn. In zijn moe­dertaal schrijft hij de volgende woorden: ‘Wij zijn bede­laars (Wir sind Bettler). Dat is waar (Hoc est verum).’ Alleen wie van deze gestalte voor Gods aangezicht weet, zal publiek echt christelijke vrijmoedigheid kunnen betonen. Laten we dagelijks bedelen bij de Bron.

Geef een reactie

Vul je gegevens in of klik op een icoon om in te loggen.

WordPress.com logo

Je reageert onder je WordPress.com account. Log uit /  Bijwerken )

Facebook foto

Je reageert onder je Facebook account. Log uit /  Bijwerken )

Verbinden met %s