
Inleiding
In Mat. 5:14-16 lezen we: ‘Gij zijt het licht der wereld; een stad boven op een berg liggende, kan niet verborgen zijn. Noch steekt men een kaars aan, en zet die onder een koornmaat, maar op een kandelaar, en zij schijnt allen, die in het huis zijn; Laat uw licht alzo schijnen voor de mensen, dat zij uw goede werken mogen zien, en uw Vader, Die in de hemelen is, verheerlijken.’
Een christen is niet allereerst geroepen lichtdrager te zijn. Allereerst moet gezegd worden dat hij het is. Tenminste als wij werkelijk door een levend geloof aan Jezus Christus zijn verbonden en door Zijn Geest worden vernieuwd. Dat is altijd het eerste wat aan de orde moet komen. Dat is in de opvoeding en in de schoolpraktijk ook van groot belang. Pas als de boom goed is, kunnen de vruchten goed zijn. Ook dat laatste vinden we in de Bergrede. (vgl. Mat. 7:18).
Onder de schepselen werd de mens naar Gods beeld en gelijkenis geschapen. Dat maakte de mens bijzonder waardevol in Gods ogen en schiep ook voor de mens bijzondere verplichtingen. Het is zijn roeping God te kennen, lief te hebben en te verheerlijken. Vanuit deze grondhouding moet de mens de aarde bebouwen en bewaren.
Met de zondeval is de mens het beeld van God kwijt geraakt. Er zijn hooguit wat resten over. Nog altijd kunnen we zeggen dat de mens als schepsel waardevol is in Gods ogen. Ieder mens heeft van God talenten en mogelijkheden gekregen. De een wel andere dan de andere, maar de grote vraag is voor iedereen of wij onze talenten en mogelijkheden gebruiken ter verheerlijking van onze Schepper en Maker.
Sinds de zondeval moeten we echter allereerst en allermeest onderstrepen dat ieder mens een kind des toorn is. Alleen als hij of zij verzoend wordt met God en wedergeboren kan hij het koninkrijk van God ingaan. Zonder verzoening, wedergeboorte en geloof is het onmogelijk om onze mogelijkheden en talenten tot eer van God te gebruiken. Dan mogen we weten dat er qua leeftijd voor de levende God zowel naar boven als beneden geen grenzen zijn. Niemand is te oud om nog vrede met God te vinden en niemand is te jong om reeds vrede met God te hebben.
Dat laatste is van groot belang als wij de boodschap van verzoening, wedergeboorte en geloof aan kinderen doorgeven. Ons uitgangspunt moet niet zijn dat kinderen uit christenouders geboren daar automatisch in delen, maar evenmin dat het onmogelijk is dat dit reeds het geval is. Integendeel opvoeding en christelijk onderwijs moeten uitgaan van de wetenschap dat God ook in de harten van kinderen en jonge mensen wil werken. De boodschap die de ouderen tot het oor brengen (ouders, leerkrachten enz.) kan God ook reeds jong in het hart laten ontkiemen.
Voorbeeldig vind ik hoe Newton dat deed bij zijn nichtje en pleegdochter Betsy Catlett. Reeds in 1774 was Betsy Catlett (1769-1834), een dochter van Mary’s broer George, in het gezin van John en Mary Newton opgenomen. Newton stond toen nog in zijn eerste gemeente Olney. Eerst verloor zij haar moeder en daarna in december 1774 haar vader. Betsy was hun enige in leven zijnde kind. Zij was nog maar vijf jaar toen zij haar beide ouders moest missen. John en Mary hebben Betsy alle liefde gegeven die een kind normaal van een vader en moeder ontvangt. Betsy heeft haar oom en tante, mede omdat zij al op zeer jonge leeftijd onder hun dak kwam, dan ook als haar vader en moeder ervaren.
Betsy was nog maar zeven jaar toen zij in 1776 naar de school van Martha Trinder in Northampton werd gestuurd. Gezien de jonge leeftijd van Betsy kan ons dat bevreemden. Echter, het niveau van de locale basisschool in Olney was matig. In de kringen van de ‘middle class’ waartoe John en Mary Newton behoorden, was het heel gebruikelijk om, als men zich dat financieel kon veroorloven, met het oog op een goede opleiding kinderen al jong naar een kostschool te sturen. John en Mary waren zonder enige reserve bereid financiële offers te brengen voor hun pleegdochtertje van wie zij zoveel hielden.
De school van Martha Trinder stond bekend om de goede kwaliteit van onderwijs. Voor John en Mary Newton zal ook van groot gewicht zijn geweest dat Martha Trinder een godvrezende vrouw was. Zij was een vooraanstaand lid van de baptistengemeente van John Ryland sr., een goede vriend van Newton. Wellicht heeft ook meegespeeld dat de gezondheid van haar tante Mary toen te wensen overliet, terwijl zij behalve de zorg voor Betsy ook de zorg voor haar vader, Betsy’s grootvader, op zich had genomen. Zeer ontroerend zijn de brieven die Newton aan haar schreef in de tijd dat zij een kostschool bezocht.
Zo schreef hij haar: ‘Smeek Hem echter of Hij Zichzelf en Zijn liefde aan je hart wil openbaren. (..) Mijn lief kind, bid tot Hem en wees nooit tevreden vóór je voelt dat je verlangen en liefde naar Hem uitgaan. Niets minder vind ik genoeg voor jou. (…) Er is slechts één zon en dat is genoeg. Zo is er slechts één Zaligmaker, maar Hij is volmaakt en algenoegzaam, de Zon der gerechtigheid en de Bron van leven en troost. Waar Zijn stralen gevoeld worden, brengen ze de ziel genezing, kracht, vrede en vreugde. Bid Hem, mijn geliefde dochter, om te verschijnen en Zich aan jou te openbaren.’
Ik geef nog een citaat: ‘Je schreef me dat je je een zondaar voelde, een jonge zondaar en toch een grote zondaar. Dat geldt niet alleen van jou, want we worden allemaal in zonde geboren, maar dat iemand er last van heeft dat hij een zondaar is, is een zaak die slechts aan weinig kinderen van jouw leeftijd wordt geschonken. Moge de Heere deze overtuiging levendig in je hart houden. Het woord ‘zondaar’ houdt zoveel in dat een geheel leven niet voldoende is je er een volledig gevoel van te geven. Maar ik hoop dat je al mag weten dat een zondaar een Zaligmaker nodig heeft en dat Jezus de Zaligmaker is van allen die Hem zoeken. Ik beveel Hem bij je aan. Als Hij je al iets heeft geleerd, wil Hij je nog meer leren. Geef jezelf in Zijn handen over en wacht geduldig op Zijn tijd. Hij werkt krachtig, maar veelal ook liefelijk en bij stukjes en beetjes.
Na een donkere nacht staat de zon niet in één keer hoog aan de hemel. Eerst is er het aanbreken van de dag, die ons doet weten dat de zon begint op te gaan en ons voorbereidt op de verschijning ervan. Jouw verantwoordelijkheid is tot Hem te bidden, naar Zijn Woord te horen en aandachtig te luisteren als het wordt gepredikt (…) Heb geen harde gedachten van Hem, laat je beeld van Hem gevormd worden door de verslagen die de evangelisten je geven. Hij was zachtmoedig en nederig van hart toen Hij op de aarde was, gereed om medelijden te hebben, om te helen, om te helpen en om allen te leren die tot Hem kwamen. Uit die verslagen kun je leren dat Hij een bijzonder grote liefde heeft voor kinderen. Dat zegt Hijzelf. Je leest hoe Hij ze in Zijn armen nam, de handen op hen legde en hen zegende. Wanneer je hieraan denkt, leg dan alle zwaarmoedige gedachten af en spreekt tot Hem in je hart: Heere, zegen zo ook mij.’
Zaak is dat wij zowel van de noodzaak om Christus te leren kennen spreken als ook dat wij Hem heel nabij brengen. Vgl. uitwendige en inwendige roeping. Voor ouders, kinderen en leerkrachten geldt dat zij alleen een lichtdrager zijn als zij overgebracht zijn uit de duisternis in het koninkrijk van de zoon van Gods liefde en daarom de drang hebben hun leven aan Hem te wijden.
Ik denk ook aan het zondagschoollied ‘Daar boven juicht een grote schaar van kind’ren voor Gods troon.’ De volgende coupletten luiden
Hoe kwamen ze in dat heerlijk oord?
Zij hoorden Jezus’ stem,
Geloofden in Zijn dierbaar Woord,
En gaven ’t hart aan Hem
*
Zij hoorden hier op aarde reeds,
Den lieven Heiland toe,
Zij minden Hem en vroegen steeds:
‘Wat wilt Gij dat ik doe?
Zij waren zondig en onrein,
Bedorven van gemoed.
Maar Jezus nam hen jong en klein
En wies hen in Zijn bloed.
*
Wij wensen ook daarheen te gaan,
Naar ’t oord van vreugd en vreê,
Och, lieve Heiland, neem ons aan,
Dan zingen w’ eeuwig mee
*
Het hemels lied: ‘Den Heer zij prijs,
‘Die aan het kruishout stierf
En in het hemels paradijs
Een plaats voor ons verwierf
*
Ons van de wereld onderscheiden en toch niet boven de wereld verheffen
Bij het lichtdrager zijn behoort dat wij ons echt onderscheiden van de wereld en ons toch niet boven de wereld verheffen. Dat laatste heeft alles te maken met het feit dat wij ons een zondaar weten gered uit genade alleen. Wie daarbij leeft, weet dat hij geen enkele reden heeft op anderen neer te zien. Dan wensen we wel dat anderen dezelfde genade mogen ontvangen waarin wij delen.
De boodschap van het christelijke geloof roept in onze maatschappij weerstand en verzet op. Dat geldt in het bijzonder voor de boodschap van dat er geen behoud is buiten Christus, dat er twee wegen en twee eindbestemmingen zijn. Ik denk ook aan het bijbelse getuigenis over huwelijk en seksualiteit. In beide gevallen geldt dat het bijbelse getuigenis hier botst met het beginsel van inclusiviteit. Niemand mag buiten worden gesloten en dat gebeurt hier wel.
Wij moeten duidelijk en eerlijk zijn. Nu is het wel van groot belang dat wij duidelijkheid met vriendelijkheid paren. Dan zijn er ook aspecten van de christelijke levensstijl die ook niet-christenen aanspreken. Paulus schreef aan de Filippenzen: ‘Voorts, broeders, al wat waarachtig is, al wat eerlijk is, al wat rechtvaardig is, al wat rein is, al wat liefelijk is, al wat wel luidt, zo er enige deugd is, en zo er enige lof is, bedenkt datzelve.’ (Filip. 4:8). Hij noemt hier deugden die ook de Stoa hoog in het vaandel had. Paulus stelt deze deugden onder de koepel van het leven uit en met Christus.
Vriendelijkheid, eerlijkheid, integriteit en hulpvaardigheid behoren een christen te kenmerken. Een christen behoort op deze manier een goede reuk van Christus te verspreiden en een leesbare brief van Christus te zijn. Daniël werd door de heidense Darius gewaardeerd vanwege zijn eerlijkheid en integriteit. Het is niet zonder reden dat van kandidaat-ouderlingen wordt gevraagd dat zij een goed getuigenis moet hebben van degenen die buiten zijn. (1 Tim. 3:7).
In de Bergrede zegt Christus dat Zijn leerlingen hun vijanden behoren lief te hebben, te zegenen die hen vervloeken en te bidden voor degenen die hen geweld aandoen. (Mat. 5:44). Volstrekt verkeerd is alleen onze broeders in het geloof te groeten. (Mat. 5:47). Wat is het verdrietig als christenen medechristenen niet groeten, omdat zij tot een andere kerk behoren. Daarmee wordt de zaak van Christus schade berokkend.
*
Naar buiten de essentie van het geloof uitstralen en als daarvoor gelegenheid is onder woorden brengen
We behoren naar buiten toe uit te stralen dat wij Christus toebehoren en Zijn beeld dragen, al is dat laatste altijd ten dele. Ook die wetenschap behoort ons te stempelen. Niet alleen: ik ben niet meer die ik was, maar ook: ik ben nog niet die ik behoor te zijn. Een christelijke levenswandel zal in de directe omgeving altijd vragen oproepen. Vragen waarom we dingen aanpakken zoals we ze aanpakken. Vragen over wat ons beweegt. Dat is dan een geweldige gelegenheid om verantwoording af te leggen van de hoop die in ons is. (1 Pet. 3:15).
Dan moet het ons altijd om de kernzaken gaan: één Naam, twee wegen, drie stukken. De Bijbel is onze gids. Er is alleen toegang tot God de Vader door de Zoon in de kracht van de Heilige Geest. Alleen het bloed van de Zoon reinigt ons van zonde en verlost ons van de toekomende toorn. Een christen word en blijf je door de wederbarende werking van/Gods Geest
We moeten naar gelegenheden zoeken deze boodschap te delen. Elke christen heeft de roeping om het Evangelie met anderen te delen. Ik geef twee citaten door uit De brief aan Diognetus waarin een anonieme vroegchristelijke auteur christenen en hun levensstijl verdedigt. ‘Zij trouwen evenals iedereen en hebben kinderen, maar werpen hun kinderen niet weg (we moeten denken aan abortus en het te vondeling leggen: P.d.V). Zij hebben hun voedsel gemeenschappelijk (het onderlinge hulpbetoon van christenen), maar niet hun vrouwen. Zij zijn in het vlees, maar leven niet naar het vlees. Zij leven op de aarde, maar hun burgerschap is in de hemelen.’ ‘Zij leven elk in hun eigen vaderland, maar slechts als bijwoners. Zij nemen overal aan deel als burgers en verduren alles als vreemdelingen. Elk vreemd land is hun vaderland en elk vaderland is hun vreemd.’
*
Elkaar in bijzaken en culturele zaken verdragen
Als de Heere Jezus zegt: ‘Oordeelt niet, opdat gij niet geoordeeld wordt’’ bedoelt hij onder andere dat wij elkaar niet moeten beoordelen en de maat nemen op zaken die cultureel bepaald zijn of op zijn best middelmatig. Dat zijn splinters. We kunnen denken aan het verwijt van farizeeërs en Schriftgeleerden aan sommige discipelen van de Heere Jezus dat zij met ritueel onreine handen brood aten (Matth. 15:1; Mar. 7:2). Een ander voorbeeld is de veroordeling van de discipelen door de farizeeërs toen zij op de sabbat aren plukten en aten (Mar. 12:1; Mar. 2:23; Luk. 6:7). Tegenover deze splinters heeft de Heere Jezus op balken gewezen (Matth. 7:3).
Aan de farizeeërs en Schriftgeleerden, die zoveel waarde toekenden aan de reinheidsvoorschriften en die zij nog strikter toepasten dan volgens de mozaïsche wetgeving geboden was, hield de Heere Jezus voor: ‘Want van binnen uit het hart der mensen komen voort kwade gedachten, overspelen, hoererijen, doodslagen, dieverijen, gierigheden, boosheden, bedrog, ontuchtigheid, een boos oog, lastering, hovaardij, onverstand. Al deze boze dingen komen voort van binnen en verontreinigen de mens’ (Mark. 7:21-23; vgl. Matth. 15:19-20). Het belangrijkste van de wet, namelijk recht, barmhartigheid en trouw, werd door de farizeeërs en Schriftgeleerden nagelaten (Matth. 23:23). De Heere Jezus heeft dus bepaald niet bedoeld dat wij de laatstgenoemde praktijken niet mogen veroordelen.
In de gemeente van Rome waren er sterken en zwakken. Beide groepen keken verschillend tegen de Joodse reinheidsvoorschriften aan. De sterken vonden dat je alles mocht eten. De zwakken aten alleen moeskruiden (Rom. 14:2). De achtergrond hiervan was waarschijnlijk dat zij wilden voorkomen dat ze vlees aten dat mogelijk uit een afgodstempel afkomstig was. In deze zaken moeten christenen, zo leert Paulus, elkaar niet veroordelen (Rom. 14:3, 13).
Als het gaat om splinters kun je in onze tijd bijvoorbeeld denken aan de kleur van de kleding die een christen kan dragen of men zich al den het niet laat inenten of verzekerd is. Aan het gebruik van een vervoermiddel voor de zondagse kerkgang, het dragen van een toga of het in het zwart gekleed gaan van een predikant, aan ritmisch of niet-ritmisch zingen, enzovoort. Men mag in deze kwesties zelf wel een voorkeur hebben, maar het zijn splinters en geen zaken die de echtheid van ons christen-zijn bepalen.
*
Afsluiting
Een christen is solidair met de wereld in haar schuld, tegelijkertijd weet de christen van een zaak waar de wereld geen weet van heeft, namelijk van de toegang tot God door Jezus Christus, van de vergeving der zonden en het proeven van het beginsel van het eeuwige leven hier reeds op aarde. Dat element van de christelijke geloofservaring is nauw verbonden met de innerlijke en persoonlijke doorleving van vergeving van zonden. Onrustig is ons hart totdat het rust vindt in God. In elk mensenhart is een leegte die alleen door Jezus Christus kan worden vervuld. Hier is sprake van een vreugde die de wereld een mens nooit gegeven heeft en nooit geven kan; een vreugde waarvan ik niet zeg dat een christen die altijd even sterk ervaart. Soms is er juist sterk een gevoel van gemis. De Engelse dichter William Cowper zei:
Where is the blessedness I knew
When first I saw the Lord?
Where is the soul-refreshing view
Of Jesus and his word?
*
What peaceful hours I then enjoyed,
How sweet their memory still!
But now I find an aching void
The world can never fill.
*
Vertaling:
Waar is die zegen van Gods licht,
Toen ik Hem heb gehoord?
Waar is het zielsverkwikkend zicht
Op Jezus en Zijn Woord?
Die blijde vrede die ik kreeg,
Hoe goed die tijd van ooit;
Nu voel ik pijn, ik ben zo leeg,
De wereld vult mij nooit.
*
Waar is het bovenaards genot,
dat ik ooit heb gesmaakt,
toen voor het eerst de Zoon van God
mijn ziel had aangeraakt
Wie in Christus is ingeplant door een waar geloof, behoort reeds bij de nieuwe schepping en mag het beginsel van de vreugde die bij die schepping behoort kennen. Een christen heeft heimwee naar God, heimwee naar het vaderhuis, verlangen naar de bruiloft van het Lam. Die heimwee hebben komen thuis. Wij worden geboren als Adamskinderen. Wij ademen de lucht in van de geseculariseerde samenleving waarin wij leven. Door Gods levendmakende genade mag een mens ook de lucht inademen van het nieuwe Jeruzalem; een stad waartoe slechts toegang te verkrijgen is door geloof in het bloed van Jezus Christus. Met Pascal zeg ik dat het ware christelijke geloof bestaat uit het kennen van twee personen, namelijk Adam en ons aller verlorenheid en Christus en de gelukzaligheid van allen die Hem toebehoren.