Een zeer grondig en uitgebreid commentaar op het Evangelie naar Mattheüs

In de serie Concordia Commentary verscheen de meest uitgebreide commentaar op het Evangelie naar Mattheüs dat ik ook onder ogen kreeg. Nu is uitgebreidheid op zich geen garantie voor kwaliteit, maar hier geldt dit wel. De auteur is Jeffrey A. Gibbs die als hoogleraar exegetische theologie van het Nieuwe Testament aan het Concordia Seminary te St. Louis is verbonden.

Aan de eigenlijke uitleg gaat in het eerste deel een uitvoerige inleiding vooraf. Alleen deze inleiding maakt de commentaar al buitengewoon waardevol. De auteur gaat ervan uit dat het evangelie naar Mattheüs in het midden van de eerste eeuw geschreven is voor christelijke gemeenschappen in Syrië en Palestina, bestaande uit zowel Joden als heidenen.

Terwijl menig Bijbelwetenschapper meent dat het eerste evangelie niet door Mattheüs de tollenaar kan zijn geschreven, houdt Gibbs vast aan het traditionele standpunt. Dat de schrijver naar wel zeker is reeds bestaande schriftelijke bronnen heeft gebruikt, is geen argument dat hij geen apostel kan zijn geweest, zo stelt Gibbs mijns inziens heel terecht. Waarom zou een apostel een reeds schriftelijk vastgelegde traditie die hij betrouwbaar acht, niet gebruiken?! Hij wijst er ook op dat in alle bestaande handschriften Mattheüs als schrijver wordt genoemd. Het is niet erg waarschijnlijk dat men het evangelie aan een wat minder bekende apostel zou hebben toegeschreven, als hij niet metterdaad de auteur was.

Hoewel Gibbs ervan uitgaat dat Mattheüs over schriftelijke bronnen beschikte, vraagt hij zich af of wij daarbij aan het evangelie naar Markus moeten denken. Ongetwijfeld is het mogelijk de relatie tussen Mattheüs en Markus vanuit die aanname te verklaren. Mogelijk betekent echter nog niet dat het dwingend is. Het percentage van de exacte woordelijke overeenkomst tussen Mattheüs en Markus, waarvan Gibbs een gedocumenteerd overzicht geeft, maakt het naar zijn overtuiging onwaarschijn-lijker dat Mattheüs Markus heeft gebruikt.

Gibbs geeft er de voorkeur aan dat de drie synoptische evangeliën dezelfde schriftelijke bron(nen) hebben gebruikt. Ook de mogelijkheid van zeer accurate mondelinge overlevering moet niet worden onderschat. We mogen aannemen dat de apostelen en andere ooggetuigen daarbij een belangrijke rol hebben gehad.

De auteur neemt aan dat het eerste evangelie al in de jaren vijftig op schrift is gesteld. De meeste nieuwtestamentici gaan uit van een latere datering. Als men aanneemt dat hij na zeventig moet zijn geschreven, komt dit omdat men meent dat de Heere Jezus de val van Jeruzalem niet kan hebben voorzegd. Inmiddels pleit overigens een toenemend aantal nieuwtestamentici voor een vroegere datering van de drie synoptische evangeliën.

Met de snelle verbreiding van de christelijke kerk – vooral vanaf het begin van de jaren vijftig – moet de noodzaak van een schriftelijke vastlegging van de normatieve mondelinge traditie over Jezus steeds meer zijn gevoeld. Daarbij moeten we ervan uitgaan dat alle evangeliën van meet af aan met het oog op de gehele christelijk kerk zijn geschreven.

Uit het feit dat zij in een bepaalde plaats of streek zijn geschreven, mag niet worden geconcludeerd dat de schrijver daarmee een beperkte doelgroep voor ogen had. De gedachte dat het evangelie naar Mattheüs voor een mattheaanse gemeenschap was geschreven en dat van Johannes voor een johanneïsche gemeenschap doet geen recht aan de vele contacten die de christelijke gemeenten met elkaar hadden.

In zijn uitleg van het evangelie naar Mattheüs heeft Gibbs welbewust zijn winst gedaan met de narratieve benadering zonder die integraal over te nemen. Bij de narratieve benadering probeert men het evangelie vanuit zichzelf te verstaan. Zo wordt er gekeken naar de relatie tussen de elkaar opvolgende passages en naar de wijze waarop de andere personen zich verhouden tot Jezus als de centrale persoon.

De beperking van de narratieve benadering is voor Gibbs – en ik deel met hem deze overtuiging – dat die er snel toe leidt om bij de uitleg de gehele canonieke context niet die plaats te geven die deze behoort te hebben. Anders gezegd: de analogia fidei kan in het gedrang komen. Wie ervan  uitgaat dat de evangeliën historisch betrouwbaar zijn, kan bijvoorbeeld niet om de vraag heen hoe de genealogie en de geboortegeschiedenis van de Heere Jezus in Mattheüs zich verhoudt tot die in Lukas.

Het evangelie naar Mattheüs geeft vijf toespraken van de Heere Jezus weer. Meerdere nieuw-testamentici zijn ervan overtuigd dat de structuur van het eerste evangelie door deze vijf toespraken wordt bepaald. Gibbs wijst erop dat het grote probleem van deze zienswijze is dat de betekenis van de lijdensgeschiedenis en de opstanding van de Heere Jezus onderbelicht blijft. Daarom neemt hij aan dat het evangelie in drie hoofddelen kan worden onderscheiden:

  1. De presentatie van Jezus (1:1-4:16)
  2. De bediening van Jezus en verzet in Israël (4:17:16:20)
  3. De weg naar het kruis, de opstanding en het onderwijzen van al de volken (16:21:28:20)

Als het gaat om de inhoud van het eerste evangelie noemt Gibbs drie kenmerkende thema’s. Allereerst laat Mattheüs ons zien dat met de komst van Jezus Gods koninkrijk of koningschap is gekomen. Hij keert zich tegen een benadering die het koningschap van God maar heel los verbindt met de persoon van Jezus. Tot aan de wederkomst van Jezus moet het evangelie van het koninkrijk of koningschap worden verkondigd. Bij de wederkomst krijgt het zijn volkomen gestalte.

Mattheüs laat zien dat Jezus de vervulling is van het Oude Testament, van de Wet en de Profeten. Jezus’ daden en woorden zijn de antitypen van verschillende oudtestamentische typen. Jezus beli-chaamt het gehele volk van God. Daarom kan Mattheüs bijvoorbeeld de woorden uit Hos. 11:1: ‘Uit Egypte heb Ik Mijn zoon geroepen’ op Jezus betrekken. Jezus is de meerdere en grotere David. Het feit dat meerdere profetieën in Hem worden vervuld, is onderdeel van het gegeven dat Hij het gehele Oude Testament vervult.

Gibbs vraagt tenslotte aandacht voor het thema van zending of missie bij Mattheüs. Terecht stelt hij dat wij dan niet alleen aan het slot van het evangelie moeten denken. ‘God met ons’ (Immanuël) aan het begin van het evangelie wijst ook vooruit naar het missionaire slot. Vele andere teksten in Mattheüs wijzen op Gods wil Zijn volk te redden en gelovigen uit alle volkeren te vergaderen. Al was de aardse bediening van Jezus allereerst gericht op de verloren schapen van het huis van Israël, blijkt toch telkens dat het evangelie van meet af aan voor alle volkeren was bestemd. Dat blijkt al in de namen van Tamar, Rachab en Ruth in het geslachtsregister.

Zowel voor nieuwtestamentici  als voor predikanten bij de voorbereiding van hun preek – en trouwens ook voor een geïnteresseerde kerkganger die theologisch Engels kan lezen – is de commentaar van Gibbs een aanrader.

Jeffrey A. Gibbs, Matthew 1:1-11:1, Concordia Commentary (St. Louis: Concordia Publishing  House, 2006), hardcover 584 pp., $59,99 (ISBN 9780758603180); Matthew 11:2-20:34, Concordia Commentary (St. Louis: Concordia Publishing House, 2010), hardcover 622 pp., $59,99 (ISBN 9780758610997); Matthew 21:1-28:20, Concordia Commentary (St. Louis: Concordia Publishing House, 2018), hardcover 860 pp., $59,99 (ISBN 97807586443481)

Geef een reactie

Vul je gegevens in of klik op een icoon om in te loggen.

WordPress.com logo

Je reageert onder je WordPress.com account. Log uit /  Bijwerken )

Twitter-afbeelding

Je reageert onder je Twitter account. Log uit /  Bijwerken )

Facebook foto

Je reageert onder je Facebook account. Log uit /  Bijwerken )

Verbinden met %s