Cornelius van Til (1895-1987). Een van de edelste vertegenwoordigers van het neocalvinisme

Kennismaking met Cornelius van Til

Zeker buiten de Verenigde Staten zal de naam Cornelius van Til alleen diegenen iets zeggen die be-hoorlijk goed thuis zijn op de terreinen van theologie en apologetiek. Zelf kwam ik zijn naam als student tegen. Ik las een bijdrage van zijn hand maar die maakte op mij geen bijzondere indruk. Het was nog al behoorlijk filosofisch. Van Til had, zo begreep ik, apologetiek gedoceerd aan Westminster Theological Seminary.

Dit seminarie dat ontstond nadat Princeton Theological Seminary zich niet langer zonder reserve aan de gereformeerde belijdenis wilde binden. Een viertal leden van de faculteit, onder wie Cornelius van Til, trok zich terug. Van Til werd gevraagd de leerstoel apologetiek te bekleden. Na lang aarzelen stemde hij toe. Ruim 45 jaar is hij aan het Westminster Theological Seminary verbonden gebleven. Pas op tachtigjarige leeftijd vroeg hij zijn emeritaat aan. Hij overleed in 1987.

Door contacten met Gerald Hamstra die toen de Christelijke Gereformeerde Kerk van Alphen aan de Rijn stond, leerde ik Cornelius van Til niet alleen begrijpen maar ook waarderen. Van 1960 tot 1962 had hij aan Westminster Theological Seminary gestudeerd. Naast Cornelius van Til hadden de dogma-ticus John Murray en de oudtestamenticus Edward Young diepe indruk op hem nagelaten. Zijn leven lang is hij dankbaar geweest dat hij hun leerling had mogen zijn.

*

Denken vanuit vooronderstellingen

Van Til behandelde in zijn colleges niet allereerst concrete apologetische kwesties, maar vroeg aan-dacht voor het kader van waaruit mensen denken. Het geloofskader van de gereformeerde christen voor wie de Bijbel het hoogste en het uiteindelijke gezag heeft, stelde hij tegenover andere denk-kaders. Hij wilde de onhoudbaarheid van niet-bijbelse denkkaders aan tonen. Zij zijn namelijk altijd innerlijk inconsistent. Daartegenover stelde Van Til de consistentie van het Bijbelse denkkader.

De benadering van Van Til staat bekend als de ‘presuppositional approach’, d.w.z. de benadering waar-bij we helemaal teruggaan naar de meest wezenlijke levensbeschouwelijk bepaalde uitgangspunten. Van Til heeft beklemtoond dat het christelijk geloof zowel voor de ontologie (de leer van het zijn) als voor de epistemologie (de kennisleer) consequenties heeft.

Met Kuyper en Bavinck was Van Til de overtuiging toegedaan dat er sprake is van tweeërlei weten-schap en dat christenen en niet-christenen op volstrekt verschillende wijze tegen deze werkelijkheid aankijken. Hij werkt dat nog consequenter dan Kuyper en Bavinck uit. Een centrale gedachte voor Van Til is dat wij alleen in Gods licht het licht zien. Voor Van Til is de leer van de drie-eenheid niet alleen soteriologisch maar ook epistemologisch van fundamenteel belang. Alleen vanuit de Drie-enige God is een juist en allesomvattend verstaan van de werkelijkheid mogelijk.

*

Van Til en Barth

Van Til heeft zich fel gekeerd tegen de theologie van Barth. Hij achtte diens theologie de grootste bedreiging voor de kerk van de twintigste eeuw vanwege haar schijnbare verwantschap met de gere-formeerde theologie. Barth gebruikte de uitdrukkingen van de gereformeerde orthodoxie, maar gaf die een geheel nieuwe inhoud. Van Tils belangrijkste publicaties over de theologie van Barth zijn The New Modernism (1946) en Christianity and Barthianism (1962).

Zijn  hoofdbezwaar tegen Barths theologie is dat daarin de bijbelse boodschap van zonde en genade niet wordt gehoord. Van een werkelijk stillen van Gods toorn op Golgotha door Christus’ bloed, is in Barths theologie geen sprake. Naar Barths overtuiging ligt heel de wereld onder Gods oordeel, maar staat ook heel de wereld in het licht van Gods genade. Schepping en verzoening worden door hem in elkaar geschoven. Ieder mens en heel de werkelijkheid moet gezien worden vanuit de genade van God in Christus.

Van Til en Barth hebben elkaar eenmaal ontmoet. Dat was bij Barths rondreis door Amerika in 1962. Barth zou in een kerk in Princeton spreken. Van Til was van plan onopgemerkt achterin het kerk-gebouw plaats te nemen. Toen hij binnenkwam, merkte hij dat hij vooraan in het gebouw was terecht-gekomen. Op weg door het kerkgebouw kwam hij Barth tegen. Deze was vergezeld van een zekere dr. Henry (niet de bekende Carl F Henry). Dr. Henry stelde hen aan elkaar voor.

Barth nam als eerste het woord en zei: ‘Bent u Van Til? U haat me; u bent een slecht mens. U noemt me de grootste ketter ter wereld.’ Van Til reageerde daarop: ‘Ik haat u niet als persoon, maar het is uw theologie die ik bestrijd. Het is de meest gevaarlijke ketterij ter wereld.’ Barth besloot toen dit korte gesprek met de woorden: ‘Goed, dan vergeef ik het u.’ Zo ontmoetten zij elkaar voor het eerst en voor het laatst.

*

Een aantal kanttekeningen

Als wij buiten beschouwing laten dat Van Til vormen van apologetiek die naar zijn overtuiging niet volledig in overeenstemming waren met de inhoud van het christelijk geloof heeft bekritiseerd, dan blijft over dat hij zich in zijn apologetiek vooral gericht heeft op hen die het bestaan van God ont-kennen of menen dat hierover geen uitspraak kan worden gedaan. Zijn apologetische arbeid is niet toe-gesneden op verantwoording van het christelijk geloof naar hen die een andere godsdienst aanhangen, bijvoorbeeld de islam.

Met de islam en het jodendom heeft de christelijke kerk het geloof in God als Schepper gemeen-schappelijk. De wegen gaan uiteen als het gaat om de beantwoording van de vraag hoe wij voor God kunnen bestaan. Het christelijk geloof leert dat er alleen toegang tot God is door Jezus Christus. Wie meent dat er buiten Christus toegang tot God is, dient niet de levende God, maar een god van eigen bedenksel. Ook hier is de soteriologische inhoud van het christelijk geloof essentieel. Juist aan dit aspect doet Van Til, zoals we al geconstateerd hebben, onvoldoende recht.

In samenhang hiermee kunnen we zeggen dat Van Til vooral ingaat op intellectuele bezwaren tegen het christelijk geloof. In de praktijk leven er naast deze bezwaren ook andere bezwaren. Ik denk aan de uitspraak van Pascal: ‘Het hart heeft zijn redenen die het verstand niet kent.’ De diepste bezwaren tegen het christelijke geloof zijn eigenlijk nooit louter intellectueel van aard, maar hebben een moreel karakter. Daaraan schenkt Van Til te weinig aandacht.

Ik noem nog een zwakheid in Van Tils zienswijze en dat is het feit dat hij nauwelijks aan concreet historisch onderzoek heeft gedaan. Van Til was in Princeton University geschoold in de idealistische filosofie. Hij is de invloed van deze scholing nooit kwijt geraakt. Van Til dacht in termen van levens­beschouwelijke systemen.

Hij zocht naar filosofische invloeden bij denkers door de eeuwen heen en analyseerde hen vervolgens in termen van een afgerond systeem. Daarbij was het voor hem vaak alles of niets. Aan feitelijke nuances – ook binnen het gereformeerde christendom –deed hij vaak weinig recht. Dat neemt weg dat mijn waardering voor Van Til van blijvende aard is.

*

Hoe wilt u worden herinnerd?

Van Til was een neocalvinist in de lijn van Kuyper en Bavinck. Men kan tegen het neocalvinisme bezwaren hebben. Zelf heb ik er meerdere, maar altijd is het goed om ook naar de meeste edele vertegenwoordigers van een stroming te kijken. En dan zeg ik zonder de reserve dat Van Til een van de edelste vertegenwoordigers is van het neocalvinisme.

Toen Van Til in 1978 door het toonaangevende blad Christianity Today werd geïnterviewd, stond in de introductie dat welke kritiek men ook op Van Til kan hebben, er niet kan worden gezegd dat hij niet voorleeft wat hij gelooft. Tussen de college-uren was bij meer dan eens te vinden in de parken van Philadelfia. Dan ging hij in gesprek met mensen om hen te betuigen dat Jezus de Christus is.

Gerald Hamstra vertelde mij dat één van die gesprekken voor een varkenskoper werd het middel tot zijn bekering. Als het ging over de zaligheid die hij had ontvangen, zei de man in zijn eigen jargon: ‘I never made such a good deal. I had to pay nothing and received all’ (Ik heb nooit zo goede deal gesloten. Ik hoefde niets te betalen en ontving alles). Nog op 82-jarige leeftijd deed Van Til aan straatevangelisatie in New York.

Van Til was eens uitgenodigd voor een forumdebat met een vrijzinnige en een neo-orthodoxe theoloog.  Tal van studenten en hoogleraren waren aanwezig. Aan elk van de drie forumleden werd aan het slot van het debat gevraagd wat de consequenties van de eigen theologie voor de andere gesprekpartners  was.

Van Til gaf als antwoord dat hij op grond van de Schrift overtuigd was dat met de jongste dag en het daarmee verbonden laatste oordeel er een scheiding zou plaats vinden tussen hen die het nieuwe Jeruzalem mogen binnengaan en zij die voor eeuwig buiten moeten blijven. Hij gaf ook aan dat er diep van overtuigd was dat in de Bijbel op juiste wijze de weg naar het nieuwe Jeruzalem wordt beschreven. ‘Ik kan en mag’, zo besloot Van Til niet oordelen over het hart van mijn gesprekspartners, ‘maar op grond van de Schrift mag en moet ik wel hun opvattingen toetsen en dat moet ik heel eerlijk zeggen dat mijn gesprekspartners nog niet de weg bewandelen die leidt naar het nieuwe Jeruzalem.’

Ten slotte: in het Christianity Today met Van Til afnam, luidde de slotvraag: ‘Wat wilt u dat men zich allermeest van u herinnert?’ Hierop antwoordde Van Til: ‘Ik zou willen dat men zich mij herinnerde als een die getrouw was aan Hem uit Wie, door Wie en tot Wie alle dingen zijn.’

Geef een reactie

Vul je gegevens in of klik op een icoon om in te loggen.

WordPress.com logo

Je reageert onder je WordPress.com account. Log uit /  Bijwerken )

Facebook foto

Je reageert onder je Facebook account. Log uit /  Bijwerken )

Verbinden met %s