De Heidelbergse Catechismus en John Owen over de rechtvaardiging door het geloof op grond van de toegerekende gerechtigheid van Christus

Of men de bijbelse boodschap van de rechtvaardiging door het geloof alleen echt heeft begrepen, blijkt niet in de laatste plaats daaruit dat men ook de zwakste gelovige durft te verzekeren dat hij of zij volkomen rechtvaardig voor God is. Als men daar ondanks het feit dat men mag weten tot Christus te zijn gevlucht en dat telkens weer doet, niet durft te geloven, mag niet worden gezegd: ‘Dat komt, omdat u nog gerechtvaardigd moet worden.’ In Nederland is dat helaas wel door predikers gezegd en het gebeurt nog. Het kunnen godvruchtige mannen zijn, maar ten aanzien van de zo centrale bood-schap van de rechtvaardiging door Christus’ bloed zijn zij dan toch echt onhelder.

Men heeft zo’n aanpak wel verdedigd door te stellen dat een zwakgelovig weliswaar van Gods kant gerechtvaardigd is maar dat dit aan zijn kant dan nog moet gebeuren. Daarvoor echt men een bijzon-dere ervaring nodig, waarbij men het houvast in alle vroegere bewezen weldaden kwijtraakt. In de Schrift is dit niet te vinden en in onze belijdenisgeschriften evenmin. Wij mogen de rechtvaardiging van Gods kant en aan onze kant nooit van elkaar losmaken.

Bezwaar is niet alleen dat men zwakgelovigen troost onthoudt maar ook dat onduidelijk wordt dat wij dagelijks als een arm zondaar bij het vrijsprekend vonnis op grond van Christus’ werk moeten leven. De kracht van zondag 23 van de Heidelbergse Catechismus is dat over de rechtvaardiging door het geloof zo wordt gesproken dat zowel de beginnende gelovige als de verst gevorderde christen er zich in kan herkennen en erdoor onderwezen wordt.

In zondag 23 wordt niet gevraagd hoe wij rechtvaardig voor God geworden zijn maar hoe wij het zijn. Het gaat om de dagelijkse ervaring. elke dat weer moeten wij constateren dat wij niet zijn die wij moeten zijn. Hoewel onze diepste wens is om tot eer van God te leven is dat niet ons laatste houvast. Onze uiteindelijke rust vinden we niet in onze liefde tot God maar in Gods liefde in Christus tot ons. Zo zeggen we het Paulus na: ‘En hetgeen ik nu in het vlees leef, dat leef ik door het geloof des Zoons van God, Die mij liefgehad heeft, en Zichzelf voor mij over­gegeven heeft.’ (Galaten 2 vers 20).

Op zijn sterfbed zinspeelde de Engelse theoloog John Owen (1616-1683) op deze tekst toen hij in een brief twee dagen voor zijn dood aan een vriend schreef: ‘Ik ga naar Hem van Wie geldt dat men ziel Hem liefheeft, of beter Die mij heef liefgehad met een eeuwige liefde. Dat is de hele grond van al mijn troost.’ (I am going to Him whom my soul hath loved, or rather who hath loved me with an everlasting love; which is the whole ground of all my consolation).

Zondag 23 van de Heidelbergse Catechismus is een toetssteen van waar geestelijk leven. Wie zich niet in de taal van deze zondagsafdeling erkent, heeft geen enkele reden ervan uit te gaan dat hij of zij toch al geestelijk leven bezit. Het is onmogelijk dat men een ware christen is, als men niet de dood in zichzelf en het leven buiten zichzelf in Christus vindt. Wat is het zaak dat het Evangelie zowel ernstig en onderscheidenlijk als troostend en ruim wordt gebracht.

Een prediker van het Evangelie heeft de roeping om zijn hoorders voor de rechterstoel van God rt te dagen en zo Christus als de grote Advocaat aan te wijzen met de nodiging om tot Hem te vluchten, om gehoor te geven aan het huwelijksaanzoek dat Hij de verloren zondaar doet. Hebben wij aan dat aanzoek gehoor gegeven dan is het toch zaak om dagelijks op Hem te leunen. Dan doet wij noot te veel maar altijd te weinig.

Een mens is of in de staat van toorn en verlorenheid of in de staat van genade, rechtvaardiging en aanneming tot kinderen. Er is geen tussenstaat. Een prediker heeft de taak hen die in de staat van toon en verlorenheid zijn, tot het besef ervan te brengen om hen zo te bewegen tot het geloof in Christus. Voor hen die in de staat van genade zijn, dient het zo te zijn dat de prediking dat onderstreept en hen aanspoort bij de ontvangen genade te volharden. Heel mooi is dit verwoord in vraag en antwoord 84 van de Heidelbergse Catechismus:

Vr. Hoe wordt het hemelrijk door de prediking van Heilig Evangelie ontsloten en toegesloten?

Antw: Alzo, als, volgens het bevel van Christus, aan de gelovigen, allen en een iegelijk, verkondigd en openlijk betuigd wordt, dat hun, zo dikwijls als zij de belofte van het Evangelie met een waar geloof aannemen, waarachtig al hun zonden van God, om der verdiensten van Christus’ wil, vergeven zijn; daarentegen allen ongelovigen, en die zich niet van harte bekeren, verkondigd en betuigd wordt, dat de toorn Gods en de eeuwige verdoemenis op hen ligt, zolang als zij zich niet bekeren; naar welk getuigenis des Evangelies God zal oordelen, beide in dit en in het toekomende leven.

*

Een theoloog van wie wij veel kunnen leren als het gaat om de boodschap van de rechtvaardiging is de Engelse theoloog John Owen. Zijn naam viel reeds. Owen is niet ten onrechte wel als de Engelse Calvijn getypeerd. Owen was een puriteins theoloog. Echter, geen van de andere puriteinen heeft over een zo breed aantal theologische thema’s geschreven als Owen.

In de negentiende eeuw heeft William H. Goold (1815-1897) een volledi­ge uit­gave van zijn werken in vierentwintig delen verzorgd. Op de Latijnse werken na heeft de Britse uitgeverij The Banner of Truth tussen 1965 en 1968 een volledige heruitgave. Daarbij werden de Latijnse wer­ken die in deel 16 voorkwa­men, weggelaten en de Engelse werken uit deel 17 bij deel 16 gevoegd. Inmiddels zijn er al meerdere herdrukken van deze heruitgave verschenen. Van de Latijnse werken verscheen inmiddels ook al weer een aantal jaren geleden een Engelse vertaling.

In de editie van Goold vinden we in het vijfde een uitvoerig werk van Owen over de rechtvaardiging. Hij gaf dit werk dat in 1677 van de pers kwam, de titel De leer van de rechtvaardiging door het geloof door de toerekening van de gerechtigheid van Christus uitgelegd, bevestigd en verdedigd (The Doctrine of Justification by Faith through the Imputation of the Righteousness of Christ; Explained, Confirmed, and Vindicated).

Owens taal is niet altijd gemakkelijk, al zijn zijn latere werken wel toegankelijker dan zijn vroegere. Na 1660 worden de werken die Owen publiceert toegankelijker, al is eenvoud nooit zijn kracht geworden. Overigens was hij zich daar zelf van bewust en zag hij dat niet als een pluspunt. De grote prediker John Bunyan met wie Owen nauw bevriend, had op dat gebied meer gaven.

Owen, die in de academische wereld boven anderen uitstak, liet deze prediker die niet meer opleiding had gevolgd dan de basisschool, voorgaan in zijn gemeente in Londen en zat dan zelf onder het gehoor van deze voormalige ketellapper. Toen de Britse koning Charles II hem vroeg hoe hij als geleerd theoloog onder het gehoor van een ketellapper kon gaan zitten, heeft Owen dan ook geantwoord: Kon het uwe majesteit behagen, als ik de gave in het prediken van die ketellapper had, zou ik graag al mijn kennis opgeven.’ (‘Could it please your majesty, if I could possess that tinkers abi­lity for prea­ching, I would gladly relinquish all my learning.’)

*

Dan nu en aantal uitspraken van Owen uit zijn werk over de rechtvaardiging. Ik geef de citaten eerst in de Nederlandse vertaling en daarna in het Engels. In het eerst volgende citaat maakt hij duidelijk dat iemands dogmatische kennis over de rechtvaardiging tekort kan schieten, terwijl uit zijn geestelijk leven blijk dat het werk van Christus buiten hem hun enige houvast, Als voorbeeld noemt Owen scholastieke theologen uit de Middeleeuwen (schoolmannen).

*

Vandaar dat is opgemerkt dat de schoolmannen zelf, in hun meditaties en stichtelijke geschriften, waarin zij onmiddellijk gedachten hadden aan God, met Wie zij het te doen hadden, een heel andere taal spraken met betrekking tot rechtvaardiging voor God dan zij in hun ruziënde, filosofische, vurige geschillen daarover. En ik leer liever wat sommige mannen echt oordelen over hun eigen rechtvaardi-ging uit hun gebeden dan uit hun geschriften. Ik herinner me ook niet dat ik ooit een goed mens in zijn gebeden uitdrukkingen heb horen gebruiken over rechtvaardiging, vergeving van zonden en gerech-tigheid voor God waarin een beroep op iets in onszelf werd geïntroduceerd of gebruikt.

*

Hence it has been observed, that the schoolmen themselves, in their meditations and devotional writings, wherein they had immediate thoughts of God, with whom they had to do, did speak quite another language as to justification before God than they do in their wrangling, philosophical, fiery disputes about it. And I had rather learn what some men really judge about their own justification from their prayers than their writings. Nor do I remember that I did ever hear any good man in his prayers use any expressions about justification, pardon of sin, and righteousness before God, wherein any plea from anything in ourselves was introduced or made use of.

*

Ik ben erg voorzichtig om de aanvaarding van de mens door God te beoordelen aan de hand van wat zij begripsmatig bevatten. (Dit citaat komt uit Vindiciae Evangelicae; or, the Mystery of the Gospel Vindicated and Socianism Examined)

*

I am very slow to judge of men’s acceptation with God by the apprehension of their understandings.

*

Van mijn kant trek ik liever op/reis ik liever mee met hen die werkelijk met het hart tot gerechtigheid geloven, hoewel ze niet in staat zijn om anderen een aanvaardbare definitie van geloof te geven, dan onder hen te verkeren die er eindeloos over kunnen twisten met schijnbare nauwkeurigheid en vaar-digheid, maar nalatig zijn in de uitoefening ervan (namelijk van het rechtvaardigende geloof: PdV) als hun eigen plicht.

*

For my part, I had much rather my lot should be found among them who do really believe with the heart unto righteousness, though they are not able to give a tolerable definition of faith unto others, than among them who can endlessly dispute about it with seeming accuracy and skill, but are negligent in the exercise of it as their own duty

*

Ik zeg daarom dat de evangelische rechtvaardiging, waar wij alleen voor pleiten, slechts één keer plaatsvindt en onmiddellijk voltooid is. (Owen gebruikt het woord ‘evangelisch’ in de zin van in ‘over-eenstemming met Evangelie’. Zo wordt het woord evangelisch onder andere ook in de kanttekeningen van de Statenvertaling gebruikt).

*

I say, therefore, that the evangelical justification, which alone we plead about, is but once, and is at once completed.

*

Want dat iemand een ware gelovige kan zijn en toch niet gerechtvaardigd, is destructief voor het fundament van het Evangelie.

*

For that any should be a true believer and yet not be justified, is destructive unto the foundation of the gospel.

Geef een reactie

Vul je gegevens in of klik op een icoon om in te loggen.

WordPress.com logo

Je reageert onder je WordPress.com account. Log uit /  Bijwerken )

Twitter-afbeelding

Je reageert onder je Twitter account. Log uit /  Bijwerken )

Facebook foto

Je reageert onder je Facebook account. Log uit /  Bijwerken )

Verbinden met %s