Geestelijke herkenning en kerkelijke eenheid (1)

De gereformeerde belijdenis, geestelijke herkenning en kerkelijke eenheid

Wanneer de Heere Jezus heeft gebeden of al Zijn volgelingen één mogen zijn, gaat het niet allereerst om uiterlijke maar om innerlijke eenheid. Eenheid in leer en leven., in waarheid en godzaligheid. Echter die innerlijke eenheid moet toch ook met uiterlijke eenheid zijn verbonden. Sinds de Reformatie en voor wat betreft Nederland vooral nog meer vanaf de negentiende eeuw is de kerk heel verbrokkeld geraakt. Dat siert bepaald niet en doet afbreuk aan de kracht van het christelijke getuigenis naar de wereld.

Vanaf de vaste overtuiging dat de Bijbel de stem is van de levende en de drie-enige God Die als God van volkomen zaligheid onze aanbidding waardig is, kan er ondanks kerkelijke verdeeldheid toch gees-telijke herkenning zijn. Wie zich niet slechts uit gewoonte, maar uit innerlijke overtuiging met de gere-formeerde belijdenis verbonden weet en aan haar gebonden, zal toch naar meer uiterlijke eenheid moeten zoeken met hen bij wie dat ook het geval is. Juist omdat er van innerlijke eenheid al sprake is.

Van innerlijke verbondenheid kan er ook sprake zijn met christenen die weliswaar niet de gehele gereformeerde belijdenis voor hun rekening nemen, maar toch de kernen daarvan van harte belijden. Zo is Luther voor gereformeerde christenen altijd een geestelijke vader geweest, ook al spreekt hij anders over de sacramenten dan de gereformeerde belijdenis.

De eeuwen door zijn er voorbeelden te geven van gereformeerde en lutherse christenen die zich beiden aan hun eigen confessie verbonden wisten en zich toch ook geestelijk in elkaar herkenden. Dat geldt ook voor baptistische christenen. De geschriften van mannen als Spurgeon en Philpot werden en worden vooral in de gereformeerde gezindte gelezen.

Onze vaderen waren er diep van overtuigd dat Rome de kenmerken van de valse kerk vertoonde en toch wisten zij zich geestelijk niet alleen met christenen uit de Middeleeuwen verbonden, maar waren zij ervan overtuigd dat ook in hun eigen tijd – en voor sommigen gold in hun directe omgeving – kinderen van God binnen Rome te vinden waren. Brakel wees er in De Redelijke godsdienst op dat er binnen Rome christenen zijn die al past dat niet helemaal bij de leer van Rome toch op de Heere Jezus Christus als enige Zaligmaker leunen en Hem liefhebben.

Wie zo een gereformeerd christen is, zal de Kerk van Christus nooit tot eigen kring willen beperken zonder daarmee iets af te doen van de overtuiging dat hij de gereformeerde belijdenis als de diepste expressie van het christelijke geloof en de meest getrouwe weergave van de Bijbelse boodschap ziet. Geestelijke herkenning kan het begin vormen van een weg naar kerkelijke eenheid. Het zal hoe dan ook het heimwee versterken naar het nieuwe Jeruzalem, want pas daar zal de kerk van Christus volkomen één zijn.

*

Een bundel met een veelheid van stemmen

Deze inleiding brengt mij bij een boek dat verscheen bij Summum, een imprint van uitgeverij Brevier. Het gaat over een bundel met bijdragen van meer dan vijftig medewerkers die als titel heeft Spirituele oecumene. Spirituele oecumene is feitelijk een ander woord voor geestelijke herkenning. De insteek van deze bundel is dat er sprake mag zijn van geestelijke herkenning ondanks de feitelijke verschei-denheid. Juist vanuit de geestelijke herkenning zal het besef groeien dat men kerkelijk naar meer een-heid moet zoeken.

Vanuit die intentie hebben Herman Speelman, wetenschappelijk medewerker aan de Theologische Universiteit Kampen en gastdocent aan de priester- en diaken opleiding van het bisdom Breda, en Klaas van der Zwaag, redacteur kerknieuws bij het RD en hoofdredacteur van Protestants Nederland, medewerkers aangezocht hun gedachten over het genoemde thema te ontvouwen. Duidelijk is dat Speelman en Van der Zwaag zich geestelijk herkennen in eigentijdse oecumenische beweging en heel breed willen kijken. Om dichter bij huis te blijven kunnen we denken aan de Nationale Synode. Daar ontmoeten christenen van gematigd rechtzinnige achtergrond tot vrijzinnige kleur elkaar.

Op enkele uitzonderingen na passen vrijwel alle medewerkers in dit klimaat. Ongeveer de helft behoort tot de PKN onder wie ook enkele lutheranen. Zij worden gevolgd door de rooms-katholieke medewerkers. Er zijn twee medewerkers die behoren tot Christelijke Gereformeerde Kerken. Daar-naast is er van elk van de volgende kerkelijke richtingen in Nederland één vertegenwoordiger: Oosters-Orthodox, Syrisch-Orthodox, Oud-Katholieke Kerk, Unie van Baptistengemeenten, Remon-strantse Broederschap, internationale Pinkstergemeente, zelfstandige Evangelische gemeente, Ver-gadering van Gelovigen, Gereformeerde Kerk Vrijgemaakt, Hersteld Hervormde Kerk en Gerefor-meerde Gemeenten. Vijf medewerkers komen van buiten Nederland. Twee van hen zijn rooms-katholiek en drie protestant.

De bundel Spirituele oecumene biedt een veelheid van stemmen, maar er zijn ook stemmen die nauwelijks vertegenwoordigd zijn of geheel ontbreken. Ook van de medewerkers die tot de gerefor-meerde gezindte worden gerekend, kan – afgaande op zijn publicaties – van hooguit een enkeling gezegd worden dat hij zich zonder reserve aan de gereformeerde belijdenis gebonden weet. Con-servatief evangelischen ontbreken geheel. Het is daarom wat merkwaardig dat in de inleiding verwe-zen wordt naar de uitspraak in bevindelijke kringen ‘kerkmuren vallen weg’. Had men deze uitspraak in een bundel handen en voeten willen geven, dan had de opzet wel heel veel moeten verschillen van de huidige en was ook de keuze van medewerkers een geheel andere geweest zowel voor Nederlandse als buitenlandse medewerkers.

Een van de Engelstalige bijdragen van Spirituele oecumene is de verklaring Evangelicals and Catholics Together. Confessionele evangelicals die heel nadrukkelijk deze verklaring hebben afgewezen komen daarentegen niet aan het woord. Ik noem slechts de inmiddels overleden R.C. Sproul en Iain H. Murray, de vroegere directeur van The Banner of Truth. Het is goed zich te realiseren dat alleen al door de keuze van medewerkers gestimuleerd wordt op een heel bepaalde wijze naar geestelijke eenheid te kijken. Wie zich geestelijk thuis voelt, op de Haamstedeconferentie, de Leicesterconferentie en op een dag van een stichting als Friedenstimme, komt bij deze bundel op een enkele bijdrage na in een ander tot een totaal ander geestelijk klimaat.

*

Waardevolle informatieve bijdragen

Het is onmogelijk om alle bijdragen te bespreken. Sommigen zijn vooral informatief en geven niet uitdrukkelijk aan waar men zelf geestelijke herkenning ervaart. De lezer kan op grond van de geboden informatie wel lijnen trekken. Deze informatieve bijdragen acht ik in het algemeen waardevol. We moeten weten wat anderen beweegt, als wij met hen in gesprek gaan. Marcel Sarot informeert ons over de gebedspraktijk in de rooms-katholieke kerk. Hij licht bijvoorbeeld de achtergrond van de rozenkrans toe. Hij weet van misstanden, maar blijft de praktijk van het rozenkransgebed trouw. Ook na zijn toelichting val ik hem daarin niet bij. Waarin ik hem wel bijval is, dat het getijdengebed voor een protestantse christen nog de meeste herkenning oproept.

Met name door instroom van emigranten zijn ook de Oosters-orthodoxe en Oriëntaalse kerken voor ons dichtbij gekomen. Mos Polycarpus, de aartsbisschop van de Syrisch-orthodoxe kerk in Nederland geeft een toelichting op de liturgie van zijn kerk. Lezenswaardig zijn de bijdragen van Sabine Hiensch over de 95 stellingen van Luther, en die van Eric Peels over het Oude Testament als stimulans voor spirituele oecumene.

In het bijzonder noem ik die van Arie de Reuver. Zijn bijdrage die ik als de mooiste van de bundel zie, gaat over voor-reformatorische bronnen van het Nederlandse gereformeerde protestantisme. De Reuver laat zien dat zowel Teellinck als Witsius, twee belangrijke vertegenwoordigers van de Nadere Reformatie, Bernard van Clairvaux waardeerden.

Teellinck verwoordde heel expliciet zijn waardering voor Thomas van Kempen. Terecht stelt De Reuver dat Teellinck en Witsius de sola’s van de Reformatie niet achter zich lieten. Zij integreerden de vroomheid van de genoemde middeleeuwers in de boodschap van de Reformatie. Wat hen verbond met en aansprak in de genoemde middeleeuwers was de gevoelvolle wijze waarop deze de band met Christus hebben verwoord. Met De Reuver zeg ik dat overtuigd protestant niet betekent dat je geen geestelijke herkenning kunt hebben met christenen die niet tot een van de kerken van de Reformatie behoren.

*

Vragen bij een aantal bijdragen

Opnieuw zonder volledig te zijn plaats ik vragen bij een aantal bijdragen. Wat Willem Ouweneel schrijft over zonder confessioneel vooroordeel de Bijbel lezen, acht ik minder overtuigend. Verheu-gend is dat hij zonder meer aan de drie-eenheid wil vasthouden. In onderscheid met de redacteuren kan hij zich moeilijk spirituele oecumene met vrijzinnigen voorstellen. Wat ik mis is dat hij aangeeft welke geloofsartikelen fundamenteel en welke van de tweede orde zijn. Hij vraagt ook zoveel aan-dacht voor de mede door de context bepaalde bewoordingen van belijdenissen of voor eigen kaders dat niet echt duidelijk wordt wat Bijbels gezien, als we de drie-eenheid buiten beschouwing laten, de onopgeefbare kern van het christelijke geloof is.

Bas Hengstmengel schreef over de reformatorische wijsbegeerte. Meer dan hij dat heeft, heb ik vragen bij de mogelijkheid van een christelijke wijsbegeerte. Ik zou niet verder willen gaan dan te spreken over christenen die vanuit de Bijbel en de boodschap van het christelijke geloof filosofische vragen doordenken. Dat neemt niet weg dat het inzicht van de reformatorische wijsbegeerte dat alle denken uiteindelijk binnen een levensbeschouwelijk en religieus kader staat dat daaraan voorafgaat, zondermeer juist is.

Evenals de meeste andere medewerkers van Spirituele oecumene – en trouwens ook de redacteuren – is Bas Hengstmengel zeer positief over het Tweede Vaticaanse concilie. Hij ziet daarin een terugkeer naar Augustinus. Ongetwijfeld is het waar dat binnen Rome de focus van Thomas van Aquino naar de Vroege Kerk verschoof. Maar feitelijk wordt de hele erfenis van de Vroege Kerk vanuit het schema van natuur en genade geïnterpreteerd. Veel meer dan bij Thomas het geval is gaan natuur en genade vloei-end in elkaar over en is natuur feitelijk zelf genade. Dan zijn we wel heel ver bij Augustinus vandaan met zijn boodschap van de erfzonde en de noodzaak van wedergeboorte om in Gods koninkrijk in te gaan.

Eigenlijk gaat Rome in een aantal opzichten nog veel minder dan vóór Vaticanum II het geval was in de lijn van de Vroege Kerk in het algemeen en Augustinus in het bijzonder. Zelf heb ik als pastoraal mede-werker van de Hervormde Gemeente van Wijk in ziekenhuizen in ’s Hertogenbosch meer dan eens heel goede gesprekken gehad met rooms-katholieke patiënten die nog helemaal opgevoed waren in de sfeer van vóór Vaticanum II. Wat altijd een aanknopingspunt voor een gesprek gaf, was het diepe besef dat men God moest ontmoeten.

De realiteit van de eeuwigheid is met Vaticanum II helemaal naar de achtergrond verdwenen. Van de toekomende toorn is hooguit helemaal aan de rand nog sprake, maar dan eerder in de zin van Karl Barth als van een onmogelijke mogelijkheid. Niet toevallig is dat meerdere rooms-katholieke theo-logen die meegewerkt hebben aan de documenten van Vaticanum II juist voor deze protestantse theoloog waardering hadden.

Wanneer Hans Kronenburg over anglicaanse spiritualiteit schrijft dat alles er mag zijn van anglo-katholieke spiritualiteit tot puriteinse vroomheid, laat hij na te vermelden dat lang niet alle anglicanen deze breedte toejuichen. Om mij tot één stem uit het verleden te beperken noem ik J.C. Ryle en dan denk ik vooral aan zijn boekje Warnings to the Churches (Waarschuwingen aan de kerken).

In de bijdrage over de eigentijdse Nationale synode wordt een vrij rechtstreekse lijn van de nationale synode van Dordrecht van 1618-1619 naar deze eigentijdse samenkomst getrokken. Echter, meer-dere deelnemers van de eigentijdse Nationale synode huldigen opvattingen die vele malen verder afstaan van de Dordtse Leerregels dan die van Arminius. Vergeleken daarmee zijn de opvattingen van Arminius maar kinderspel. Het trekken van de bewuste lijn heeft meer te maken met een vorm van pr dan dat er sprake is van innerlijke verbondenheid met wat de Dordtse synode van 1618-1619 voorstond en besloot.

Jan Hoek vraagt aandacht voor de charismatische beweging en de pinksterbeweging. Hij is een voor-stander van ziekenzalving en meent dat als een gemeentelid daarom vraagt dit niet kan worden gewei-gerd. Ik moet eerlijk zeggen dat ik op een dergelijk verzoek niet kan ingaan en wel heel eenvoudig omdat ik de gave van genezing niet bezit. Ik kan een zieke niet garanderen dat nadat ik voor hem gebeden heb en hij met olie is gezalfd, hij ook metterdaad zal genezen.

Nu weet ik dat de meesten die de ziekenzalving praktiseren dat evenmin kunnen. Daarmee vervalt echter wel de verworteling van deze praktijk in het Nieuwe Testament. Ik ontken niet dat nog altijd op het gebed een opmerkelijke genezing kan plaatsvinden. Zelf maakte ik het in de bijna veertig jaar dat ik predikant ben een aantal malen mee. Tegelijkertijd moet ik zeggen dat die gebeurtenissen maar op één hand zijn te tellen.

Ten aanzien van het zogenaamde bevrijdingspastoraat is Hoek terughoudender dan bij ziekenzalving, maar ook daarvoor ziet hij ruimte. Hier heb ik een soortgelijk bezwaar. In het Nieuwe Testament zijn degenen die door demonen worden bezeten altijd buitenstaanders. Zij zijn ook heel makkelijk her-kenbaar. Zij hebben de controle over zichzelf en over hun verstand verloren. Echter, bevrijdings-pastoraat richt zich vooral op gelovigen die vaak zonder dat zij het wisten, zo zegt men, occult belast werden. Daarover lees ik in het Nieuwe Testament helemaal niets. Daarmee vervalt de lijn van het uitdrijven van demonen zoals we dat in het Nieuwe Testament tegenkomen, naar bevrijdings-pastoraat.

Wat mij betreft had Hoek meer aandacht mogen vragen – zeker als wij naar de wereldkerk kijken – voor de geweldige variëteit van de Pinksterbeweging. Dat gaat van zeer extreem en syncretisch tot vormen van christendom die heel dicht bij het gereformeerde christendom staan in hun aandacht voor geloofsbeleving. Opmerkelijk is dat de geschriften van Jonathan Edwards wereldwijd niet in de laatste plaats door christenen met een Pinksterachtergrond worden gelezen. Men vindt daarin handvatten om emotie zonder Bijbelse betekenis te onderscheiden van het zaligmakende werk van de Heilige Geest. In Latijns-Amerika zijn er pinksterseminaria waar men de dogmatiek van Louis Berkhof – die je als een soort vereenvoudigde Bavinck kunt typeren – gebruikt.

In de tijd dat ik in Elspeet stond, bezocht een asielzoeker die afkomstig was uit een gematigde pinksterkerk uit een land in Centraal-Afrika de diensten in Vierhouten. De liturgie, waaronder de wijze van zingen, was voor hem wel wat ingetogen. De prediking raakte hem en gaf verbinding. Hij was wel eens naar een evangelische gemeente in de buurt geweest, maar de prediking was volgens hem daar zeer droog. Hij zei: ‘Zoals u preekt, was ik dat in mijn vaderland gewend. Vol van de Heilige Geest en van kracht.’ Zijn geestelijke leven vond hij verwoord in liederen als Amazing Grace (Genade Gods oneindig groot) en Rock of Ages (Vaste Rots). Daarin kon ik hem de hand geven.

Leer en leven behoren bij elkaar. Bij de rechte leer behoort een godzalig leven en omgekeerd. Afwij-kingen in de leer plegen tot afwijking in levenswandel te leiden en omgekeerd. Wie echt katholiek denkt, erkent de Apostolische Geloofsbelijdenis als richtsnoer voor het geloof, de Tien Geboden als richtsnoer voor het leven en het Onze Vader als richtsnoer voor het gebed. Vanaf de Vroege Kerk tot op de dag van vandaag vormen zij de kern van het catechetisch onderwijs. Als ik dit zo noem, blijkt – alleen qua vorm al – hoezeer de Heidelbergse Catechismus een katholieke belijdenis is.

Ik vrees dat als het gaat om de Tien Geboden slechts een minderheid die zonder reserve als richtsnoer voor het leven van een christen wil zien. In onze tijd wordt binnen de kerken de blijvende geldigheid van het Bijbelse onderwijs over huwelijk en seksualiteit (het zevende gebod) gerelativeerd. Men ziet namelijk ruimte voor andere seksuele relaties dan het huwelijk. In de bundel Spirituele oecumene blijkt dit expliciet in de bijdrage van Patrick Nullens. Nullens wijst er zelf wel op dat dit onder andere voor de Anglicaanse bisschoppen verenigd in Gafcon, die de meerderheid van de wereld van de Anglicaanse gemeenschap vertegenwoordigen, heel anders ligt.

Goedkeuring van homoseksuele relaties – in welke vorm ook – wijzen zij volstrekt van de hand en is naar hun overtuiging niet minder strijdig met het christelijke geloof dan ontkenning van de uniciteit van Christus. Nullens geeft dit niet expliciet aan, maar Gafcon spreekt in beide gevallen niet van dwaling maar van ketterij. Het verschil tussen een ketterij en een dwaling is dat een dwaling wel een afwijking is van Gods Woord maar niet de zaligheid raakt.

Echter, iemand die ruimte ziet voor homoseksuele relaties (niet alleen voor zichzelf naar ook voor anderen), zolang hij zich niet bekeert, kan volgens Gafcon het koninkrijk van God niet binnengaan. Als het een ambtsdrager betreft, moet hij als iemand die mensen misleidt voor de eeuwigheid, tegemoet worden getreden. Alleen door de Bijbel niet zonder reserve met Gods Woord gelijk te stellen, kan men andere conclusies trekken.

Als het gaat om christelijke ethiek is de bundel Spirituele oecumene helaas niet bepaald katholiek. Ook de redacteuren verwoorden noch in het woord vooraf noch in hun nabeschouwing hier moeite en zorg. Eerder geeft wat zij schrijven het vermoeden dat zij ook zelf hier het katholieke erfgoed relati-veren.

N.a.v. .A. Speelman en K. van der Zwaag (red.), Spirituele oecumene. Over de vele vormen van gezamenlijke en persoonlijke omgang met God (Kampen: Summum, 2019), paperback 794 pp., €39,99 (ISBN 9789492701084).

Plaats een reactie